ECLI:NL:RBGEL:2022:3246

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
9463033
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schuldsaneringsregeling in relatie tot premies volksverzekeringen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Nijmegen, op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en de Ontvanger van de Belastingdienst. De procedure betreft een vordering van [eiser] die stelt dat de Belastingdienst onrechtmatig heeft gehandeld door vorderingen aan achterstallige premies volksverzekeringen niet ter verificatie aan te melden bij de bewindvoerder in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling. De vorderingen zijn verjaard op het moment van toelating van [eiser] tot de schuldsaneringsregeling, en de kantonrechter oordeelt dat verjaarde vorderingen niet onder de reikwijdte van de schuldsaneringsregeling vallen. De Ontvanger heeft zijn vorderingen als onverhaalbaar aangemeld bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en heeft daarmee voldaan aan de wettelijke verplichtingen. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] af, omdat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door de Ontvanger. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 9463033 \ CV EXPL 21-2664 \ 25115 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. M.C. van der Meij
procederende krachtens toevoegingsnummer 1JI1598
tegen
de Ontvanger van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij
gemachtigde mr. E.E. Schipper
Partijen worden hierna [eiser] en de Belastingdienst genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 september 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met productie;
- de conclusie van dupliek.

2.De feiten

2.1.
Aan [eiser] zijn, voor zover van belang voor deze procedure, aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd over de jaren 2002, 2003, 2005 en 2009. [eiser] heeft de premies volksverzekeringen die in die aanslagen zijn begrepen onbetaald gelaten. Er bleek niet van verhaalsmogelijkheden.
2.2.
In 2009 heeft de Ontvanger de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bericht dat de premies volksverzekeringen over de jaren 2002, 2003 en 2005 door [eiser] onbetaald gelaten zullen worden.
2.3.
De SVB heeft bij besluit van 13 augustus 2010 bepaald dat [eiser] schuldig nalatig is de over 2005 verschuldigde premie ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) te betalen.
2.4.
De SVB heeft bij besluit van 28 september 2010 bepaald dat [eiser] schuldig nalatig is de over de jaren 2002 en 2003 verschuldigde premie ingevolge de AOW te betalen.
2.5.
In 2013 heeft de Ontvanger de SVB bericht dat de premies volksverzekeringen over het jaar 2009 door [eiser] onbetaald gelaten zal worden.
2.6.
Op 26 maart 2018 is [eiser] toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De Ontvanger heeft op 5 april 2018 en op 4 juni 2018 ter verificatie belastingaanslagen bij de bewindvoerder van [eiser] aangemeld. De aanslagen uit 2002, 2003, 2005 en 2009 zaten daar niet bij.
2.7.
Sinds januari 2021 ontvangt [eiser] een AOW-pensioen. Voor ieder jaar dat [eiser] schuldig nalatig is bevonden, is door de SVB een korting van 2% doorgevoerd conform artikel 13 van de AOW.
2.8.
Op 25 maart 2021 is de wettelijke schuldsanering beëindigd met toekenning van een schone lei.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad zover de wet zulks toelaat:
I. te verklaren voor recht dat de schuldig nalatig verklaringen dienen te vervallen;
II. te verklaren voor recht dat (alle) aanslagen IB hadden moeten worden ingediend in het schuldsaneringstraject, zodat aan de oordeel van de toelatingsrechter wordt overgelaten of deze schulden al dan niet als te goeder trouw kunnen worden aangemerkt en daarvoor de schone lei zal kunnen worden verkregen;
III. de Belastingdienst te veroordelen om de aanslagen, openstaande premies sociale verzekeringen waaronder AOW en terzake opgelegde opslagen over de belastingjaren 2002, 2003, 2005 en 2009 (voor zover van toepassing) te doen kwijtschelden;
IV. de Belastingdienst te gelasten om opdracht te geven aan SVB om de schuldig nalatig verklaringen terzake 2002, 2003, 2005 en 2009 (voor zover van toepassing) in te trekken;
V. de Belastingdienst te gelasten om te bewerkstelligen dat aan eiser wordt gerestitueerd al hetgeen door SVB sinds januari 2021 op het AOW-pensioen van eiser is gekort;
VI. en te restitueren c.q. de Belastingdienst te gelasten SVB opdracht te geven om aan [eiser] te restitueren al hetgeen met ingang van 1 januari 2021 op het AOW-pensioen van eiser is gekort;
dan wel de Belastingdienst te gelasten tot zodanige acties als de kantonrechter in goede justitie zal vermenen te behoren in die zin dat [eiser] volledig in zijn schade wordt gecompenseerd, met veroordeling van de Belastingdienst in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] ten grondslag dat de Belastingdienst onrechtmatig jegens hem handelt.
Ten eerste verwijt [eiser] de Belastingdienst dat hij zijn vorderingen aan achterstallige premies volksverzekeringen voor de jaren 2002, 2003, 2005 en 2009 niet ter verificatie heeft aangemeld bij de bewindvoerder van [eiser] in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling, terwijl dat op grond van de Faillissementswet (hierna: Fw) wel had gemoeten. Door dat na te laten heeft [eiser] voor die schulden geen schone lei gekregen, met als gevolg dat hij voor die schulden nog steeds wordt gekort op zijn AOW-pensioen. Op die manier heeft de Belastingdienst zich bevoordeeld ten opzichte van de overige schuldeisers van [eiser] .
Ten tweede verwijt [eiser] de Belastingdienst dat hij zijn vorderingen aan achterstallige premies volksverzekeringen voor de jaren 2002, 2003, 2005 en 2009 destijds als onverhaalbare vorderingen bij de SVB heeft aangemeld en er niet voor heeft gekozen om die vorderingen te stuiten om die op een later moment in een schuldsaneringsregelingstraject aan te melden.
De Belastingdienst moet de schade die [eiser] door toedoen van de Belastingdienst lijdt vergoeden, al dan niet door te bewerkstelligen dat de korting ongedaan gemaakt wordt, door kwijtschelding of het doen intrekken van de schuldig nalatig verklaringen door de SVB, door te bewerkstelligen dat hetgeen gekort is wordt gerestitueerd of door de korting op het AOW-pensioen anderszins te compenseren, aldus [eiser] .
3.3.
De Ontvanger heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.De beoordeling

Procespartij
4.1.
De Ontvanger, die vrijwillig is verschenen, heeft bij conclusie van antwoord gesteld dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen onder II tot en met VI, omdat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. De “openbare rechtspersoon De Belastingdienst, meer in het bijzonder Belastingdienst Amsterdam, gevestigd te Amsterdam”, die [eiser] gedagvaard heeft, bezit geen rechtspersoonlijkheid. De Staat der Nederlanden, ministerie van financiën, die wel rechtspersoonlijkheid heeft, kan ook niet worden gedagvaard (HR 31 januari 2003, NJ 2003, 213). Dat is omdat de vorderingen van [eiser] zien op de invordering van belastingen en premies, althans daaruit voortvloeien en de Ontvanger, die ook rechtspersoonlijkheid heeft, daarmee belast is. De Ontvanger is dus de partij die had moeten worden gedagvaard, aldus De Ontvanger.
4.2.
De Ontvanger heeft bij dupliek het standpunt over niet-ontvankelijk verklaring ingetrokken met het argument dat dat doelmatig is. Daarom is in dit vonnis de partijnaam gerectificeerd. De Ontvanger moet in deze procedure, in plaats van De Belastingdienst, vanaf het begin worden beschouwd als materiële procespartij. De Ontvanger heeft begrepen dat tegen hem geprocedeerd werd en heeft zijn inhoudelijke verweer daarop ook afgestemd. De partijnaam van de gedaagde partij is daarom in overeenstemming gebracht met de werkelijkheid, zodat bij een eventuele executie geen problemen zullen ontstaan. Vergelijk HR 11-09-2009, RvdW 2009, 996.
Het aan de Ontvanger gemaakte eerste verwijt
4.3.
Onbetwist is gesteld dat de vorderingen aan achterstallige premies volksverzekeringen voor de jaren 2002, 2003, 2005 en 2009 waren verjaard op het moment van toelating van [eiser] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verjaarde vorderingen vallen naar het oordeel van de kantonrechter niet onder de reikwijdte van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Ingevolge artikel 299 lid 1 aanhef en onder a Fw werkt de schuldsaneringsregeling immers enkel ten aanzien van vorderingen die op dat moment bestaan. En een verjaarde vordering “bestaat” naar het oordeel van de kantonrechter niet in die zin. Daaromtrent geldt het volgende.
4.4.
Na verjaring van een vordering kan deze niet meer in rechte worden afgedwongen. Het vorderingsrecht bestaat niet meer; enkel een natuurlijke verbintenis resteert. Een schuldsaneringsregeling kan bovendien voor verjaarde vorderingen geen effect sorteren. Het verstrekken van een schone lei houdt immers in dat ten aanzien van vorderingen die nog resteren na het succesvol doorlopen van een schuldsaneringsregeling, (eveneens) geldt dat die niet meer afdwingbaar zijn. Dit is bepaald in artikel 358 lid 1 Fw. Ook dan blijft dus een natuurlijke verbintenis over. Ook om die reden ligt het voor de hand dat natuurlijke verbintenissen (zoals verjaarde vorderingen) buiten de reikwijdte van de schuldsaneringsregeling vallen. Reeds daarom treft de Ontvanger geen verwijt dat hij zijn verjaarde vorderingen niet ter verificatie heeft aangemeld.
4.5.
Maar ook indien aangenomen zou worden dat verjaarde vorderingen wel “bestaan” en dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van die vorderingen werkt, is geen sprake van onrechtmatig handelen door de Ontvanger. Aanmelding is namelijk geen vereiste. Uit artikel 358 lid 1 Fw volgt immers dat alle vorderingen die nog resteren na beëindiging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei in rechte niet meer afdwingbaar zijn, ongeacht of de schuldeiser in de schuldsaneringsregeling is opgekomen en ongeacht of de vordering al dan niet is geverifieerd.
4.6.
Het eerste verwijt, dat de Ontvanger zijn verjaarde vorderingen niet ter verificatie bij de bewindvoerder heeft aangemeld, treft dan ook geen doel. Overigens is de opvatting van [eiser] , dat als gevolg van een schone lei de korting op het AOW-pensioen zou zijn komen te vervallen, onjuist. De korting is vastgesteld in het besluit van de SVB waarin aan [eiser] AOW-pensioen is toegekend. Zolang dat besluit niet wordt herzien, blijft de korting in stand en wordt van de rechtmatigheid daarvan uitgegaan nu dat besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Ook van bevoordeling van de Ontvanger ten opzichte van andere (voormalig) schuldeisers van [eiser] , zoals [eiser] heeft betoogd, is geen sprake, nu de doorgevoerde korting op het AOW-pensioen geen inning van een schuld inhoudt, maar de vaststelling van een lager recht op AOW-pensioen.
Het aan de Ontvanger gemaakte tweede verwijt
4.7.
Niet in geschil is dat [eiser] premies volksverzekeringen voor de jaren 2002, 2003, 2005 en 2009 onbetaald heeft gelaten, dat hij geen verhaalsmogelijkheden bood en dat de Ontvanger zijn vorderingen daarom als onverhaalbaar heeft aangemeld bij de SVB.
4.8.
Conform de wettelijke regeling, artikel 61 Wet financiering sociale verzekeringen (hierna: Wfsv), geldt dat indien een premieplichtige heeft nagelaten over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, de SVB beslist dat sprake is van schuldig nalaten als bedoeld in artikel 13 van de AOW voor zover de over dat jaar verschuldigde premie, verschuldigd gebleven voor de algemene ouderdomsverzekering, niet is betaald, behoudens voorzover de premieplichtige aantoont dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden. Waar de SVB zelf niet ervan op de hoogte is of verschuldigde premies onbetaald zijn gelaten, ligt in de systematiek besloten dat de Ontvanger die informatie aanreikt. Tegen besluiten tot schuldige nalatigheid van de SVB waarin de toerekenbaarheid is beoordeeld, staat vervolgens (bezwaar en) beroep open (artikel 62 Wfsv).
4.9.
De kantonrechter stelt vast dat de Ontvanger met de aanmelding van onbetaald gelaten premies bij de SVB uitvoering heeft gegeven aan de wettelijke regeling. Ten tijde van de voordracht tot schuldig nalatig verklaring bij de SVB was er nog geen sprake van toelating van [eiser] tot de wettelijke schuldsanering, die de Ontvanger van aanmelding had moeten doen afzien. In zoverre kan het de Ontvanger evenmin worden verweten niet langer te hebben geprobeerd om zijn vordering te innen (en dus niet tot stuiting te zijn overgegaan). Derhalve kan niet gezegd worden dat de Ontvanger onzorgvuldig jegens [eiser] heeft gehandeld en zijn belangen heeft veronachtzaamd. Daarbij is van belang dat een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan tegen de besluiten van de SVB omtrent de schuldig nalatig verklaring. [eiser] heeft die rechtsgang niet benut en daardoor hebben de besluiten formele rechtskracht gekregen. Dat betekent ook dat de Ontvanger, anders dan [eiser] meent, niet “het recht in eigen hand heeft genomen” en zonder tussenkomst van een onafhankelijke rechter heeft beslist over toerekenbaarheid/ verwijtbaarheid. Voorts is van belang dat de Ontvanger conform zijn beleid (Instructie Invordering en Belastingdeurwaarders) voor het premiedeel AOW dat staat in aanslagen waarvoor de SVB een onherroepelijk vaststaande beschikking van schuldige nalatigheid heeft afgegeven, geen enkele poging tot invordering meer mag ondernemen. Ook het tweede verwijt, dat de Ontvanger zijn vorderingen destijds bij de SVB heeft aangemeld, treft dus geen doel.
Conclusie
4.10.
Nu de twee verwijten die [eiser] aan de Ontvanger maakt onterecht zijn, is aldus geen sprake van een door de Ontvanger gepleegde onrechtmatige daad jegens [eiser] . Daarmee komt de grondslag aan de vorderingen van [eiser] te ontvallen en zullen deze worden afgewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering onder I. zoals de Ontvanger heeft betoogd. Dat het gevorderde buiten de invloedsfeer van de Ontvanger ligt, is juist reden tot afwijzing. Waar [eiser] herziening van de besluiten tot schuldige nalatigheid van de SVB nastreeft – en van het daarop gebaseerde toekenningsbesluit AOW-pensioen – staat daarvoor een bestuursrechtelijke rechtsgang open, evenals voor de gevorderde kwijtschelding door de Ontvanger (vordering onder III). Daargelaten of dit al dan niet kans van slagen heeft.
Proceskosten
4.11.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en zou daarom de proceskosten moeten dragen. Hij heeft echter aangegeven bij repliek dat de kwestie die hij aankaart een principiële zaak is die een grotere groep burgers raakt en het geschil daarom is aan te merken als een proefproces. Daarom zou het, zo stelt hij, onredelijk zijn als de proceskosten voor zijn rekening zouden komen. Daarnaast beschikt [eiser] ook niet over de financiële middelen om de proceskosten te dragen. Bij dupliek heeft de Ontvanger betoogd dat hij [eiser] mogelijk door middel van een brief heeft “aangemoedigd” (althans dat de brief zo gelezen kan worden) om een procedure tegen hem te starten en dat hij daarom niet langer verzoekt om [eiser] , indien [eiser] in het ongelijk wordt gesteld, in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op