ECLI:NL:RBGEL:2022:3385

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 207
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de intrekking van hun recht op bijstand en de terugvordering van bijstandsbetalingen op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende feitelijke grondslag heeft voor de conclusie dat eisers gedurende de gehele periode in geding op geld waardeerbare arbeid hebben verricht. Verweerder had eerder het recht op bijstand van eisers per 1 september 2013 ingetrokken en een terugvordering van € 108.199,15 ingesteld. Na bezwaar is dit besluit gedeeltelijk herroepen, waarbij het recht op bijstand alleen over de periode van 31 januari 2017 tot en met 31 januari 2019 werd ingetrokken, met een gewijzigde terugvordering van € 40.287,64.

De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van het recht op bijstand en de terugvordering niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst op de gebrekkige bewijsvoering van verweerder, die niet heeft aangetoond dat eisers zich in de relevante periode daadwerkelijk hebben beziggehouden met op geld waardeerbare arbeid. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit vernietigd moet worden wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eisers. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/207

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

en [eiseres]eiseres,
beiden te [woonplaats],
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.G. Roethof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, verweerder

(gemachtigde: F. de Gama).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van het recht op bijstand van eisers en terugvordering van kosten van bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
In het besluit van 26 april 2019 heeft verweerder het recht op bijstand van eisers per 1 september 2013 ingetrokken en de sinds deze datum aan eisers betaalde bijstand ten bedrage van € 108.199,15 van hen teruggevorderd. Met het bestreden besluit van
21 december 2020 heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard, het besluit van 26 april 2019 gedeeltelijk herroepen en bepaald dat het recht op bijstand alleen over de periode van 31 januari 2017 tot en met 31 januari 2019 wordt ingetrokken. De hoogte van de terugvordering heeft verweerder gewijzigd vastgesteld op € 40.287,64.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking van het recht op bijstand van eisers en de terugvordering van de aan eisers verleende bijstand. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank is uitgegaan van de volgende feiten.
Eisers ontvangen sinds 1 april 2013 bijstand naar de gehuwdennorm. Naar aanleiding van een melding van de politie dat eiser zich zou bezighouden met het faciliteren van prostitutie is verweerder een rechtmatigheidsonderzoek gestart naar het recht op bijstand van eisers. In het kader van het opsporingsonderzoek heeft op 12 februari 2019 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van eisers, waarbij tevens de auto en de garage van eisers zijn doorzocht. Daarbij zijn eisers aangehouden. Bij de doorzoeking zijn – onder meer – administratie, contant geld, telefoons, gegevensdragers, notities en belkaarten met verschillende telefoonnummers aangetroffen en in beslag genomen. Op 12 en 13 februari 2019 zijn eisers gehoord. Daarnaast heeft verweerder bankafschriften opgevraagd en heeft een antecedentenonderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in de rapportage handhaving van 5 april 2019 en hebben geleid tot de besluitvorming zoals opgenomen onder rechtsoverweging 1.1.
Betrekt de rechtbank het aanvullend beroepschrift van eisers van 20 juni 2022 bij de beoordeling van het geschil?
5. Voordat de rechtbank overgaat tot het bespreken van de beroepsgronden van eisers, dient zij eerst te beoordelen of het door eisers op 20 juni 2022 om 23.06 uur per mail ontvangen aanvullend beroepschrift bij de beoordeling van het beroep kan worden meegenomen.
5.1.
Het is vaste rechtspraak dat ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond kunnen worden ingediend, tenzij dat in strijd is met de goede procesorde. [1] Strijd met de goede procesorde doet zich voor als die nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partij wordt belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Bij het indienen van nadere stukken is ook de termijn van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van tien dagen voor de zitting van belang.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eisers in hun aanvullend beroepschrift een aantal nieuwe gronden aanvoeren. De rechtbank acht het inbrengen van nieuwe gronden in een zo laat stadium van de procedure in strijd met de goede procesorde. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij de aanvullende gronden in verband met de zeer korte tijd voor de zitting niet in zijn voorbereiding heeft kunnen betrekken en heeft daarom verzocht het aanvullend beroepschrift niet mee te nemen bij de beoordeling van het geschil. Eisers hebben ter zitting verklaard dat niet eerder tijd beschikbaar was om het aanvullend beroepschrift in te dienen. Vast staat dat het beroep eerder, namelijk op 5 april 2022, ter zitting zou worden behandeld. Eisers hebben toen om uitstel van de behandeling verzocht, omdat er niet voldoende gelegenheid was geweest om de zaak voor te bereiden met hun gemachtigde. Vervolgens heeft de rechtbank eisers bij brief van 29 maart 2022 bericht dat het beroep op 22 juni 2022 ter zitting zal worden behandeld, dat wil zeggen drie maanden later. Eisers hebben geen aannemelijke verklaring gegeven voor hun stelling dat zij, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden. niet eerder dan op 20 juni 2022 23:06 uur het aanvullend beroepschrift hebben kunnen indienen. Onder deze omstandigheden en gelet op verweerders verklaring ter zake ter zitting zal de rechtbank het aanvullend beroepschrift, ter voorkoming van strijd met de goede procesorde, niet in haar beoordeling betrekken.
Heeft verweerder op basis van zijn onderzoek terecht het recht op bijstand ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 31 januari 2017 tot en met 31 januari 2019?
6. Volgens eisers hebben zij allebei geen op geld waardeerbare arbeid verricht. Van de gedragingen die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, is niet duidelijk hoe lang deze hebben geduurd en wanneer ze precies hebben plaatsgevonden, waardoor de in geding zijnde periode willekeurig is gekozen.
6.1.
Verweerders besluitvorming is gebaseerd op de rapportage handhaving van 5 april 2019. Volgens verweerder blijkt uit de onderliggende stukken en bewijzen in deze rapportage dat eiser zich in de periode in geding heeft bezig gehouden met het faciliteren van prostitutie en het verhuren van onroerende zaken. Daarbij wijst verweerder op het in het dossier aanwezig bewijsmateriaal, namelijk de contactadvertenties van prostituees en de uitvoerige correspondentie via sociale media met betrekking tot de verhuur van kamers voor gebruik door prostituees in de periode in geding, waarbij eiser betrokken was.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. [2]
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat een besluit tot intrekking van het recht op bijstand als het onderhavige een voor de betrokkenen belastend besluit is, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dit betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op verweerder rust.
7.2.
De rechtbank constateert dat in de rapportage van 5 april 2019 ‘BVH’-meldingen zijn opgenomen. In deze ‘BVH’-meldingen zijn op concrete data concrete feiten en omstandigheden gemeld met betrekking tot gedragingen van eiser in het licht van het aan hem gemaakte verwijt. Het gaat hier om – voor zover voor de in geding zijnde periode van belang – de data 31 januari 2017, 18 mei 2017, 27 juni 2017, 21 februari 2018 en
23 augustus 2018. Eiser heeft de inhoud van deze concrete gegevens niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze ‘BVH’-meldingen een aanwijzing geven dat eiser betrokken is geweest bij het faciliteren van prostitutie en het verhuren van onroerende zaken (kamers). Naar het oordeel van de rechtbank dienen dergelijke activiteiten, als bewezen, – anders dan eisers stellen – wel te worden aangemerkt als op geld waardeerbare arbeid.
7.3.
Maar, naar het oordeel van de rechtbank bieden deze ‘BVH’-meldingen een ontoereikende feitelijke grondslag voor de intrekking en terugvordering van de bijstand van eisers over de periode hier in geding. Zoals hiervoor reeds vermeld, bieden deze meldingen slechts aanwijzingen van betrokkenheid van eiser bij de hem verweten activiteiten. Overige concrete feiten en omstandigheden, die verweerders conclusie dat eiser in de periode in geding op geld waardeerbare arbeid heeft verricht door prostitutie te faciliteren en onroerende zaken te verhuren, zijn de rechtbank niet gebleken. De rechtbank constateert dat in de rapportage wordt verwezen naar processen-verbaal van de politie en dat daarin WhatsApp-berichten worden aangehaald. Er wordt in dat kader volstaan met samenvattingen, opgesteld door de rapporteur. De onderliggende bewijstukken ontbreken echter in het dossier dat aan verweerders besluitvorming ten grondslag ligt, zodat de rechtbank zich niet van deze gegevens kan vergewissen. Daarmee heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat eiser zich in de periode in geding (stelselmatig) heeft beziggehouden met het faciliteren van prostitutie en het verhuren van onroerende zaken. Op geen enkele wijze heeft verweerder duidelijk gemaakt wat de frequentie en omvang van de activiteiten was en gedurende welke periode deze activiteiten hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat het onderzoek – op basis van de stukken die ter beoordeling voorliggen – onvoldoende is om het bestreden besluit te kunnen dragen. Hierdoor heeft verweerder niet aan zijn bewijslast, zoals hiervoor in punt 7.1. is vermeld, voldaan. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat gedurende de periode in geding aan de voorwaarden voor intrekking van het recht op bijstand is voldaan. Verweerder was naar de huidige stand van zaken dan ook niet bevoegd om over te gaan tot het intrekken van het recht op bijstand van eisers over de periode van 31 januari 2017 tot en met 31 januari 2019. Dat heeft tot gevolg dat er ook geen grondslag voor terugvordering van kosten van bijstand is.
Het beroep slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank kan de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien, omdat de rechtbank daarvoor onvoldoende informatie voorhanden heeft. Verweerder dient dan ook, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw te beslissen op het bezwaar.
8.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
8.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 49,- aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Vaessen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW9573).
2.Zie artikelen 31, eerste lid, en 32, eerste lid, van de Pw.