ECLI:NL:RBGEL:2022:2083

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2287
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning en drank- en horecavergunning voor horeca-inrichtingen wegens slecht levensgedrag leidinggevende

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een horeca-exploitant, en de burgemeester van de gemeente Arnhem. Eiser had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn exploitatievergunning voor een snackbar en een drank- en horecavergunning voor een nachtwinkel/slijterij. De rechtbank oordeelde dat eiser geen procesbelang had bij de beoordeling van het beroep tegen de intrekking van de exploitatievergunning voor de snackbar, omdat hij de exploitatie daarvan had gestaakt. Dit deel van het beroep werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de burgemeester terecht de vergunningen heeft ingetrokken op basis van het feit dat eiser als leidinggevende van slecht levensgedrag is aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op eerdere uitspraken van de rechtbank over andere horecagelegenheden van eiser. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vergunningen voor de nachtwinkel/slijterij en de snackbar gerechtvaardigd was, omdat eiser niet voldeed aan de eisen van de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem. Het beroep tegen de intrekking van de vergunningen voor de nachtwinkel/slijterij werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de eisen die aan leidinggevenden van horecabedrijven worden gesteld, met name op het gebied van zedelijk gedrag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.P.N. Remie),
en

de burgemeester van de gemeente Arnhem, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2019 (primair besluit) heeft verweerder de exploitatievergunning en de drank- en horecavergunning van eiser voor nachtwinkel/slijterij [bedrijf 2] in [woonplaats], ingetrokken. Ook heeft verweerder de exploitatievergunning van eiser voor snackbar [bedrijf 3] ingetrokken.
Bij besluit van 9 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de beroepen met zaaknummers
AWB 19/7156 en AWB 19/7157, op 16 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen
L.M. Rödel, bijgestaan door de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser exploiteerde in [woonplaats] drie horeca-inrichtingen, namelijk [bedrijf], [bedrijf 2] en [bedrijf 3].
1.1.
Bij besluit van 11 april 2019, gehandhaafd in het besluit op bezwaar van
5 november 2019, heeft verweerder met onmiddellijke ingang de tijdelijke sluiting van [bedrijf] bevolen. Bij besluit van 29 mei 2019, gehandhaafd in het besluit op bezwaar van eveneens 5 november 2019, heeft verweerder de exploitatievergunning en de drank- en horecavergunning van eiser voor [bedrijf], ingetrokken. Bij uitspraken van vandaag [1] heeft de rechtbank de door eiser tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de intrekking van de drank- horecavergunning voor [bedrijf 2] gebaseerd op artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet (DHW), gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW. Volgens verweerder voldoet eiser niet langer aan de eis dat een leidinggevende niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mag zijn.
Verweerder heeft de intrekking van de exploitatievergunningen voor zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 3] gebaseerd op artikel 2.3.1.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Arnhem (APV). Volgens verweerder voldoet eiser niet aan de in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 gestelde eisen ten aanzien van het zedelijke gedrag van leidinggevenden.
[bedrijf 3]
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep, voor zover dit ziet op de intrekking van de exploitatievergunning voor [bedrijf 3]. Eiser heeft de exploitatie van [bedrijf 3] namelijk gestaakt en heeft ook aangegeven dat hij deze gestaakt wil houden. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van de exploitatievergunning van [bedrijf 3] niet (mede) ten grondslag ligt aan de intrekking van de andere vergunningen van eiser. Ook zal de intrekking van deze vergunning niet relevant zijn bij de beoordeling van mogelijke toekomstige vergunningaanvragen van eiser, omdat de besluiten tot tijdelijke sluiting van [bedrijf] en de intrekking van de exploitatievergunning en drank- en horecavergunning voor [bedrijf] daarbij al (mede) relevant zullen zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep, voor zover dit ziet op de intrekking van de exploitatievergunning voor [bedrijf 3]. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
[bedrijf 2]
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW, zoals deze luidde tot 1 juli 2021 en voor zover voor in dit verband van belang, wordt een vergunning door de burgemeester ingetrokken als niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens artikelen 8 geldende eisen.
4.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW moeten leidinggevenden van een horecabedrijf voldoen aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur, naast de in het eerste lid gestelde eisen, andere eisen ten aanzien van het zedelijk gedrag van leidinggevenden worden gesteld en dat de in het eerste lid, onder b, gestelde eis nader kan worden omschreven.
4.2.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999, zoals deze luidde tot 1 juli 2021 en voor zover in dit verband relevant, is een leidinggevende binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een inrichting die voor ten minste een maand is gesloten op grond van artikel 174 Gemeentewet, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
4.3.
Op grond van artikel 2.3.1.9, eerste lid, aanhef en onder c, van de APV, voor zover in dit verband van belang, trekt de burgemeester de vergunning in als de exploitant of beheerder niet langer voldoet aan de in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 gestelde eisen ten aanzien van het zedelijke gedrag van leidinggevenden.
Beoordeling
5. In de uitspraak van vandaag [2] over de intrekking van de vergunningen voor [bedrijf] heeft de rechtbank (onder meer) geoordeeld dat eiser als leidinggevende van slecht levensgedrag is. De rechtbank verwijst naar wat in die uitspraak onder 6.2 is overwogen. Dit betekent dat verweerder ook gehouden was om de exploitatievergunning en drank- en horecavergunning van eiser voor [bedrijf 2] in te trekken. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Conclusie
6. Het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de exploitatievergunning voor [bedrijf 3], is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de exploitatievergunning en de drank- en horecavergunning voor [bedrijf 2], is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de exploitatievergunning voor [bedrijf 3], niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen de intrekking van de exploitatievergunning en de drank- en horecavergunning voor [bedrijf 2], ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummers AWB 19/7156 en AWB 19/7157.
2.Zaaknummer AWB 19/7157.