ECLI:NL:RBGEL:2022:2359

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/05/390081 / HA ZA 21-332
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over financiële afrekening en oplevering van een appartementencomplex tussen aannemer en opdrachtgever

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen RPM Bouw B.V. (eiseres) en De Oosterbeekse Studio's B.V. (gedaagde) over de financiële afrekening van de bouw van een appartementencomplex. De partijen hebben een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een woongebouw in Oosterbeek, bestaande uit 12 short-stay studio’s en 6 appartementen. Het geschil betreft onder andere de vraag welke factuurbedragen OS aan RPM verschuldigd is, of RPM recht heeft op een contractueel bedongen bonus en of OS recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding in verband met overschrijding van de bouwtijd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de begroting onderdeel uitmaakt van de contractstukken en dat de werkzaamheden die in de begroting zijn opgenomen, geacht worden in de basisopdracht te zijn begrepen. OS heeft de oplevering van het werk op 19 februari 2021 geweigerd, maar de rechtbank oordeelt dat deze weigering onterecht was, omdat de oplevering binnen de geldende termijn had kunnen plaatsvinden. De rechtbank heeft de vordering van OS betreffende de gefixeerde schadevergoeding in verband met overschrijding van de bouwtijd afgewezen.

De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder te onderbouwen en bewijsstukken over te leggen, waarna de zaak opnieuw op de rol zal komen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/390081 / HA ZA 21-332
Vonnis van 11 mei 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RPM BOUW B.V.,
gevestigd te Beek,
eiseres,
advocaat mr. P.F.M. Verstegen te Heilig Landstichting,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE OOSTERBEEKSE STUDIO'S B.V.,
gevestigd te Oosterbeek,
gedaagde,
advocaat mr. S. Schuurman te Arnhem.
Partijen zullen hierna RPM en OS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 september 2021
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 november 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

Tussen partijen bestaat een geschil over de financiële afrekening van de bouw van een appartementencomplex. Het betreft met name de vraag welke factuurbedragen OS aan RPM verschuldigd is, of RPM recht heeft op een contractueel bedongen bonus en of OS recht heeft op een gefixeerde schadevergoeding in verband met overschrijding van de bouwtijd.

3.De feiten

3.1.
OS heeft RPM opdracht gegeven tot de bouw van een woongebouw in Oosterbeek, bestaande uit 12 short-stay studio’s (hierna: de studio’s) en 6 appartementen.
3.2.
Met betrekking tot de studio’s hebben OS en RPM op 4 juli 2019 een aannemingsovereenkomst (hierna: de aannemingsovereenkomst) gesloten. Daarin is vastgelegd dat de aannemer het werk zal uitvoeren op basis van het Bestek, bestaande uit de volgende stukken:
  • technische omschrijving Dudok Studio’s te Oosterbeek d.d. 2 juli 2019 (hierna: de T.O.);
  • tekeningenlijst 14-1682 190515 WT-000 DC-lijst d.d. 15 mei 2019 (hierna: de tekeningenlijst).
3.3.
Verder hebben partijen op die datum met betrekking tot zowel de studio’s als de appartementen aanvullende afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het document “Aanvullende afspraken” en de bijlage “Ingrediënten bouwteam ten behoeve van de nieuwbouw 6 appartementen en 12 studio’s te Oosterbeek”. In het document “Aanvullende afspraken” is onder meer het volgende vastgelegd:
  • de oorspronkelijke afspraken d.d. 4 juli 2019 (verwezen wordt naar een bijlage) moeten worden aangepast;
  • er wordt gewerkt met een regieopdracht om te komen tot een taakstellend budget.
  • RPM heeft een begroting exclusief installatiekosten en infrakosten opgesteld welke sluit op € 2.187.634,00;
  • als deze begroting wordt aangepast met calculatiekosten, exclusief aanvullende afbouw van/voor de studio’s, exclusief aanleg van het buitenterrein en met een stelpost voor de keukens van € 5.000,00 per appartement, dan ontstaat een begrotingsprijs van afgerond € 2.050.000,00;
  • partijen komen overeen dat de begroting wordt verlaagd met de begrote winst&risico van afgerond € 50.000,00 waarna de begroting d.d. 4 juli 2019 sluit op € 2.000.000,00;
  • RPM garandeert OS een maximale bouwsom voor het totale project van € 2.000.000,00;
  • de aanneemsom zal niet lager worden dan € 1.850.000,00 exclusief BTW voor alle volgens de begroting genoemde werkzaamheden aangevuld met hak- en breekwerk installaties en overige benodigde bouwkundige werkzaamheden voor de installaties.
3.4.
Voor de uitvoering van de tussen OS en RPM overeengekomen werkzaamheden is een taakstellend budget van € 1.850.000,00 overeengekomen. Als de totale uitvoeringskosten binnen dit budget zouden blijven, zou RPM recht hebben op bijbetaling van € 50.000,00.
3.5.
De installaties, de infra en de afbouw van de studio’s maakten geen onderdeel uit van de aannemingsovereenkomst. Hiervoor heeft OS andere aannemers ingeschakeld. De facturatie van die werkzaamheden vond echter plaats via de administratie van RPM.
3.6.
RPM heeft het werk aangeboden voor oplevering op 19 februari 2021. OS heeft op die datum haar goedkeuring aan het werk onthouden omdat het werk naar haar mening niet opleveringsgereed was. Bij e-mailbericht van 22 februari 2021 heeft OS dit aan RPM bevestigd, onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van 22 februari 2021 van de door OS ingeschakelde deskundige M. [deskundige] (hierna te noemen: [deskundige] ) van [bedrijf deskundige] [deskundige] . Volgens OS blijkt uit het rapport van [deskundige] dat OS terecht de oplevering heeft geweigerd. RPM op haar beurt heeft betwist dat de nog uit te voeren werkzaamheden aan de ingebruikname van het werk in de weg stonden. Op 2 maart 2021 is het werk opnieuw opgenomen en heeft OS het werk alsnog aanvaard.
3.7.
Van de door RPM voor het werk aan OS uitgebrachte facturen heeft OS aanvankelijk de volgende facturen onbetaald gelaten:
  • factuur van 15 februari 2021 (de 7e termijn) van € 80.927,95;
  • factuur van 16 februari 2021 (aanvullende termijn, meerwerk en afbouw studio’s) van € 136.309,69;
  • factuur van 4 mei 2021 (de slotfactuur) van € 32.967,85 incl. btw, en
  • factuur van 4 mei 2021 (de factuur bonusbedrag) van € 60.500,00 incl. btw.
Dit betreft een totaalbedrag van € 310.705,49 (de eindafrekening, op 10 mei 2021 opgesteld en aan OS toegezonden.). Voorts maakte RPM met ingang van 24 mei 2021, de datum van het verstrijken van de betalingstermijn van de eindafrekening, aanspraak op een bedrag van € 4.027,52 aan incassokosten, waarmee de totale vordering vermeerderd met vertragingsrente op dat moment € 319.627,17 betrof.
3.8.
Op 25 mei 2021 heeft OS een bedrag van € 139.868,74 aan RPM betaald. Na aftrek van dat bedrag betreft de totale vordering van RPM op OS € 179.758,38, te vermeerderen met rente.

4.De vordering

4.1.
RPM vordert dat OS wordt veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 179.758,38, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met rente, proceskosten en nakosten.
4.2.
OS voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt in het vervolg, voor zover relevant, ingegaan.

5.De beoordeling

Maakt de begroting onderdeel uit van de contractstukken en bepaalt de begroting (mede) de aard en omvang van het aangenomen werk?

5.1.
RPM heeft aan haar vorderingen onder meer de stelling ten grondslag gelegd, dat alleen de werkzaamheden die zijn vermeld in haar begroting van 4 juli 2019 (hierna: de begroting) onder de basisopdracht vallen. Volgens OS echter valt al hetgeen in de T.O. en op de tekeningenlijst is opgenomen onder de aanneemsom, ongeacht of de betreffende werkzaamheden wel of niet door RPM zijn gecalculeerd. OS heeft zich op het standpunt gesteld dat wat in de T.O. en de tekeningenlijst is opgenomen, geacht moet worden in de begroting te zijn inbegrepen.
5.2.
Het antwoord op de vraag of de begroting onderdeel uitmaakt van de contractstukken en (mede) de omvang van het aangenomen werk bepaalt, is van belang voor de beoordeling of de maximale bouwsom is overschreden en of RPM aanspraak heeft op de overeengekomen bonus van € 50.000,00 exclusief BTW.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de voor deze vraag relevante passages in de “Aanvullende afspraken” blijkt dat de aard en omvang van de aangenomen werkzaamheden (mede) wordt bepaald door de begroting. In de “Aanvullende afspraken” is namelijk vastgelegd dat partijen zullen werken met een taakstellend budget en/of werken in regie, omdat er een verschil is tussen de (aangepaste) begroting en bet beschikbare bouwbudget. Voorts is vermeld dat de begroting de leidraad is voor het taakstellend budget. Verder is opgenomen dat de aanneemsom niet lager zal worden dan € 1.850.000,00 exclusief BTW voor
alle volgens de begroting genoemde werkzaamheden(aangevuld met hak- en breekwerk installaties en overige benodigde bouwkundige werkzaamheden voor de installaties). Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank een rechtstreeks verband tussen de begroting en het bedrag dat voor de bouw beschikbaar is althans het bedrag van de uiteindelijke aanneemsom, zodat moet worden aangenomen dat de begroting onderdeel uitmaakt van de contractstukken. Uit de aangehaalde passages volgt eveneens dat de werkzaamheden die in de begroting zijn opgenomen, geacht worden in de basisopdracht te zijn begrepen en dat werkzaamheden die niet in de begroting zijn vermeld, buiten de basisopdracht vallen. In het taakstellend budget zijn immers alleen alle volgens de begroting genoemde werkzaamheden (plus enkele werkzaamheden ten behoeve van de installaties) opgenomen. Werkzaamheden die wel zijn vermeld in de T.O. en op de tekeningen die in de tekeningenlijst zijn vermeld, maar niet zijn opgenomen in de begroting, vallen daarom buiten het taakstellend budget.
5.4.
De stelling van OS dat zij gehouden is maximaal de kosten te voldoen waarvoor de betreffende werkzaamheden in de begroting zijn opgenomen, dus dat de posten in de begroting niet mogen wordt overschreden, volgt de rechtbank niet. Terecht heeft RPM zich erop beroepen dat specifieke kosten door meerdere oorzaken hoger kunnen zijn dan begroot, bijvoorbeeld door stijging van de marktprijzen en door de verplichting aan de zijde van RPM om het werk goed en tijdig uit te voeren. Partijen zijn overeengekomen zich in te spannen om ervoor te zorgen dat de totale bouwkosten ten opzichte van de begroting zoveel mogelijk zouden worden beperkt en voorts heeft RPM gegarandeerd dat de maximale bouwkosten het bedrag van € 2.000.000,00 niet te boven zullen gaan. Wanneer de bouwkosten zouden zijn beperkt tot maximaal het bedrag waarvoor zij in de begroting zijn opgenomen, zou het afgeven van deze garantie door RPM zinledig zijn geweest, nu de begroting op € 2.000.000,00 sluit.
5.5.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de begroting onderdeel uitmaakt van de contractstukken op de wijze zoals hiervoor omschreven.
Welke factuurbedragen is OS nog aan RPM verschuldigd?
5.6.
OS heeft de verschuldigdheid van een deel van de gefactureerde bedragen betwist, omdat de betreffende werkzaamheden volgens haar al in de basisopdracht waren inbegrepen. Ook stelt zij dat RPM veel kosten naar de afbouw heeft geschoven, die grotendeels onderdeel zijn van de aannemingsovereenkomst of de T.O.
5.7.
Overwogen wordt dat partijen met betrekking tot de studio’s en de appartementen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten op basis van werk in regie. Dit is in het document “Aanvullende afspraken” vastgelegd en RPM heeft ook op basis van werk in regie gefactureerd. Dit betekent dat de uitgevoerde werkzaamheden en toegepaste materialen zijn gefactureerd op basis van bestede tijd en gemaakte kosten. Dat bepaalde werkzaamheden, zoals OS stelt, al in de basisopdracht waren inbegrepen of in de T.O. waren vermeld, betekent daarom niet dat voor deze werkzaamheden niet meer door RPM kan worden gefactureerd. Er is immers geen vaste aanneemsom overeengekomen. Voor zover OS zich erop heeft beroepen dat gefactureerde werkzaamheden onderdeel uitmaakten van de basisopdracht of de T.O. en zich op grond daarvan op het standpunt heeft gesteld niet tot betaling gehouden te zijn, zal dit verweer daarom worden verworpen. Of bepaalde werkzaamheden onderdeel uitmaken van de basisopdracht kan wel relevant zijn om te bepalen of het werk binnen het taakstellend budget van € 1.850.000,00 is uitgevoerd, waarover separaat zal worden geoordeeld.
5.8.
In de conclusie van antwoord heeft OS verder nog tegen een veelheid aan door RPM gefactureerde bedragen en opgevoerde kosten verweer gevoerd. Desgevraagd heeft OS ter zitting aangegeven dat zij de stukken aan de hand waarvan zij meent haar standpunten te kunnen onderbouwen, nog niet in het geding heeft gebracht. Nu het daardoor voor de rechtbank niet mogelijk is die standpunten te beoordelen, zal OS in de gelegenheid worden gesteld die stukken bij akte alsnog te overleggen en daarbij haar standpunten te verduidelijken. Het gaat daarbij om de navolgende onderwerpen.
5.9.
Onder randnummer 50 van de conclusie van antwoord voert OS aan dat RPM een bedrag van € 43.940,22 teveel in rekening heeft gebracht, bestaande uit de volgende posten:
  • € 11.259,00: installatiekosten omdat de kosten inzake 30% reductie op hak- en breekwerk in verband met dubbel werk door fouten RPM ten koste van het taakstellend budget zijn gegaan, terwijl die kosten voor de installateurs waren gereserveerd;
  • € 26.212,00 afbouw, te veel in rekening gebracht:
€ 4.018,00 post H61 Sonair apparaten: niet van toepassing en tevens niet aangereikt en onderbouwd;
€ 10.735,00 post H90 werkvoorbereiding en uitvoering zat in basisopdracht;
€ 3.210,00 schoonmaakkosten studio’s ook in basisopdracht;
€ 8.250,00 voor 50% correctie hekwerken in verband met meerkosten waarvoor RPM verantwoordelijk is;
€ 6.468,56 ten onrechte extra werkzaamheden c.q. kosten buiten taakstellend budget in verband met extra post staalconstructie na correctie;
€ 2.257,00 in verband met verschil tussen gefactureerd en betaald post 5.
OS zal in de gelegenheid worden gesteld haar standpunten ten aanzien van deze onderwerpen nader te onderbouwen.
5.10.
Onder randnummer 51 van de conclusie van antwoord voert OS aan dat een bedrag van € 22.736,35 door OS aan derden is betaald terwijl het in de opdracht zat dus minderwerk zou moeten zijn. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat OS meent dat dit bedrag in mindering moet worden gebracht op de door RPM gefactureerde som, zodat de vordering van RPM met dit bedrag moet worden verminderd. Dit verweer zal worden verworpen. Zoals hiervoor onder punt 5.7 is aangegeven, betreft het in dit geval werk op regiebasis, waarbij naar zijn aard alleen werkzaamheden en materialen in rekening worden gebracht, die daadwerkelijk zijn uitgevoerd respectievelijk toegepast. In die situatie is voor verrekening van minderwerk geen plaats.
5.11.
Met betrekking tot de factuur van € 136.309,69 van 16 februari 2021 en de factuur van € 32.967,85 van 4 mei 2021 geeft OS onder randnummers 51 en 54 van de conclusie van antwoord aan dat voor haar niet inzichtelijk is op welke werkzaamheden deze facturen zien, of en in hoeverre deze werkzaamheden überhaupt zijn verricht en of deze facturen opeisbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat ook zij dit niet kan beoordelen, reden waarom zij RPM in de gelegenheid zal stellen om deze facturen nader te onderbouwen, onder overlegging van de benodigde bewijsstukken. RPM zal voorts in de gelegenheid worden gesteld om alsnog productie 17 bij de conclusie van antwoord in het geding te brengen. Die productie ontbreekt in het door RPM aan de rechtbank toegezonden dossier.
5.12.
Verder heeft OS zich op het standpunt gesteld dat RPM niet conform de gemaakte afspraken de financiële administratie heeft gevoerd en heeft gefactureerd ten aanzien van de volgende onderdelen van het werk:
  • inkoop hekwerken;
  • inkoop beton;
  • inkoop staalconstructies en hekwerken;
  • schilderwerk.
5.13.
Tegen de verschuldigdheid van de factuur van 15 februari 2021 van € 80.927,95 (de 7e,, tevens laatste termijn) heeft OS het volgende aangevoerd. Deze termijn mag worden gefactureerde bij de oplevering van de privé-gedeelten en is pas opeisbaar als alle uit het proces verbaal van oplevering voortvloeiende werkzaamheden door RPM zijn uitgevoerd en alle vereiste garantiecertificaten zijn verstrekt. Omdat RPM niet aan die vereisten heeft voldaan, is het factuurbedrag niet opeisbaar geworden en is OS geen betaling verschuldigd, aldus OS.
5.14.
De rechtbank stelt vast dat OS heeft nagelaten te specificeren welke garantiecertificaten hadden moeten worden verstrekt en niet zijn verstrekt, zodat dit buiten beschouwing zal worden gelaten. Voorts heeft OS naar voren gebracht dat de opleveringsgebreken inmiddels zijn hersteld en dat de daarmee gemoeide kosten moeten worden geraamd op € 34.500,00 exclusief BTW (randnummer 83 van de conclusie van antwoord). De rechtbank begrijpt de stellingen van OS aldus dat zij, nu de opleveringsgebreken zijn hersteld, geen aanspraak meer maakt op herstel maar de aannemingsovereenkomst op dit onderdeel gedeeltelijk wenst te ontbinden en de met herstel gemoeide kosten wenst te verrekenen met het gefactureerde bedrag van € 80.927,95 (dat wil zeggen € 66.882,60 exclusief BTW). Dat betekent dat van de factuur van 15 februari 2021 door OS een bedrag van € 32.382,60 exclusief BTW (€ 66.882,60 minus € 34.500,00) wordt erkend, zodat dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het resterende bedrag van € 34.500,00 exclusief BTW geldt, dat OS heeft nagelaten de gestelde kosten te onderbouwen c.q. bewijs te leveren dat zij de opgevoerde kosten heeft betaald. OS zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld dit bij akte te doen.
5.15.
Gezien het vorenstaande zal OS in de gelegenheid worden gesteld om zich bij akte uit te laten over hetgeen hiervoor onder de punten 5.9, 5.12 en 5.14 is vermeld en RPM over hetgeen hiervoor onder punt 5.11 is vermeld.
Is RPM binnen het taakstellend budget gebleven en heeft zij dus recht op de bonus?
5.16.
Door middel van de factuur van € 60.500,00 (inclusief BTW) van 4 mei 2021 heeft RPM bij OS de bonus in rekening gebracht, waarvan RPM meent dat zij daarop aanspraak heeft omdat het werk binnen het taakstellend budget van € 1.850.000,00 is gebleven. OS heeft betwist dat RPM recht heeft op de bonus.
5.17.
Of het werk binnen het taakstellend budget is gebleven kan pas worden beoordeeld als vaststaat welke facturen van RPM nog door OS moeten worden voldaan en op welk bedrag de totale bouwsom dus uitkomt. De rechtbank zal de beslissing hierover aanhouden in afwachting van de nadere onderbouwing van de standpunten omtrent de verschuldigdheid van de resterende factuurbedragen en de daarvoor in het geding te brengen stukken.
Moet RPM verantwoording afleggen over de directe kosten?
5.18.
OS heeft verder nog aangevoerd dat RPM verantwoording moet afleggen over de directe kosten, zodat OS kan vaststellen hoe de budgetoverschrijdingen zijn ontstaan, of die overschrijdingen terecht zijn en of deze al dan niet door OS betaald moeten worden. Door de weigerachtige houding van RPM om volledig inzicht te bieden in de bouw en in de totstandkoming van de in rekening gebrachte bedragen door beantwoording van de vragen van OS heeft RPM naar de mening van OS nagelaten aan te tonen dat zij zich voldoende heeft ingespannen om de overeengekomen maximale inkoopvoordelen te behalen. Nu hieraan door OS geen rechtsgevolgen zijn verbonden, zal de rechtbank deze stelling echter buiten beschouwing laten.
Heeft OS aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding in verband met overschrijding van de bouwtijd?
5.19.
In de aannemingsovereenkomst is vermeld dat het werk moet worden opgeleverd uiterlijk 220 werkbare dagen na het gereedkomen van de ruwe beganegrondvloer. Tussen partijen is niet in geschil dat de ruwe beganegrondvloer op 6 februari 2020 gereed was. RPM heeft zich op het standpunt gesteld dat het werk binnen een termijn van 220 werkbare dagen na 6 februari 2020 voor oplevering is aangeboden en dat het werk op dat moment, 19 februari 2021, ook opleveringsgereed was, zodat OS geen aanspraak heeft op schadevergoeding. OS heeft aangevoerd dat het werk pas op 2 maart 2021 opleveringsgereed was en dat met de oplevering op die datum de bouwtijd met acht dagen is overschreden. Voor de berekening van het aantal verstreken werkbare dagen heeft OS zich beroepen op een overzicht van Bouwsupport Infoplaza.
5.20.
De rechtbank zal zich allereerst buigen over de vraag of OS op 19 februari 2021 terecht de oplevering van het werk heeft geweigerd. Ter onderbouwing van haar stelling dat het werk op 19 februari 2021 niet voor oplevering gereed was, heeft OS zich beroepen op het rapport van [deskundige] . In dat rapport vermeldt [deskundige] dat de volgende belangrijke onderdelen van het werk niet aanwezig of ondeugdelijk zijn: hekken balkons ontbreken, beveiligingsvoorzieningen Franse balkons ontbreken, grote ramen/deuren functioneren niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft OS bevestigd dat zij deze onvolkomenheden/ gebreken aan het weigeren van de oplevering ten grondslag heeft gelegd.
5.21.
Bij brief van 26 februari 2021 van haar advocaat heeft RPM uiteen gezet waarom OS naar haar mening de oplevering op 19 februari 2021 ten onrechte heeft geweigerd. Ten aanzien van de drie hiervoor genoemde onvolkomenheden/ gebreken heeft RPM het volgende aangevoerd:
  • hekken balkons ontbreken: het ontbreken van de hekken staat de ingebruikname van het pand niet in de weg omdat er voorlopige voorzieningen zijn geplaatst, waardoor de veiligheid van de werklieden niet in het geding is; op de balkons behoeven geen werkzaamheden te worden verricht zodat het op slot houden van de deuren die toegang geven tot de balkons, voldoende is; de uitvoering van werkzaamheden wordt door het ontbreken van balkonhekken niet gehinderd;
  • beveiligingsvoorzieningen Franse balkons ontbreken: ook hiervoor geldt dat de uitvoering van werkzaamheden hierdoor niet wordt gehinderd omdat de deuren afgesloten konden worden;
  • grote ramen/deuren functioneren niet: dit is niet correct; dit blijkt uit het rapport van [deskundige] waarin slechts melding wordt gemaakt van het nastellen van deuren en beschadigingen van enkele tochtprofielen.
In dit verband heeft RPM zich erop beroepen dat op dat moment derden in opdracht van OS in het pand bezig waren met afbouwwerkzaamheden en dat die werkzaamheden gewoon konden worden voortgezet.
5.22.
Desgevraagd heeft OS tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat onderaannemers in haar opdracht op 19 februari 2021 bezig waren met afbouw-werkzaamheden en die werkzaamheden ook in de dagen daarna hebben voortgezet. De rechtbank leidt hieruit af dat, zoals RPM ook heeft aangevoerd, het ontbreken van balkonhekken en beveiligingsvoorzieningen niet in de weg stond aan het (voortgezette) gebruik van het pand door OS. Niet gesteld of gebleken is dat de onderaannemers van OS werkzaamheden op de balkons moesten verrichten, zodat zij de deuren van de balkons en de Franse balkons gesloten konden houden. Voorts blijkt uit het verslag van de oplevering op 2 maart 2021 dat ook op die datum de balkonhekken nog niet allemaal waren aangebracht, terwijl OS toen de oplevering wel heeft aanvaard. Voor de grote ramen en deuren geldt, dat de noodzaak om deze na te stellen de oplevering niet in de weg kan staan. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat OS op 19 februari 2021 ten onrechte de oplevering heeft geweigerd.
5.23.
De vraag die nog beantwoord moet worden is, of oplevering op 19 februari 2021 binnen de geldende termijn was geweest, zoals RPM heeft gesteld. Uit de berekening van het aantal geldende werkbare dagen in het overzicht van Bouwsupport Infoplaza, waarop OS zich beroept, blijkt, dat een oplevering op 2 maart 2021 had betekend dat de termijn met acht dagen zou zijn overschreden. De rechtbank stelt vast dat tussen vrijdag 19 februari en dinsdag 2 maart 2021 een periode van acht werkdagen ligt. Dit betekent dat wanneer het werk op 19 februari 2021 zou zijn opgeleverd, de oplevering binnen de geldende termijn van 220 werkbare dagen na 6 februari 2020 zou zijn geweest. Nu OS de oplevering op 19 februari 2021 ten onrechte heeft geweigerd, is RPM geen vergoeding wegens te late oplevering verschuldigd. Het beroep van RPM op verlenging van de bouwtermijn behoeft daarom niet meer behandeld te worden.
5.24.
De vordering van OS betreffende de gefixeerde schadevergoeding in verband met overschrijding van de bouwtijd zal worden afgewezen.
Conclusie
5.25.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt, dat hetgeen partijen verdeeld houdt nog niet voldoende gedocumenteerd inzichtelijk is gemaakt en dat het partijdebat nog niet volledig is gevoerd. Partijen zullen daarom in de gelegenheid worden gesteld om bij akte - puntsgewijs - hun standpunten ten aanzien van de hiervoor vermelde geschilpunten concreet en specifiek te onderbouwen, onder overlegging van bewijsstukken of met verwijzing naar concrete passages in de reeds overgelegde stukken. Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om op overeenkomstige wijze op de akte van de andere partij te reageren.
5.26.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 juni 2022 voor het nemen van een akte,
  • door OS over hetgeen is vermeld onder 5.9, 5.12 en 5.14,
  • door RPM over hetgeen is vermeld onder 5.11,
waarna RMP respectievelijk OS op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.