ECLI:NL:RBGEL:2022:2277

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/05/395177 / HZ ZA 21-357
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notariskantoor voor onjuiste weergave van huwelijkse voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de rechtbank voor recht verklaart dat notariskantoor NoVa beroepsfouten heeft gemaakt in de huwelijkse voorwaarden die zijn opgesteld door notaris [notaris]. Eiser stelt dat de bedoelingen van hem en zijn ex-echtgenote, [ex echtgenote], onjuist zijn weergegeven, wat heeft geleid tot een nadelige uitspraak in een eerdere procedure over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Eiser vordert een schadevergoeding van € 31.681,00, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van deze vermeende beroepsfouten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden in 2004 zijn opgesteld en dat er in 2018 al een procedure heeft plaatsgevonden over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarin de uitleg van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden centraal stond. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een tekortkoming van de notaris en dat er geen causaal verband is tussen de gestelde tekortkoming en de schade die eiser heeft geleden. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten.

De rechtbank concludeert dat de stelling van eiser dat de partijbedoelingen niet juist zijn weergegeven in de huwelijkse voorwaarden niet kan worden gevolgd. De eerdere uitspraak van de rechtbank in 2018 blijft ongewijzigd, en er is geen bewijs dat de notaris een beroepsfout heeft gemaakt die aan NoVa kan worden toegerekend. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van NoVa.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/395177 / HZ ZA 21-357
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. F.J.M. Kobossen te Twello, gemeente Voorst,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOTARISPRAKTIJK VAASSEN B.V.,
gevestigd te Vaassen, gemeente Epe,
gedaagde,
advocaat mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en NoVa genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 januari 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 23 maart 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is getrouwd geweest met mevrouw [ex echtgenote] .
2.2.
[eiser] en [ex echtgenote] hebben in 2004 een akte huwelijkse voorwaarden op laten maken door notaris mr. [notaris] (hierna: [notaris] ). In de akte is als artikel 7 een bepaling opgenomen die betrekking heeft op de vraag hoe zal worden omgegaan met een waardestijging van de echtelijke woning in geval verdeling na een echtscheiding. Die bepaling luidt, voor zover hier relevant, als volgt:

Artikel 7
1 Ingeval het huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden(…)
vindt er een verrekening plaats, zo, dat ieder van de echtgenoten gerechtigd is tot een waarde gelijk aan die, waartoe hij gerechtigd zou zijn geweest indien er de algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan. Buiten de verrekening blijven echter:
a.
de goederen, aandelen, effecten en liquiditeiten welke door [eiser] ten huwelijk zijn aangebracht zulks met uitzondering van de woning (…) alsmede de met de woning verband houdende schulden(…)
deze onroerende zaak en daarmee verband houdende schulden worden uitdrukkelijk wel in de verrekening betrokken mits op het moment vermeld in lid 2 van dit artikel de waarde in het economisch verkeer van deze onroerende raak in vrij opleverbare staat is gestegen ten opzichte van de waarde ten tijde van aankoop van deze onroerende zaak door de man: is sprake van een waardedaling dan vindt terzake van deze onroerende zaak en de hiermee verband houdende schulden geen verrekening plaats. (…)”.
2.3.
NoVa gebruikt als handelsnaam (ook) Notariaat [notaris] .
2.4.
[eiser] en [ex echtgenote] zijn in 2017 gescheiden. In 2018 hebben zij bij deze rechtbank een procedure gevoerd over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. Deze procedure zag mede op de vraag hoe een waardestijging van de echtelijke woning tussen [ex echtgenote] en [eiser] moest worden verdeeld. In het vonnis van 11 oktober 2018 heeft de rechtbank, voor zover hier relevant, als volgt overwogen:

4.5. De vrouw stelt dat haar, gelet op artikel 7 van de huwelijksvoorwaarden, een bedrag van € 51.681,-- toekomt, zijnde € 360,000,00 (waarde woning) minus € 256.638,-- (aanvankelijke hypotheekschuld) gedeeld door twee. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw aanspraak kan maken op de helft van het verschil tussen de aanschafwaarde van de woning en de waarde van de woning ten tijde van de aanvang van de dag van het instellen van de vordering tot echtscheiding. Nu de woning is aangeschaft voor € 320.000,00 en de waarde op 29 september 2016 € 340.000,00 bedroeg dient de overwaarde van € 20.000,00 verdeeld te worden, zodat aan de vrouw € 10.000,00 toekomt.
(…)
4.7.
Vervolgens is tussen partijen in geschil hoe artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden
moeten worden uitgelegd. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
(…)
De rechtbank is van oordeel dat, als de stelling van de man gevolgd zou worden dat de vrouw aanspraak kan maken op de door hem gestelde € 10.000,-, de vrouw slechts haar investering in de woning aan de [woning] terugkrijgt, terwijl beide partijen ter zitting hebben verklaard dat zij door middel van het opmaken van de huwelijkse voorwaarden de bedoeling hadden om de vrouw te laten meedelen in een waardevermeerdering van de huidige echtelijke woning.
(…)
Anders dan de man stelt acht de rechtbank de stelling van de man, dat daarbij bedoeld is uit te gaan van de waarde bovenop de aankoopsom onaannemelijk. Daar komt bij dat partijen niet alleen de echtelijke woning expliciet hebben uitgezonderd van de uitsluiting, maar ook de bijbehorende schuld van € 256.638,35. Ten slotte is onbetwist gebleven dat de vrouw ook financiële middelen in de woning [woning] heeft geïnvesteerd. De rechtbank acht het dan ook aannemelijk dat partijen hebben bedoeld dat bij een waardevermeerdering de woning volledig in verrekening moet worden betrokken. In de huwelijkse voorwaarden is immers ook geen voorbehoud opgenomen en ook anderszins is niet omschreven dat slechts de waarde boven de aankoopwaarde verrekend moet worden.
4.9.
De man heeft nog aangevoerd dat bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden het de bedoeling van partijen was om het vermogen dat de man en de vrouw in privé vóór het huwelijk bezaten privévermogen te laten. De rechtbank overweegt dat dit argument van de man evenmin kan slagen, nu artikel 7 van de huwelijks voorwaarden een duidelijke afwijking is van de hoofdregel van koude uitsluiting, met als gevolg dat privévermogen niet langer privévermogen blijft. De stelling van de man dat de afspraak dat de woning en daarmee verband houdende schulden buiten de verrekening blijven in geval van een waardedaling, zegt evenmin dat in geval van een waardestijging alleen gekeken moet worden naar het (positieve) verschil tussen actuele waarde en aanschafwaarde. Tegen de achtergrond van de destijds nog goede relatie tussen partijen is verklaarbaar dat afgesproken is dat de vrouw mag meedelen in overwaarde, maar niet hoeft mee te delen in geval van waardevermindering. De rechtbank zal dan ook de stelling van de vrouw volgen en de volledige overwaarde tussen partijen verrekenen.
4.10.
Het door de man ter zitting gedane aanbod om de notaris als getuige te doen horen,
zal de rechtbank passeren, nu de notaris reeds schriftelijk heeft verklaard en dit niet tot een
ander oordeel heeft geleid.”
.
2.5.
De rechtbank heeft derhalve de stelling van [ex echtgenote] gevolgd en het standpunt van [eiser] dat [ex echtgenote] slechts aanspraak kon maken op het deel van de overwaarde bovenop de aankoopprijs van de woning verworpen. Tegen het vonnis van 11 oktober 2018 is geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
Voorafgaand aan deze procedure is [eiser] een procedure tegen NoVa gestart waarin hij afgifte door NoVa vorderde van het dossier van [eiser] en [ex echtgenote] dat NoVa in bezit heeft. Die procedure is doorgehaald nadat NoVa door [notaris] gemaakte gespreksaantekeningen heeft verstrekt aan [eiser] .
2.7.
[notaris] is ondertussen overleden.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht zal verklaren dat [notaris] /Nova beroepsfouten heeft gemaakt en/of toerekenbaar te kort is/zijn gekomen jegens [eiser] in de op hen rustende verbintenis omdat [notaris] /NoVa als professioneel notatriskantoor/professionele notaris de bedoelingen van [eiser] en van [ex echtgenote] , althans de gemaakte afspraken in de besprekingen met NoVa/ [notaris] , op onjuiste wijze heeft opgenomen in de akte huwelijksvoorwaarden, ten gevolge waarvan de rechtbank een voor [eiser] nadelige uitspraak heeft gedaan in verband waarmee [eiser] schade heeft geleden;
II. NoVa zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 31.681,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019;
III. Subsidiair: NoVa zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding, door de rechtbank vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2019;
IV. NoVa zal veroordelen tot betaling van € 1.016,40 aan buitengerechtelijke kosten;
V. NoVa zal veroordelen in de proceskosten, inclusief nakosten.
3.2.
NoVa voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen dan wel afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [eiser] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de nakosten te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf veertien dagen na het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
NoVa voert als meest verstrekkende verweer aan dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht door niet te onderbouwen waarom NoVa aansprakelijk kan worden gehouden voor het handelen van [notaris] . Ter zitting heeft [eiser] aangegeven dat sprake is van een beroepsfout van de notaris die – zo begrijpt althans de rechtbank deze stelling – aan NoVa is toe te rekenen. De rechtbank zal vooralsnog in het midden laten of [eiser] daarmee een voldoende grondslag heeft gegeven voor aansprakelijkheid van NoVa en als eerste beoordelen of gesproken kan worden van een toerekenbare tekortkoming van [notaris] waaruit schade is voortgevloeid voor [eiser] .
4.2.
Kern van het verwijt van [eiser] aan [notaris] is dat de bedoeling van [eiser] en [ex echtgenote] niet goed is opgeschreven in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Dit heeft volgens [eiser] geleid tot de voor [eiser] nadelige uitspraak van de rechtbank van 11 oktober 2018. In die uitspraak is aan [ex echtgenote] in verband met de echtelijke woning € 41.681,00 toegekend (uitgaande van een waarde van de woning van € 340.000,00), terwijl [eiser] van mening was dat haar slechts € 10.000,00 toekwam. Het verschil (€ 31.681,00) vordert [eiser] als schadevergoeding.
4.3.
Ter onderbouwing van zijn vordering wijst [eiser] voornamelijk op de gespreksaantekeningen, gemaakt door [notaris] , die hij van NoVa heeft ontvangen (zie 2.6.). Die aantekeningen zijn slecht leesbaar, maar partijen zijn het erover eens dat daarin staat: “
al hetgeen tijdens het huwelijk gezamenlijk wordt opgebouwd ‘plus’ de (eventuele) meeropbrengst van de woning delen.”. In artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden is opgenomen dat de woning in de verrekening zal worden betrokken als er een waardestijging is ten opzichte van waarde ten tijde van de aankoop van de woning. Dat is niet fundamenteel anders dan wat in de gespreksaantekeningen staat (meeropbrengst van de woning delen). In de aantekeningen staat niet het standpunt van [eiser] dat de meeropbrengst wordt berekend ten opzichte van de aanschafwaarde van de woning. Uit de procedure in 2018 blijkt dat [ex echtgenote] een andere uitleg geeft aan het begrip meeropbrengst, namelijk de waarde bovenop de aan de woning verbonden schuld. Uit de gespreksaantekeningen blijkt niet dat de partijbedoeling niet goed is weergegeven in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Daarnaast is voor de uitleg van de partijbedoeling niet alleen de taalkundige uitleg van het artikel van belang, maar komt het tevens aan op de betekenis die partijen aan de tekst gaven en wat ze over en weer redelijkerwijs moeten verwachten. De summiere aantekeningen kunnen onmogelijk een volledige weergave zijn van de gesprekken die [eiser] en [ex echtgenote] hebben gevoerd en zijn daarom ook maar een zeer beperkte indicatie van wat [eiser] en [ex echtgenote] van elkaar mochten verwachten. De rechtbank acht de stelling van [eiser] dat [ex echtgenote] in 2018 een ander standpunt over de partijbedoeling had ingenomen, als de gespreksaantekeningen toen beschikbaar waren geweest onaannemelijk. Zoals hiervoor al overwogen spreken de gespreksaantekeningen het door [ex echtgenote] ingenomen standpunt immers niet tegen. In de procedure tussen [eiser] en [ex echtgenote] is daarnaast ook een verklaring van [notaris] meegenomen, inhoudende dat het de bedoeling moet zijn geweest om alleen een waardestijging bovenop de aankoopprijs te verrekenen en niet de hele overwaarde. Dit standpunt van [notaris] heeft kennelijk niet tot andere verklaringen van [ex echtgenote] geleid en heeft de rechtbank in die zaak ook niet overtuigd. Ook het argument van [eiser] dat het de bedoeling was om af te wijken van de samenlevingsovereenkomst, waarin kennelijk een zelfde bepaling staat, treft geen doel omdat elke onderbouwing daarvan ontbreekt. Dat partijen hebben gesproken met [notaris] en dat [notaris] toen aantekeningen heeft gemaakt wil niet zeggen dat [eiser] en [ex echtgenote] een andere regeling wilden dan in de samenlevingsovereenkomst. De slotsom is dat in de procedure in 2018 uitgebreid aan de orde is gekomen waarom de uitleg die [eiser] aan de partijbedoeling geeft niet gevolgd kan worden. [eiser] heeft onvoldoende aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat de werkelijke partijbedoeling anders was dan in dat vonnis is beslist. [eiser] heeft gewezen op de aantekeningen van [notaris] die in 2018 niet beschikbaar waren, maar uit die aantekeningen blijkt niet dat de partijbedoeling was zoals [eiser] stelt. Gelet op het voorgaande is niet vast komen te staan dat de partijbedoelingen niet juist zijn weergegeven in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Daarmee kan al niet worden gezegd dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [notaris] .
4.4.
Ook als de rechtbank in de zaak uit 2018 tot het oordeel was gekomen dat er wel een tekortkoming is, was dat niet voldoende om de vordering van [eiser] te doen slagen. Voor een geslaagde vordering tot schadevergoeding op grond van een tekortkoming dient er namelijk een causaal verband te zijn tussen de tekortkoming en de schade. De stelplicht en bewijslast van de schade en het causale verband rust op [eiser] . Ingevolge artikel 6:98 BW komt alleen “
schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend” voor vergoeding in aanmerking. [eiser] vordert vergoeding van het bedrag dat hij als gevolg van het vonnis uit 2018 aan [ex echtgenote] heeft moeten betalen in verband met de echtelijke woning, voor zover dit meer is dan hij zelf meende verschuldigd te zijn. Er staat geenszins vast dat de rechtbank in 2018 [eiser] standpunt had gevolgd als de tekst van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden anders was geweest. De rechtbank heeft in die zaak bij de uitleg van de partijbedoelingen veel meer factoren meewogen dan alleen de tekst van artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden. Ook de uitleg van [notaris] , die aansluit bij standpunt [eiser] , is bijvoorbeeld meegenomen. In de onderhavige procedure is door [eiser] nagenoeg niets over het causaal verband gesteld. Ook daarop strandt reeds zijn vordering.
4.5.
Nu niet is komen vast te staan dat sprake is van een tekortkoming en ook niet is gebleken dat er een causaal verband is met de gestelde schade zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NoVa worden begroot op:
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
1.442,00(2 punten × tarief € 721,00)
Totaal € 3.518,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van NoVa tot op heden begroot op € 3.518,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.
ES/PB