ECLI:NL:RBGEL:2022:2051

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
21 april 2022
Zaaknummer
8656780
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek in consumentenkredietzaak met informatieverplichtingen en kredietwaardigheidstoets

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 6 april 2022 een vonnis gewezen in een consumentenkredietkwestie. De eiser, vertegenwoordigd door De Schout Gerechtsdeurwaarders B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die niet is verschenen. De eiser vordert een betaling van € 4.724,25, vermeerderd met een contractuele kredietvergoeding van 14% per jaar, als gevolg van een niet nagekomen kredietovereenkomst die op 27 mei 2018 is gesloten. De eiser stelt dat de gedaagde zich niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft gehouden, ondanks een intensief aanmaningstraject.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende concrete informatie heeft verstrekt over de informatieverplichtingen en de kredietwaardigheidstoets die vereist zijn volgens de relevante wetgeving, waaronder de artikelen 7:59 tot en met 7:61 BW en 4:34 Wft. De eiser is in de gelegenheid gesteld om de benodigde gegevens en bewijsstukken aan te leveren, zodat de kantonrechter ambtshalve kan toetsen of aan de wettelijke vereisten is voldaan. De rechter heeft ook aangegeven dat als de kredietovereenkomst vernietigd wordt wegens schending van de informatieplicht, de gedaagde het geleende bedrag zonder rentevergoeding moet terugbetalen en de eiser de betaalde rente moet teruggeven.

De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de eiser de gelegenheid krijgt om de stellingen in de dagvaarding toe te lichten en de benodigde informatie te verstrekken. De rechter heeft bepaald dat als de eiser de eis of de gronden daarvan verandert, dit aan de gedaagde moet worden betekend, en dat de kosten van betekening voor rekening van de eiser komen. De verdere beslissing is aangehouden tot de rolzitting vier weken na de datum van het vonnis.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8656780 \ CV EXPL 20-6897 \ 676 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[Eiser]
gevestigd te [Vestigingsplaats]
eisende partij
gemachtigde De Schout Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen
[Gedaagde]
wonende te [Woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Partijen worden hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 10 juli 2020 met producties.

2.De vordering en het verweer

2.1.
[Eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Gedaagde] te veroordelen om aan [Eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting het totaalbedrag van € 4.724,25 te betalen, vermeerderd met de contractuele kredietvergoeding c.q. vertragingsvergoeding van 14% per jaar (subsidiair de wettelijke consumentenrente) over € 4.657,64 vanaf 3 juli 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [Gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
2.2.
Aan haar vordering legt [Eiser] ten grondslag dat haar rechtsvoorgangster [Eiser] met [Gedaagde] op 27 mei 2018 online (via de website) een overeenkomst voor gespreid betalen (kredietovereenkomst) is aangegaan. Er is een doorlopend krediet met een totaal kredietbedrag van € 4.456,00 overeengekomen, tegen een jaarlijks (rente)percentage / jaarlijkse kredietvergoeding van 14%. De kredietvergoeding blijkt uit artikel 2 van de overeenkomst. Omdat [Gedaagde] zich niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft gehouden, ondanks een zorgvuldig en intensief aanmaningstraject van [Eiser] , is een ingebrekestelling gestuurd en de vordering opgeëist. Per 2 juli 2020 is [Gedaagde] een bedrag van € 4.657,64 verschuldigd aan hoofdsom en een bedrag van € 66,61 aan rente tot en met 2 juli 2020. Via cessie is [Eiser] rechthebbende geworden van de vordering.
2.3.
[Gedaagde] is in de procedure niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen [Gedaagde] verstek verleend.
3.2.
Aan de hand van het gestelde in de dagvaarding is de vordering getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
3.3.
Er is sprake van een consumentenkrediet afgesloten na 1 januari 2017. Daarop zijn onder andere de artikelen 7:59 tot en met 7:61 BW en 4:34 Wft van toepassing.
3.4.
In het kader van de informatieverplichtingen heeft [Eiser] gesteld dat voordat de kredietovereenkomst kan worden gesloten, de klant in moet loggen op zijn persoonlijke online account, waarna [Eiser] uitgebreide informatie aanbiedt. [Eiser] heeft een algemeen stappenplan overgelegd dat de klant stap voor stap moet doorlopen. Dat stappenplan leidt uiteindelijk tot het sluiten van de kredietovereenkomst, aldus [Eiser] . De kantonrechter dient te toetsen of de kredietverstrekker geruime tijd vóór het sluiten van de overeenkomst de o.g.v. de wet (art. 7:60 e.v. BW) vereiste informatie aan de consument heeft verstrekt. Dat is niet mogelijk nu (enkel) een algemeen stappenplan is overlegd. Voor zo’n toets is concrete informatie nodig, in leesbare vorm, over de specifieke klant, in dit geval [Gedaagde] . Ook het juiste Esic formulier dient overgelegd te worden. Het formulier dat is overgelegd bevat geen kredietbedrag en een debetrentevoet van 15%. [Eiser] wordt in de gelegenheid gesteld de benodigde gegevens omtrent de informatieverplichtingen alsnog aan te leveren.
3.5.
In het kader van de kredietwaardigheidstoets, als bedoeld in artikel 4:34 Wft, heeft [Eiser] gesteld dat wanneer een klant besluit een krediet aan te vragen een inkomsten- en lastentoets dient te worden doorlopen. De informatie over de financiële situatie dient onderbouwd te worden met bewijsstukken. Uit de print-screens van de aanvraagprocedure die [Eiser] heeft overgelegd blijkt ook dat inkomen en woonlasten zijn opgevraagd. De stukken zelf zijn echter niet bijgevoegd bij de dagvaarding. Ook de stukken over de gestelde navraag bij het BKR zijn niet bijgevoegd. [Eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld deze stukken alsnog te overleggen, zodat de kantonrechter ambtshalve kan toetsen.
3.6.
Vernietiging van de kredietovereenkomst wegens schending van de informatieplicht van artikel 7:60 BW kan passend zijn. Als de verplichting van artikel 4:34 Wft om voorafgaand aan de overeenkomst de kredietwaardigheid van [Gedaagde] te controleren geschonden is en dus blijkt dat vanwege overkreditering het krediet niet verleend had mogen worden, is dat ook een grond voor vernietiging. [Eiser] wordt in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gevolgen van een eventuele vernietiging. Mocht niet komen vast te staan dat [Eiser] heeft voldaan aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen en/of de kredietwaardigheid van [Gedaagde] niet (juist) heeft getoetst, en de kredietovereenkomst vernietigd worden, dan moet [Gedaagde] het geleende bedrag terugbetalen zonder rentevergoeding en kosten. [Eiser] moet dan de door [Gedaagde] betaalde rente in het kader van de kredietovereenkomst terugbetalen. [Eiser] wordt in de gelegenheid gesteld een berekening over te leggen, voor het geval vernietiging zal plaatsvinden.
3.7.
Als de nadere informatie die [Eiser] aanlevert een verandering of vermeerdering van de eis of de gronden van de eis meebrengt, moet zij dit vonnis met de aanvulling op de dagvaarding aan [Gedaagde] betekenen. Ook moet zij dan [Gedaagde] oproepen om op de hierna te noemen datum op de rolzitting te verschijnen om voort te procederen in de zaak. Artikel 130 Rv en de goede procesorde vereisen dit. De kosten van de betekening blijven in dat geval voor rekening van [Eiser] .
3.8.
Als aan de hierboven bedoelde opdrachten niet of niet volledig wordt voldaan, zal de rechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv. de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
beveelt [Eiser] om bij akte de stellingen in de dagvaarding toe te lichten door alle inlichtingen te verstrekken die gevraagd worden in dit vonnis;
4.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van vier weken na de datum van dit vonnis;
4.3.
bepaalt dat, als [Eiser] de eis of de gronden daarvan verandert of vermeerdert, zij dit vonnis en hetgeen op grond daarvan in het geding wordt gebracht aan [Gedaagde] moet betekenen en [Gedaagde] moet oproepen om te verschijnen op de hiervoor genoemde rolzitting;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op