ECLI:NL:RBGEL:2022:2719

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/05/397431 / F2 RK 21-3520
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en co-ouderschapsregeling in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie en het vaststellen van een co-ouderschapsregeling. De verzoekster, de vrouw, heeft verzocht om een bijdrage van minimaal € 423,- per kind per maand voor haar twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], met ingang van 7 juli 2021. De man, verweerder, heeft verzocht om de verzoeken van de vrouw af te wijzen en heeft zelf een co-ouderschapsregeling voorgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2022 is de vrouw gehoord, terwijl de man niet is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen eerdere beschikking over kinderalimentatie was en dat de vrouw in haar verzoek kan worden ontvangen. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen berekend op € 303,- per kind per maand, rekening houdend met de financiële situatie van beide ouders. De draagkracht van de man is vastgesteld op € 481,- per maand en die van de vrouw op € 475,- per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man een bijdrage van € 76,- per kind per maand moet betalen, met ingang van 16 december 2021. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een co-ouderschapsregeling afgewezen, omdat het in het belang van de kinderen niet passend werd geacht om dit vast te leggen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de alimentatie ook bij hoger beroep moet worden betaald. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/397431 / F2 RK 21-3520
Datum uitspraak: 16 mei 2022
beschikking alimentatie
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster, verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Ringerwöle-de Jong te Zwolle,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder, verder te noemen de man.

1.Het procesverloop

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 16 december 2021;
het journaalbericht met bijlagen van mr. Ringerwöle-de Jong van 6 januari 2022
het verweerschrift en zelfstandige verzoeken met bijlage, ingekomen op 10 februari 2022;
het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken met bijlagen, ingekomen op 8 maart 2022;
het journaalbericht van mr. Cassese van 7 april 2022 waarmee zij zich heeft onttrokken als advocaat van de man;
het gewijzigd verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 8 april 2022.
1.2.
De vrouw, bijgestaan door haar advocaat, is op 25 april 2022 gehoord tijdens de mondelinge behandeling. Ook is een vertegenwoordigster van de Raad voor de kinderbescherming gehoord. De man is niet verschenen, ondanks dat hij correct is opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
1.3.
De minderjarige kinderen van partijen ( [kind 1] en [kind 2] ) hebben op 31 maart 2022 respectievelijk 1 april 2022 schriftelijk hun mening tegenover de kinderrechter kenbaar gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Uit het voormalig huwelijk van partijen zijn geboren de thans nog minderjarige kinderen:
[kind 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [kind 1] , en
[kind 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [kind 2] .
2.2.
Het huwelijk van partijen is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] van de rechtbank Zutphen in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Bij genoemde echtscheidingsbeschikking van [datum] is het verzoek van de vrouw om kinderalimentatie afgewezen.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van rechtbank Zutphen van [datum] te wijzigen zo dat de man met ingang van 7 juli 2021 subsidiair de datum van indiening van dit verzoekschrift, een bijdrage van minimaal € 423,- per kind per maand ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] verschuldigd is, (onder het voorbehoud dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] hoger kan uitvallen omdat de man nu een inkomen heeft wat hoger is dan destijds het netto gezinsinkomen. In dat geval dient de hogere behoefte in acht te worden genomen en wordt de man geacht hetzelfde bedrag aan kinderalimentatie te kunnen betalen) welke bijdrage nog herberekend dient te worden na draagkrachtvergelijking, althans met een zodanig bedrag en met ingang van zodanige datum als uw rechtbank juist acht zal moeten voldoen.
3.2.
De man verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen, dan wel de door de man te betalen kinderalimentatie te wijzigen met ingang van de datum van de door de rechtbank te wijzen beschikking.
Voorts verzoekt de man via zijn (voormalige) advocaat, bij wijze van zelfstandige verzoek, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: een co-ouderschapregeling vast te stellen tussen de man enerzijds en [kind 1] en [kind 2] anderzijds, waarbij de kinderen in de oneven weken bij de man verblijven en in de even weken bij de vrouw en waarbij het wisselmoment telkens plaatsvindt op zondag om 17.00 uur vóór het avondeten en waarbij de schoolvakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen worden verdeeld, een en ander in onderling overleg tussen partijen te regelen, alsmede waarbij de ouder waar de kinderen verblijven de kinderen telkens naar de andere ouder brengt, althans een zodanige co-ouderschapregeling vast te stellen als de rechtbank juist acht.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Zorgverdeling

4.1.
De man heeft verzocht om een co-ouderschapsregeling. De man heeft dit verzoek niet nader onderbouwd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw toegelicht dat de kinderen al lange tijd om het weekend een weekend bij de man verblijven. De Raad voor de kinderbescherming heeft naar voren gebracht dat gelet op de leeftijd van de kinderen het passend is als zij steeds meer zelf bepalen waar zij verblijven en dat het vastleggen van een co-ouderschap bij kinderen van deze leeftijd niet in hun belang is. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding een wijziging in de bestaande zorgverdeling aan te brengen en wijst het verzoek van de man af.
Kinderalimentatie
ontvankelijkheid
4.2.
De rechtbank stelt vast dat niet eerder kinderalimentatie bij beschikking is vastgelegd door de rechtbank. Evenmin hebben partijen een onderling gemaakte afspraak over kinderalimentatie schriftelijk vastgelegd. De rechtbank beschouwt het verzoek van de vrouw daarom als een verzoek om eerste vaststelling van kinderalimentatie. Op grond van de wet [1] zijn beide ouders onderhoudsplichtig ten opzichte van [kind 1] en [kind 2] en verplicht -naar draagkracht- bij te dragen in hun kosten van verzorging en opvoeding. Om die reden kan de vrouw in haar verzoek worden ontvangen.
ingangsdatum
4.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit ingrijpende gevolgen voor partijen kan hebben.
4.4.
Hier hanteert de rechtbank de datum van indiening van het verzoekschrift als ingangsdatum, omdat de man vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met vaststelling van een alimentatieverplichting.
behoefte van de kinderen
4.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De rechtbank zal de behoefte van de kinderen berekenen aan de hand van de beschikbare gegevens en gaat daarbij uit van de situatie dat partijen op dat moment nog drie minderjarige kinderen hadden voor wie zij onderhoudsplichtig waren.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het inkomen van de man tijdens het huwelijk € 2.500,- bruto per maand bedroeg. Rekening houdend met een vakantietoeslag van 8%, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en de verschuldigde inkomensheffing berekent de rechtbank een netto besteedbaar inkomen van € 2.003,- per maand.
4.7.
Ten aanzien van het inkomen van de vrouw gaat de rechtbank uit van het inkomen dat zij nader heeft onderbouwd met de verklaring geregistreerd inkomen 2011, namelijk een bruto jaarinkomen van € 8.962,-. Rekening houdend met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en de verschuldigde inkomensheffing berekent de rechtbank een netto besteedbaar inkomen van € 679,- per maand.
4.8.
Naast hun eigen inkomsten ontvingen partijen ook nog een kindgebonden budget van € 100,- per maand.
4.9.
Nu de rechtbank weet wat de ouders te besteden hadden, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan de kinderen werd uitgegeven en wat dus de behoefte van de kinderen is. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld. Uit die tabellen volgt dat ouders bij een netto gezinsinkomen van € 2.782 (2.003 + 679 + 100), gemiddeld € 256,- per kind per maand uitgaven. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2021 afgerond € 303,- per kind per maand. De rechtbank zal van deze behoefte voor [kind 1] en [kind 2] uitgaan.
draagkracht ouders
4.10.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien.
4.11.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor– primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit. 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
draagkracht man
4.12.
Voor het bepalen van de draagkracht van de man rekent de rechtbank met het bruto inkomen van de man tijdens het huwelijk van € 2.500,- per maand. De rechtbank zal dit inkomen indexeren naar 2021 aan de hand van het indexcijfer voor cao-lonen van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Op grond van de bijgevoegde bijlage bedraagt de loonstijging vanaf het ijkjaar 2011 (101,4) tot en met doeljaar 2021 (123,8) 22, 4% (123,8 – 101,4 = 22,4). Uitgaande van het maandloon van € 2.500,- bedraagt de loonstijging € 560,- (2.500 : 100 = 25 x 22,4 = 560). De rechtbank rekent daarom met een bruto maandloon van de man in 2021 van in totaal € 3.060,- (2500 + 560). De rechtbank houdt daarnaast rekening met een vakantietoeslag van 8%, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en de algemene inkomensheffing. Op grond daarvan berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de man op € 2.553,- per maand.
4.13.
Bij het bepalen van de draagkracht houdt de rechtbank rekening met de schuldenlast van partijen. De man heeft bij zijn verweerschrift gegevens overgelegd van de schuldenlast. Uit de overgelegde gegevens van de vrouw blijkt dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor deze schuldenlast. De rechtbank gaat er van uit dat de schuldenlast voor partijen niet vermijdbaar is en hen niet is te verwijten. De rechtbank zal daarom bij beide partijen rekening houden met een (mogelijke) aflossing van € 100,- per maand ten behoeve van deze schuldenlast.
4.14.
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man daarom een draagkracht van € 481,- per maand.
draagkracht vrouw
4.15.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank op basis van de overlegde jaaropgave 2021 met een belastbaar jaarloon van € 22.323,- en de jaaropgave 2021 van de Sociale Verzekeringsbank met een belastbaar bedrag van € 8.364,-. De rechtbank houdt daarnaast rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting voor werkenden en de algemene inkomensheffing. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop) van € 5.558,- per maand aan de kant van de vrouw. Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is zodoende € 2.541,- per maand.
4.16.
Bij het bepalen van de draagkracht houdt de rechtbank rekening met een aflossing van de schuldenlast van € 100,- per maand (zie voor de overweging 4.13). Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 475,- per maand.
verdeling kosten
4.17.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.18.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 956,- (481 + 475) per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [kind 1] en [kind 2] te betalen, want die zijn in totaal € 606,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (481/956 x 606 =) afgerond € 305,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (475 / 956 x 606 =) € 301,- per maand.
zorgkorting
4.19.
De man maakt op de dagen dat [kind 1] en [kind 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.20.
[kind 1] en [kind 2] verblijven gemiddeld twee dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 25 % van de behoefte, dus afgerond € 152.- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van ( 305 - 152 =) € 153,-, zijnde € 76,- per kind per maand moet betalen.
alimentatie vooruitbetalen
4.21.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
4.22.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
4.23.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.
aanhechten draagkrachtberekeningen
4.24.
De rechtbank voegt ter informatie de in het kader van deze procedure gemaakte behoefte- en draagkrachtberekeningen als bijlagen toe aan deze beschikking.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[kind 1] [verweerder], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
[kind 2] Post, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
met ingang van 16 december 2021 een bedrag van
€ 76,- (zesenzeventig euro)per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling, aan de vrouw dient te voldoen;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van dit geding aldus, dat zowel de man als de vrouw met de eigen kosten belast blijft;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.F. van den Berg, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Verschuren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2022.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
BIJLAGEN:
Berekeningen netto besteedbare inkomens man en vrouw 2011 (p. 7, 8 en 9)
Berekening behoefte kinderen 2011 (p. 10)
Draagkrachtberekeningen man en vrouw 2021 (p. 11, 12 en 13)
Tabel loonstijging cao-lonen Centraal Bureau voor de Statistiek (p. 14)
Berekening verdeling kosten kinderen 2021 (p. 15 en 16)

Voetnoten

1.Artikel 1:392 lid 1 in verbinding met artikel 1:404 lid 1 en artikel 1:406 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek