ECLI:NL:RBGEL:2022:2720

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2649
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaald verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor asfaltproductie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 31 mei 2022 uitspraak gedaan over een herhaald verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster], die een last onder dwangsom had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen. Het college had [verzoekster] gelast het gebruik van gemodificeerde bitumen te staken, omdat zij zonder de vereiste omgevingsvergunning handelde. Eerder, op 3 mei 2022, had de voorzieningenrechter een gedeeltelijke toewijzing van een vergelijkbaar verzoek gedaan, maar nu werd het herhaalde verzoek afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de nieuwe feiten die [verzoekster] aanvoerde, namelijk het aannemen van opdrachten voor asfaltlevering, niet als nieuwe omstandigheden konden worden aangemerkt die een herhaald verzoek rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat [verzoekster] al op de hoogte had kunnen zijn van de mogelijkheid van nieuwe opdrachten ten tijde van het eerste verzoek. Ook het feit dat de beslistermijn in bezwaar was verstreken, werd niet als nieuw feit erkend. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en wees het verzoek af zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2649

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 mei 2022

in de zaak tussen

[verzoekster] ( [verzoekster] .) [verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. R.J.G. Bäcker),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen(het college)
(gemachtigde: mr. R. Benhadi).

Inleiding

Met het bestreden besluit van 27 december 2021 heeft het college [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd. [verzoekster] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 3 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toegewezen, het bestreden besluit voor zover [verzoekster] is gelast het gebruik van gemodificeerd bitumen van het type PA16 met PMB en PA8 met PMB te staken en gestaakt te houden tot en met 15 mei 2022 onder voorwaarden geschorst en het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige afgewezen (ARN 22/2107).
Op 24 mei 2022 heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter opnieuw gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek houdt verband met meerdere opdrachten voor het op zeer korte termijn leveren van asfalt met gemodificeerde bitumen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster, [verzoekster] , [verzoekster] , [verzoekster] , [verzoekster] , [verzoekster] , de gemachtigde van het college, mr. W. Bloemena, R. Rikmanspoel, A. van der Werf en D. Ploum.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wat is vergund?
2. Bij besluit van 2 juli 2002 is aan [verzoekster] vergunning verleend voor (onder andere) de productie van asfalt op de locatie [locatie] te [woonplaats] . In 2004 is de milieuvergunning gewijzigd. In de uitspraak op het beroep van een belangenorganisatie tegen dit besluit heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in een uitspraak van 14 november 2007 [1] het voorschrift 2.1 van de milieuvergunning als volgt aangepast : “1 Ter plaatse van geurgevoelige objecten in de zin van de Ner (2006) mag het geurconcentratieniveau 5 OUE/m3 als 99,99 percentiel niet overschrijden."
Nadien zijn diverse meldingen geaccepteerd maar is de milieuvergunning inhoudelijk ten aanzien van de opslag en het gebruik van bitumen niet gewijzigd.
2.1
De milieuvergunning is na inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gelijkgesteld met een omgevingsvergunning milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo.
De opgelegde last onder dwangsom
3. Het college heeft vastgesteld dat [verzoekster] sinds maart 2021 gebruik maakt van een schuimbitumenunit en naast de vergunde penetratiebitumen, ook meerdere soorten gemodificeerde bitumen toepast. Volgens het college is het plaatsen van een schuimbitumenunit en het gebruiken van gemodificeerde bitumen een wijziging in de werking van de inrichting waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wabo is vereist. Die heeft [verzoekster] niet aangevraagd en daarom handelt [verzoekster] volgens verweerder in strijd met artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo. Verweerder heeft [verzoekster] gelast het gebruik van gemodificeerde bitumen en de daaraan gerelateerde voorziening, zoals de schuimbitumenunit, te staken en gestaakt te houden. Voldoet [verzoekster] niet aan deze last dan verbeurt zij een dwangsom van € 25.000.
Beoordeling van het herhaalde verzoek
4. [verzoekster] heeft eerder een verzoek gedaan om het treffen van een voorlopige voorziening tegen het besluit van 27 december 2021. Het gaat nu dus om een herhaald verzoek. De beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening is in beginsel bedoeld om te gelden tot de uitspraak in de bodemprocedure, in dit geval tot op de beslissing op het bezwaarschrift. Een herhaald verzoek van [verzoekster] om het treffen van een voorlopige voorziening kan daarom slechts voor toewijzing in aanmerking komen, indien zij terecht een beroep doet op feiten of omstandigheden die haar ten tijde van haar vorige verzoek niet bekend waren en redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn dan wel op nieuwe feiten of omstandigheden van na de uitspraak op het vorige verzoek, die een dergelijk herhaald verzoek rechtvaardigen. [2] De mogelijkheid tot het indienen van een herhaald verzoek is niet bedoeld als een rechtsmiddel tegen de uitspraak op het eerste verzoek. Dat zou alleen anders kunnen zijn indien sprake is van essentiële gebreken in de uitspraak. [3]
Is sprake van nieuwe feiten of omstandigheden?
5. [verzoekster] heeft als nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd dat zij opdrachten heeft aangenomen voor het leveren van asfalt en het feit dat de beslistermijn in bezwaar reeds is verstreken, terwijl de hoorzitting voor het behandelen van het bezwaar nog niet eens is gepland. Door het uitblijven van een beslissing op bezwaar kan het college de procedure traineren en de schade die [verzoekster] leidt door het niet kunnen aannemen van opdrachten of uitvoeren van reeds aangenomen opdrachten loopt daardoor op, terwijl [verzoekster] geen middelen heeft om de procedure te versnellen.
5.1
Ter zitting heeft [verzoekster] uitgelegd dat de opdrachten afkomstig zijn bedrijven en overheden waar zij een langjarige relatie mee heeft, zoals Rijkswaterstaat. Gelet op de continuïteit van haar bedrijfsvoering, het belang van de werkgelegenheid en haar werknemers en de lange opgebouwde relaties heeft zij de opdrachten aangenomen. De opdrachten zelf zijn van recente datum, aangenomen na de uitspraak op het eerste verzoek om voorlopige voorziening.
5.2
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] juist als gevolg van de langdurige relatie die zij met haar opdrachtgevers onderhoudt ten tijde van de indiening van het eerste verzoek reeds wist dat zij op korte termijn nieuwe opdrachten zou kunnen krijgen voor het leveren van asfalt met gemodificeerde bitumen. Dat had zij dan ook in de vorige procedure kunnen aanvoeren. Dat het ten tijde van de vorige uitspraak nog niet (in detail) duidelijk was wanneer asfalt geleverd zou moeten worden – wat hier overigens van zij – maakt niet dat [verzoekster] geen rekening had moeten en kunnen houden met de mogelijke opdrachten. De nieuwe opdrachten gelden daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet als nieuwe feiten of omstandigheden die een herhaald verzoek om voorlopige voorziening rechtvaardigen.
5.3
Het feit dat de beslistermijn in bezwaar reeds zou zijn verstreken kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter eveneens niet worden aangemerkt als nieuw feit of omstandigheid dat een herhaald verzoek om voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Nog afgezien van de ontkenning van het college dat de beslistermijn is verstreken, waarbij het college erop heeft gewezen dat verzoeker pas op 30 maart 2022 gronden van bezwaar heeft ingediend, wijst de voorzieningenrechter erop dat de wetgever in de Algemene wet bestuursrecht mogelijkheden heeft opgenomen om tegen het uitblijven van een beslissing in rechte op te komen. Het enkele feit dat de hoorzitting nog niet is gepland maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat het college daarmee de procedure eindeloos kan frustreren en traineren.
Conclusie
6. Nu geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een herhaald verzoek rechtvaardigen is het verzoek om voorlopige voorziening ongegrond en dient het te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2022.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Vergelijk ABRvS 1 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2702.
3.Vergelijk CRvB 5 december 2012, ECLI:NL:CRvB:2012:BY5481.