Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 december 2021,
- het verkort proces verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 13 april 2022.
2.De feiten
4.De beoordeling
1.126,00(2 punten × tarief II € 563,00)
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en een besloten vennootschap (gedaagde) naar aanleiding van een aanrijding die plaatsvond op 20 december 2019. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Kaouass, stelde de gedaagde aansprakelijk voor de schade die hij had geleden als gevolg van de aanrijding met een vrachtwagen, bestuurd door een werknemer van de gedaagde. De eiser vorderde een verklaring van aansprakelijkheid en vergoeding van schade, terwijl de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.A. Kragt, de aansprakelijkheid betwistte.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat artikel 185 van de Wegenverkeerswet enkel van toepassing is op situaties waarin een ongeval plaatsvindt tussen gemotoriseerd en niet-gemotoriseerd verkeer. Aangezien het hier ging om een aanrijding tussen twee rijdende motorvoertuigen, kon artikel 185 WVW geen grondslag bieden voor de aansprakelijkheid van de gedaagde. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat er een andere grondslag voor aansprakelijkheid bestond, zoals risicoaansprakelijkheid op basis van de artikelen 6:170 en 6:171 van het Burgerlijk Wetboek.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 1.793,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is uitvoerbaar bij voorraad.