Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 12 januari 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 maart 2022.
2.De feiten
Artikel 7
vindt er een verrekening plaats, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan. Buiten de verrekening blijven echter:
de goederen, aandelen, effecten en liquiditeiten welke door [eiser] ten huwelijk zijn aangebracht zulks met uitzondering van de woning (…) alsmede de met de woning verband houdende schulden(…)
deze onroerende zaak en daarmee verband houdende schulden worden uitdrukkelijk wel in de verrekening betrokken mits op het moment vermeld in lid 2 van dit artikel de waarde in het economisch verkeer van deze onroerende raak in vrij opleverbare staat is gestegen ten opzichte van de waarde ten tijde van aankoop van deze onroerende zaak door de man: is sprake van een waardedaling dan vindt terzake van deze onroerende zaak en de hiermee verband houdende schulden geen verrekening plaats. (…)”.
4.5. De vrouw stelt dat haar, gelet op artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden, een bedrag van € 51.681,-- toekomt, zijnde € 360,000,00 (waarde woning) minus € 256.638,-- (aanvankelijke hypotheekschuld) gedeeld door twee. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw aanspraak kan maken op de helft van het verschil tussen de aanschafwaarde van de woning en de waarde van de woning ten tijde van de aanvang van de dag van het instellen van de vordering tot echtscheiding. Nu de woning is aangeschaft voor € 320.000,00 en de waarde op 29 september 2016 € 340.000,00 bedroeg dient de overwaarde van € 20.000,00 verdeeld te worden, zodat aan de vrouw € 10.000,00 toekomt.
Anders dan de man stelt acht de rechtbank de stelling van de man, dat daarbij bedoeld is uit te gaan van de waarde bovenop de aankoopsom onaannemelijk. Daar komt bij dat partijen niet alleen de echtelijke woning expliciet hebben uitgezonderd van de uitsluiting, maar ook de bijbehorende schuld van € 256.638,35. Ten slotte is onbetwist gebleven dat de vrouw ook financiële middelen in de woning [woning] heeft geïnvesteerd. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat partijen hebben bedoeld dat bij een waardevermeerdering de woning volledig in verrekening moet worden betrokken. In de huwelijkse voorwaarden is immers ook geen voorbehoud opgenomen en ook anderszins is niet omschreven dat slechts de waarde boven de aankoopwaarde verrekend moet worden.
.
3.Het geschil
4.De beoordeling
al hetgeen tijdens het huwelijk gezamenlijk wordt opgebouwd ‘plus’ de (eventuele) meeropbrengst van de woning delen.”. In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat de woning in de verrekening zal worden betrokken als er een waardestijging is ten opzichte van waarde ten tijde van de aankoop van de woning. Dat is niet fundamenteel anders dan wat in de gespreksaantekeningen staat (meeropbrengst van de woning delen). In de aantekeningen staat niet het standpunt van [eiser] dat de meeropbrengst wordt berekend ten opzichte van de aanschafwaarde van de woning. Uit de procedure in 2018 blijkt dat [ex echtgenote] een andere uitleg geeft aan het begrip meeropbrengst, namelijk de waarde bovenop de aan de woning verbonden schuld. Uit de gespreksaantekeningen blijkt niet dat de partijbedoeling niet goed is weergegeven in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Daarnaast is voor de uitleg van de partijbedoeling niet alleen de taalkundige uitleg van het artikel van belang, maar komt het tevens aan op de betekenis die partijen aan de tekst gaven en wat ze over en weer redelijkerwijs moeten verwachten. De summiere aantekeningen kunnen onmogelijk een volledige weergave zijn van de gesprekken die [eiser] en [ex echtgenote] hebben gevoerd en zijn daarom ook maar een zeer beperkte indicatie van wat [eiser] en [ex echtgenote] van elkaar mochten verwachten. De rechtbank acht de stelling van [eiser] dat [ex echtgenote] in 2018 een ander standpunt over de partijbedoeling had ingenomen, als de gespreksaantekeningen toen beschikbaar waren geweest onaannemelijk. Zoals hiervoor al overwogen spreken de gespreksaantekeningen het door [ex echtgenote] ingenomen standpunt immers niet tegen. In de procedure tussen [eiser] en [ex echtgenote] is daarnaast ook een verklaring van [notaris] meegenomen, inhoudende dat het de bedoeling moet zijn geweest om alleen een waardestijging bovenop de aankoopprijs te verrekenen en niet de hele overwaarde. Dit standpunt van [notaris] heeft kennelijk niet tot andere verklaringen van [ex echtgenote] geleid en heeft de rechtbank in die zaak ook niet overtuigd. Ook het argument van [eiser] dat het de bedoeling was om af te wijken van de samenlevingsovereenkomst, waarin kennelijk een zelfde bepaling staat, treft geen doel omdat elke onderbouwing daarvan ontbreekt. Dat partijen hebben gesproken met [notaris] en dat [notaris] toen aantekeningen heeft gemaakt wil niet zeggen dat [eiser] en [ex echtgenote] een andere regeling wilden dan in de samenlevingsovereenkomst. De slotsom is dat in de procedure in 2018 uitgebreid aan de orde is gekomen waarom de uitleg die [eiser] aan de partijbedoeling geeft niet gevolgd kan worden. [eiser] heeft onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat de werkelijke partijbedoeling anders was dan in dat vonnis is beslist. [eiser] heeft gewezen op de aantekeningen van [notaris] die in 2018 niet beschikbaar waren, maar uit die aantekeningen blijkt niet dat de partijbedoeling was zoals [eiser] stelt. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat de partijbedoelingen niet juist zijn weergegeven in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Daarmee kan al niet worden gezegd dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [notaris] .
schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend” voor vergoeding in aanmerking. [eiser] vordert vergoeding van het bedrag dat hij als gevolg van het vonnis uit 2018 aan [ex echtgenote] heeft moeten betalen in verband met de echtelijke woning, voor zover dit meer is dan hij zelf meende verschuldigd te zijn. Er staat geenszins vast dat de rechtbank in 2018 [eiser] standpunt had gevolgd als de tekst van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden anders was geweest. De rechtbank heeft in die zaak bij de uitleg van de partijbedoelingen veel meer factoren meewogen dan alleen de tekst van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Ook de uitleg van [notaris] , die aansluit bij standpunt [eiser] , is bijvoorbeeld meegenomen. In de onderhavige procedure is door [eiser] nagenoeg niets over het causaal verband gesteld. Ook daarop strandt reeds zijn vordering.
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)