Op 18 januari 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in een kort geding uitspraak gedaan over de proceskosten na de intrekking van een vordering door Apotheek De Gaarde B.V. De eiseres, Apotheek De Gaarde, had een kort geding aangespannen tegen een gedaagde partij, die onder een handelsnaam opereert. De aanleiding voor het kort geding was een eerder vonnis van 17 november 2021, waarbij Apotheek De Gaarde was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de gedaagde partij. Na het vonnis had de gedaagde partij geprobeerd om betaling af te dwingen door middel van executoriaal beslag op de vorderingen van Apotheek De Gaarde bij ABN AMRO N.V.
Apotheek De Gaarde vorderde in het kort geding dat de gedaagde partij in de proceskosten zou worden veroordeeld, omdat zij het beslag onterecht had gehandhaafd. De gedaagde partij voerde echter aan dat zij bereid was het beslag op te heffen, maar dat dit afhankelijk was van de betaling door de bank. De voorzieningenrechter oordeelde dat Apotheek De Gaarde het kort geding onnodig had aangespannen, aangezien de gedaagde partij al had aangegeven het beslag op te heffen. Hierdoor werd Apotheek De Gaarde veroordeeld in de proceskosten, die werden begroot op € 1.325,00.
De voorzieningenrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de gedaagde partij het recht heeft om de kosten te vorderen, zelfs als Apotheek De Gaarde in beroep zou gaan. Dit vonnis benadrukt het belang van het zorgvuldig inschatten van de noodzaak van juridische procedures en de gevolgen daarvan voor de proceskosten.