In deze zaak, die voorligt bij de Rechtbank Gelderland, is Lobberdense Waard C.V. (hierna: Lobberdense Waard) eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident, terwijl [gedaagde] gedaagde in de hoofdzaak en eiser in het incident is. De procedure betreft een geschil over de kwalificatie van twee overeenkomsten die zijn gesloten tussen [gedaagde] en Centrale Industriezand Voorziening B.V. (CIV), die later zijn overgenomen door Lobberdense Waard. De eerste overeenkomst betreft een pachtovereenkomst en de tweede een gebruiksovereenkomst. Lobberdense Waard vordert in de hoofdzaak een verklaring voor recht dat de tweede overeenkomst is opgezegd en ontruiming van het pand door [gedaagde].
[gedaagde] stelt dat de tweede overeenkomst, in samenhang met de eerste, moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst, waardoor de kantonrechter bevoegd zou zijn. Lobberdense Waard betwist dit en stelt dat er geen huurovereenkomst is gesloten. De rechtbank oordeelt dat de vraag naar de kwalificatie van de overeenkomst moet worden beoordeeld aan de hand van de Haviltex-maatstaf, waarbij de inhoud van de overeenkomst en de wederzijdse rechten en verplichtingen worden vastgesteld.
De rechtbank komt tot de voorlopige conclusie dat de tweede overeenkomst een bruikleenovereenkomst is en geen huurovereenkomst. Dit oordeel is voorlopig en betekent niet dat in de hoofdzaak een andere conclusie kan worden getrokken. De rechtbank wijst het gevorderde af en veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van het incident. Tevens wordt een mondelinge behandeling bevolen om verdere inlichtingen over de zaak te vragen en partijen de gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het opgeven van verhinderdagen in de maanden juni tot en met augustus 2022.