ECLI:NL:RBGEL:2022:2256

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/05/399890 / KZ ZA 22-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot voorlopige voorziening in bestuur van stichting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaten mr. M.N. van Dam en mr. L. de Visser, een kort geding aangespannen tegen Stichting CAR, vertegenwoordigd door advocaten mr. A.E.C. Wissink en mr. R. van de Klashorst. De eisers, bestaande uit Stichting [eiser 1] en enkele voormalige werknemers van THR B.V., vorderden de benoeming van een tijdelijke bestuurder voor Stichting CAR, met als doel het verkrijgen van openheid over het gevoerde beleid en de gang van zaken binnen de stichting. De eisers stelden dat het huidige bestuur van Stichting CAR in strijd met haar statutaire doelstellingen heeft gehandeld en verzochten om toegang tot alle relevante informatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen wettelijke grondslag hebben gepresenteerd voor hun vorderingen. Hoewel zij verwijzen naar verschillende artikelen van het Burgerlijk Wetboek die de verantwoordelijkheden van bestuurders van stichtingen beschrijven, is er geen verzoek tot ontslag van het bestuur ingediend. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen basis is voor het treffen van voorlopige voorzieningen in het bestuur, aangezien de vorderingen van SWR c.s. niet voldoen aan de vereisten van de wet. De rechtbank wijst de vorderingen van SWR c.s. af en veroordeelt hen in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.692,00.

Dit vonnis is uitgesproken op 3 mei 2022 door mr. P.F.A. Bierbooms en is openbaar gemaakt. De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke wettelijke basis voor vorderingen in kort geding procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op het bestuur van stichtingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/399890 / KZ ZA 22-16
Vonnis in kort geding van 3 mei 2022
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING [eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaten mr. M.N. van Dam en mr. L. de Visser te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaten mr. A.E.C. Wissink en mr. R. van de Klashorst te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna SWR c.s. en Stichting CAR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van SWR c.s.
  • de pleitnota van Stichting CAR .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 september 1924 is de ‘ [vereniging] ’ opgericht door de heer [betrokkene 1] , destijds directeur van de onderneming [onderneming 1] , om in een oudedagsvoorziening voor medewerkers van [onderneming 1] te voorzien. Deze vereniging is omgezet naar de stichting [stichting] . De statutaire doelomschrijving van de stichting was als volgt:

De stichting stelt zich ten doel: het administreren, beheren en beleggen van de activa en passiva, die het door de stichting overgenomen kapitaal vormen van de van rechtswege ontbonden vereniging: [vereniging] . Naamloze Vennootschap” en het doen van geldelijke uitkeringen, in de gevallen, onder de voorwaarden en tot bedragen vastgesteld door het bestuur in overleg met de werkgeefster, aan werknemers.
In 2007 heeft de stichting de naam Stichting [gedaagde] ( Stichting CAR ) gekregen. De statutaire doelomschrijving luidt sindsdien, in aanvulling op bovenstaande doelstelling, onder meer:

a. 2. het doen van geldelijke uitkeringen, in de gevallen, onder de voorwaarden en tot bedragen vastgesteld door het bestuur, zulks met inachtneming van hetgeen bij het doen van deze uitkeringen in deze statuten is vermeld, aan een werknemer.
a. 3. Het doen van periodieke uitkeringen buiten de werking van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf en de Pensioen- en spaarfondsenwet, zulks met inachtneming van het geen bij het doen van deze uitkeringen in deze statuten is vermeld.
a. 4. het verlenen van financiële steun aan anderen dan hiervoor in dit artikel onder a.2. en a.3. bedoeld, zulks overeenkomstig een ‘algemeen-nut-beogende’ instelling als bedoeld in artikel 6:33 Wet Inkomstenbelasting 2001(…).”
2.2.
[onderneming 1] voorzag verder via Stichting Recopart in een werknemersparticipatieplan. In 2015 is Stichting Recopart geliquideerd. Stichting CAR hield op dat moment 100% van de certificaten van aandelen in Recopart. Hierdoor heeft zij er een substantieel batig liquidatiesaldo bij gekregen.
2.3.
Stichting [eiser 1] is opgericht op 30 maart 2021 en heeft samengevat als doelstelling het opkomen voor de belangen van werknemers en voormalig werknemers van [onderneming 1] of daarmee in groepsverband verbonden ondernemingen. Eisers 2 t/m 7 zijn allemaal voormalig werknemers van THR B.V. (hierna: THR). THR is ontstaan uit een fusie van [onderneming 2] en een aantal [onderneming 1] ondernemingen. Eisers waren werkzaam bij deze [onderneming 1] ondernemingen en werden door de fusie werknemer van THR. THR is eind 2019 failliet verklaard. Een aantal eisers was reeds eerder bij reorganisaties ontslagen en een aantal eisers is bij het faillissement ontslagen.
2.4.
Stichting CAR is voornemens om haar bestuur te wijzigen door décharge te verlenen aan de oude bestuurders en nieuwe bestuurders te benoemen. Daarnaast is Stichting CAR voornemens om de statuten te gaan wijzigen.
2.5.
SWR c.s. heeft in diverse correspondentie vanaf 31 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen de voorgenomen statutaire wijziging en overdracht van het bestuur van Stichting CAR . SWR c.s. heeft zich op het standpunt gesteld dat Stichting CAR in strijd met haar statutaire doelstellingen heeft nagelaten om op te komen voor de oud-werknemers van [onderneming 1] die werkzaam waren bij THR. SWR c.s. heeft verzocht om rekening en verantwoording door Stichting CAR over het gevoerde beleid en de gang van zaken over de periode 2007 tot heden alsmede over de voorgenomen statutenwijziging en bestuurssamenstelling.
2.6.
Stichting CAR heeft, behoudens het verstrekken van een overzicht van het verloop van het vermogen van Stichting CAR tussen 2008-2020, de verzoeken van SWR c.s. afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
SWR c.s. vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter naast het huidige bestuur van Stichting CAR de heer [betrokkene 2] als tijdelijk afhankelijk bestuurder benoemt, met zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid, hem een beslissende stem toekent, hem opdracht geeft naar eigen inzicht onderzoek te doen naar het beleid en de gang van zaken binnen Stichting CAR met toekenning van diverse bestuurstaken en hem verzoekt om binnen drie maanden verslag uit te brengen van zijn onderzoek. Verder vordert SWR c.s. dat de voorzieningenrechter Stichting CAR beveelt om de heer [betrokkene 2] toegang te verlenen tot alle gegevensdragers en hem te voorzien van alle benodigde informatie met veroordeling van Stichting CAR in de kosten.
3.2.
SWR c.s. legt – samengevat – het volgende ten grondslag aan haar vorderingen. Het bestuur van Stichting CAR heeft zich bij de vervulling van haar taak in strijd met artikel 2:291 lid 3 BW niet gericht op de belangen van de stichting. Sinds haar benoeming heeft zij geen extern waarneembare activiteiten ondernomen om het statutaire doel van Stichting CAR te verwezenlijken. Het bestuur handelt daarmee in strijd met de statuten in de zin van artikel 2:298 BW (oud). Het handelen van het bestuur kan tevens worden gezien als financieel wanbeheer op grond van dit artikel. De ernstige tekortkomingen van het bestuur blijken uit het volgende: (1) het is niet duidelijk waarom is afgezien van overdracht van de cumulatief preferente aandelen van Recopart B.V. aan Stichting CAR , (2) het is onduidelijk waarom het bestuur in strijd met de statutaire benoemingsvoorschriften aan blijft, (3) het is onduidelijk hoe het bestuur is omgegaan met het toegenomen vermogen na liquidatie van Recopart en de verruiming van het uitkeringsbeleid na de statutenwijziging in 2007, uit de correspondentie blijkt dat het bestuur feitelijk niks heeft gedaan, (4) Stichting CAR heeft na het faillissement van THR niets gedaan voor de oud werknemers van [onderneming 1] terwijl gezien het statutaire doel actie was geboden, (5) Stichting CAR heeft haar governance niet op orde en (6) Stichting CAR wil geen openheid van zaken geven. Door het aanstellen van een nieuwe bestuurder wil SWR c.s. antwoord krijgen op bovenstaande vragen en kunnen er eventuele vervolgmaatregelen worden getroffen, aldus SWR c.s.
3.3.
Stichting CAR voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Volgens SWR c.s. is zijn spoedeisend belang gelegen in het feit dat het huidige bestuur heeft aangekondigd af te treden en zichzelf décharge wil verlenen. Daarnaast heeft het bestuur aangekondigd de statutaire doelomschrijving van Stichting CAR te willen wijzigen. Dit terwijl belangrijke waarborgen ontbreken. Stichting CAR heeft hiertegen geen verweer gevoerd. SWR c.s. heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen.
Wettelijke grondslag
4.2.
SWR c.s. heeft geen wettelijke grondslag gesteld op basis waarvan hij vordert dat er een voorlopige voorziening in het bestuur wordt getroffen in de vorm van het benoemen van een externe bestuurder met diverse (onderzoeks)bevoegdheden. SWR c.s. verwijst weliswaar naar diverse artikelen die wettelijke invulling geven aan de eisen waaraan een bestuur(der) van een stichting bij het uitvoeren van zijn taak moet voldoen (artikel 2:8 BW, artikel 2:9 BW, artikel 2:291 lid 3 BW), maar deze artikelen vormen geen grondslag voor de vordering zoals door SWR c.s. ingesteld. SWR c.s. stelt dat overtreding van voornoemde artikelen een grond kan vormen voor ontslag van het bestuur op grond van artikel 2:298 lid 1 BW. Artikel 2:298 lid 2 BW biedt de mogelijkheid dat de rechtbank, hangende het onderzoek naar de bestuurder waarvan op grond van lid 1 ontslag is aangevraagd, voorlopige voorzieningen in het bestuur treft. Een verzoek tot ontslag is echter door SWR c.s. niet ingediend. De rechtbank kan daarom ook niet op grond van artikel 2:298 lid 2 BW een voorlopige voorziening in het bestuur treffen, nu deze voorziening hangende het onderzoek wordt getroffen en van een dergelijk onderzoek is geen sprake. De regeling van artikel 2:298 lid 2 BW strekt er niet mede toe om (uitsluitend) openheid van zaken te bewerkstelligen zoals SWR c.s. beoogt met zijn vorderingen. De door SWR c.s. gestelde feiten bieden evenmin mogelijkheid om de gronden aan te vullen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen daarom af.
4.3.
Voorgaande in acht genomen behoeft het overig aangevoerde geen bespreking.
4.4.
SWR c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting CAR worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt SWR c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Stichting CAR tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
LS/PB