ECLI:NL:RBGEL:2022:2110

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4847
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving verzoek om splitsing van gemeentelijk monument en plaatsing beukenhaag

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een voormalige pastorie die als gemeentelijk monument is aangemerkt, verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de splitsing van het perceel en de plaatsing van een beukenhaag door de derde-partij. Eiser stelt dat de splitsing van het perceel zonder vergunning heeft plaatsgevonden en dat dit een aantasting van het monument vormt. Daarnaast verzoekt eiser om handhaving ten aanzien van de beukenhaag, die volgens hem ook zonder vergunning is geplaatst en het monument aantast. Verweerder heeft het verzoek om handhaving met betrekking tot de splitsing afgewezen, omdat deze volgens hem niet vergunningplichtig is. Wel heeft verweerder het verzoek om handhaving ten aanzien van de beukenhaag toegewezen, omdat deze niet zonder vergunning geplaatst had mogen worden. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat de splitsing van het perceel op zichzelf geen aantasting van het monument is en dat verweerder niet bevoegd is om hiertegen handhavend op te treden. De rechtbank bevestigt dat de beukenhaag wel een overtreding vormt, omdat deze de monumentale tuin wijzigt en daarvoor een vergunning vereist is. De rechtbank concludeert dat de belangen van de monumentenzorg zich verzetten tegen de legalisatie van de beukenhaag, en dat verweerder terecht tot handhaving is overgegaan. Het beroep van eiser wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] , te [plaats B] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld, verweerder (gemachtigde: mr. M.M. Mulder).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
College van Kerkrentmeester van de Hervormde Gemeente, te Voorthuizen
(gemachtigde: mr. J.J.H. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser deels toegewezen en deels afgewezen.
Daarnaast is bij besluit van 10 maart 2020 aan de derde-partij een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 28 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en zijn de besluiten van 10 en 11 maart 2020 in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde. Namens de derde-partij is [C] verschenen, bijgestaan door gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze procedure over?
1. Eiser heeft op 27 november 2015 de voormalige pastorie [aan het adres D] in [plaats B] gekocht van de derde-partij. De pastorie staat op het perceel kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie D, 3326.
Voorheen stond de pastorie op het perceel kadastraal bekend D 2876. Dit perceel, inclusief de tuin en de pastorie, is aangemerkt als gemeentelijk monument. Perceel D 2876 is voor de verkoop van de pastorie gesplitst in sectie D 3325 en D 3326. Het perceel sectie D 3325 is in eigendom gebleven van de derde-partij.
Eiser heeft op 21 oktober 2019 verweerder verzocht om handhavend op te treden ten aanzien van de splitsing van het kadastrale perceel D 2876. Deze splitsing is volgens eiser ten onrechte zonder vergunning gebeurd. Door de afsplitsing is de tuin in tweeën gedeeld. Eiser heeft verweerder verzocht het oorspronkelijke perceel te herstellen en het afgesplitste stuk weer toe te voegen aan het hoofddeel zodat er weer sprake kan zijn van de beschreven tuin in landschappelijke stijl zoals opgenomen in de beschrijving van het gemeentelijk monument.
Daarnaast heeft eiser bij brief van 18 november 2019 aangegeven dat door de plaatsing van een beukenhaag op de nieuwe erfgrens het gemeentelijk monument wordt aangetast.
Waarom heeft verweerder het verzoek afgewezen?
2. Verweerder heeft het verzoek om handhaving ten aanzien van de kadastrale splitsing afgewezen omdat volgens verweerder het splitsen van een perceel dat gemeentelijk monument is, niet vergunningplichtig is.
Ten aanzien van de beukenhaag heeft verweerder vastgesteld dat sprake is van een overtreding. Het plaatsen van een erfafscheiding in een beschermde groenaanleg is vergunningplichtig op grond van de Erfgoedverordening. Verweerder wil niet meewerken aan legalisatie omdat de monumentencommissie heeft aangegeven dat de toepassing van een beukenhaag als erfafscheiding op dit perceel vanuit het oogpunt van monumentenzorg niet is toegestaan.
Verweerder heeft de derde-partij bij besluit van 10 maart 2020 onder oplegging van een dwangsom gelast om de beukenhaag te verwijderen. Tegen dit besluit heeft de derde-partij geen rechtsmiddelen ingesteld.
Splitsing perceel
3. Eiser voert aan dat verweerder het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen. De splitsing van het perceel is volgens eiser een verstoring en een wijziging van het gemeentelijk monument. Volgens eiser was de kadastrale splitsing daarom vergunningplichtig. De afsplitsing van de tuin heeft volgens eiser tot gevolg dat de genotruimte afneemt en daarmee ook de monumentale waarde van de woning en tuin. De kadastrale splitsing biedt geen waarborgen ten aanzien van de bescherming van het monument of waarborgen ten aanzien van de privacy voor de bewoner van het monument. Daarnaast heeft de kadastrale splitsing volgens eiser de aantasting van het monument als doel omdat de derde-partij beoogt een woonzorggebouw op deze gronden te bouwen. Daarnaast is volgens eiser ten aanzien van het afgesplitste deel D 3325, in het kadaster ten onrechte geen vermelding opgenomen dat het een gemeentelijk monument betreft. Ook voert eiser aan dat het afgesplitste deel van het perceel dat in eigendom is van de derde-partij niet wordt onderhouden. Eiser voert aan dat de verstoring en wijziging van het monument moet worden hersteld door het weer samenvoegen van beide percelen.
3.1.
De rechtbank oordeelt dat verweerder het verzoek om handhaving voor zover dat ziet op de splitsing van het perceel terecht heeft afgewezen. Er is geen rechtsregel die in de weg staat aan het kadastraal splitsen van een perceel waarop een (gemeentelijk) monument is gelegen. Het kadastraal splitsen van het perceel is niet in strijd met artikel 2.2, aanhef en eerste lid, sub b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 12 van de Erfgoedverordening gemeente Barneveld omdat met het enkel splitsen van het perceel geen sprake is van het slopen, het verstoren, het verplaatsen of het in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument. De splitsing is slechts een wijziging in de eigendomsverhoudingen en doet op zichzelf geen afbreuk aan de monumentale waarde van het monument. Eiser geeft wel terecht aan, dat dit anders wordt wanneer er een erfafscheiding zal worden geplaatst die zich niet verhoudt met de oorspronkelijke bedoelde ruimtelijke beleving van de tuin. In tegenstelling tot wat eiser stelt, is de rechtbank er niet van overtuigd dat de splitsing onvermijdelijk dit gevolg zal hebben. Eiser en derde partij hebben afspraken over de erfafscheiding gemaakt in de koopovereenkomst. Mocht het zo zijn dat die koopovereenkomst (waarvan de afsplitsing een gevolg is) niet nagekomen kan worden en/of zich niet verhoudt met de regels omtrent privacy, dan dient eiser deze overeenkomst aan te vechten bij de burgerlijke rechter. De splitsing op zichzelf is echter, zoals reeds overwogen, geen aantasting van het monument. Daarom is geen sprake van een overtreding zodat verweerder niet bevoegd is hiertegen handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
3.2
De door eiser aangevoerde argumenten maken het voorgaande niet anders. Eiser was door de ondertekening van de koopovereenkomst op de hoogte van wat hij kocht. Daarbij is in de koopovereenkomst opgenomen dat de derde-partij beoogde een woonzorgcomplex te realiseren op het perceel D 3325. Eiser wist daarom wat de genotruimte van de tuin zou zijn en ook waar de erfgrens ligt. In de koopovereenkomst is ook opgenomen dat op de erfgrens tussen de woning van eiser en het nieuwe gebouw een privacyscheiding zal komen. Als eiser het niet eens is met de ontstane situatie wat betreft zijn privacy kan dit niet in de voorliggende procedure aan de orde komt omdat dit een civielrechtelijk geschil betreft tussen eiser en de derde-partij. Ook het betoog van eiser dat de splitsing van het perceel de aantasting van het monument als doel heeft omdat de derde-partij daarop een woonzorgcomplex wil realiseren kan in de voorliggende procedure niet aan de orde komen omdat de verlening van een omgevingsvergunning daarvoor in een andere procedure plaatsvindt.
Het betoog van eiser dat in het kadaster ten aanzien van het afgesplitste deel D 3325 ten onrechte geen vermelding is opgenomen dat het een gemeentelijk monument betreft kan niet aan de orde komen. Ook dit betreft een civielrechtelijke kwestie.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat het resterende deel van het monument niet wordt onderhouden overweegt de rechtbank dat het (gestelde) gebrekkige onderhoud geen direct gevolg is van het feit dat de tuin door de splitsing gedeeltelijk aan een andere eigenaar is gaan toebehoren. Ook de nieuwe eigenaar is namelijk - evengoed als eiser - gebonden aan de regels die voor gemeentelijke monumenten gelden, in dit geval artikel 12, eerste lid van de Erfgoedverordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Opgelegde last onder dwangsom voor de beukenhaag
4. Eiser voert aan dat bij het opleggen van de last onder dwangsom aan de derde-partij, waarbij de last bestaat uit het verwijderen van de beukenhaag, onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Met name het recht op privacy wordt hierdoor geschonden. Door het laten verwijderen van de beukenhaag zal aan de achterzijde van de woning namelijk een open tuin ontstaan. Het recht op privacy door plaatsing van een erfafscheiding geldt op grond van het Burgerlijk Wetboek. Het plaatsen van een erfafscheiding is echter niet mogelijk, omdat er sprake is van aantasting van een monument. Dit heeft tot gevolg dat het van belang is dat de Hervormde gemeente de verplichting krijgt opgelegd om deze privacy te waarborgen. Uit overleg met de Hervormde gemeente blijkt dat zij hiertoe niet bereid zijn.
4.1.
Uit de gedingstukken blijkt dat de derde-partij conform de koopovereenkomst met eiser op de grens tussen de percelen D 3325 en D 3326 een beukenhaag als erfafscheiding heeft geplant. Dit is echter in strijd met artikel 2.2, aanhef en eerste lid, sub b, van de Wabo in samenhang met artikel 12 van de Erfgoedverordening gemeente Barneveld omdat sprake is van de wijziging van het gemeentelijk monument. Dit betekent dat sprake is van een overtreding. Verweerder heeft advies gevraagd aan de monumentencommissie. In het advies van de monumentencommissie van 9 januari 2020 is onder meer geconcludeerd dat de beukenhaag de structuur van de monumentale tuin verstoort en wijzigt. Dit standpunt wordt bevestigd in een verslag van de monumentencommissie van 9 april 2020, waarin onder meer wordt aangegeven dat de beukenhaag wordt gezien als een negatief element. Ook is in een rapportage van april 2020 betreffende een uitgevoerd tuinhistorisch onderzoek aangegeven dat met de aanplant van de beukenhaag de oorspronkelijke bedoelde ruimtelijke beleving is doorbroken, waardoor de beukenhaag beoordeeld is als een negatief element.
Volgens verweerder kan de overtreding gelet op het advies van de monumentencommissie niet alsnog gelegaliseerd worden omdat op grond van artikel 14 van de Erfgoedverordening een vergunning slechts kan worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Gelet op het advies van de monumentencommissie verzet het belang van de monumentenzorg zich tegen verlening van een omgevingsvergunning. Dat betekent dat verweerder terecht tot handhaving is overgegaan.
Dat eiser in de brief van 28 januari 2020 heeft aangegeven dat hij niet wil dat de beukenhaag wordt verwijderd indien er geen privacymaatregelen worden geregeld, maakt het voorgaande niet anders. Dat eiser en derde-partij onderling afspraken hebben gemaakt over wie voor een erfafscheiding moet zorgen, maakt niet dat de verweerder de aantasting van het monument door het plaatsen van een beukenhaag moet dulden. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in tegenwoordigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 25 april 2022
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.