ECLI:NL:RBGEL:2022:3549

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
C/05/382600 / HA ZA 21-50
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op auteursrechten van rekenmodellen en onrechtmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure over auteursrechtelijke inbreuk. Eiser, handelend onder de naam [naam bedrijf eiser], heeft gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], aangeklaagd wegens inbreuk op zijn auteursrechten met betrekking tot financiële rekenmodellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagden inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van eiser door rekenmodellen te verkopen die nagenoeg identiek zijn aan die van eiser. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 27 oktober 2021 eiser opgedragen te bewijzen dat de rekenmodellen die in de dagvaarding zijn opgenomen, dezelfde zijn als die door gedaagde 2 in 2013 zijn aangeschaft. Eiser heeft bewijs geleverd in de vorm van deskundigenrapporten en getuigenverklaringen, maar is niet geslaagd in het bewijs met betrekking tot het rekenmodel 'Cashflow-matrix'. De rechtbank concludeert dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de rekenmodellen van eiser te kopen en deze als eigen producten aan te bieden. De rechtbank heeft gedaagden veroordeeld tot het staken van de inbreuk, het afleggen van rekening en verantwoording over de gemaakte winst, en het versturen van een rectificatie aan hun klanten. Tevens zijn gedaagden veroordeeld tot schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/382600 / HA ZA 21-50
Vonnis van 13 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
onder meer handelend onder de naam [naam bedrijf eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. N. Vrugt te Tilburg,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

handelend onder de naam [naam bedrijf gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. H.J.A.M. Dohmen te Tilburg.
Partijen zullen hierna respectievelijk [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021
  • de conclusie na niet gehouden getuigenverhoor tevens akte houdende aanvullende producties 53 tot en met 68 van [eiser]
  • de conclusie van antwoord na niet gehouden enquête, tevens overlegging producties van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de akte overleggen productie van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
  • de antwoordakte van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
27 oktober 2021 (hierna: het tussenvonnis).
2.2.
In het tussenvonnis is [eiser] opgedragen te bewijzen dat de rekenmodellen die in de dagvaarding zijn opgenomen (en waarop de vorderingen en de daaraan ten grondslag liggende stellingen zijn gebaseerd) dezelfde rekenmodellen zijn, althans er hetzelfde uitzien, als de rekenmodellen die [gedaagde 2] in 2013 bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft.
2.3.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [eiser] de aanvullende producties 53 tot en met 67 in het geding gebracht. Het betreft samengevat een deskundigenrapport, een aantal getuigenverklaringen met bijbehorende facturen, een overzicht van openbaar archiefmateriaal met betrekking tot de rekenmodellen en ‘schriftelijke bewijslevering’ van de verschillende rekenmodellen met een video daarvan.
2.4.
De rechtbank stelt bij de waardering van het bewijs het volgende voorop. Hoewel [eiser] in de dagvaarding stelt dat [naam bedrijf eiser] in deze procedure vraagt om een algeheel verbod op haar auteursrechten, gaat het in het bijzonder om vier uitgelichte rekenmodellen, te weten ‘Cashflow-matrix’, ‘Financieringsplan’, ‘Middeling’ en ‘Vaste activa en afschrijvingen’. De rechtbank is hier in het tussenvonnis ook vanuit gegaan omdat alleen deze vier rekenmodellen in de dagvaarding zijn uitgewerkt. Partijen zijn vervolgens in hun
na het tussenvonnis genomen conclusie ook alleen op deze vier rekenmodellen ingegaan. De verdere beoordeling beperkt zich dan ook tot die modellen.
2.5.
Voorts brengt de rechtbank in herinnering dat in het tussenvonnis is overwogen dat in beginsel slechts voor wat betreft de teksten de rekenmodellen van [naam bedrijf gedaagde 1] auteursrechtelijke verveelvoudigingen betreffen van de rekenmodellen van [naam bedrijf eiser] en daarmee inbreuk maken op het exclusieve verveelvoudigingsrecht uit hoofde van artikel 1 Aw van [eiser] / [naam bedrijf eiser] met betrekking tot deze teksten. Voor zover de rekenmodellen voor het overige zijn overgenomen, is sprake van handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
Rekenmodel ‘Cashflow-matrix’
2.6.
[eiser] stelt in de eerste plaats dat uit pagina 12 van productie 62 (overzicht van openbaar archiefmateriaal met betrekking tot de rekenmodellen) volgt dat het rekenmodel ‘Cashflow-matrix’ op – in elk geval – 26 januari 2015 door [naam bedrijf eiser] werd aangeboden. Dit zegt echter niets over de vraag of het in de dagvaarding opgenomen rekenmodel ‘Cashflow-matrix’ hetzelfde rekenmodel is, althans er hetzelfde uitziet, als het rekenmodel dat [gedaagde 2] in 2013 bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft.
2.7.
Voorts verwijst [eiser] naar productie 66. Dit betreft volgens [eiser] een schriftelijke bewijslevering waarbij stapsgewijs wordt aangetoond dat [naam bedrijf eiser] eerder was met genoemd rekenmodel dan [naam bedrijf gedaagde 1] . Dat is echter niet wat [eiser] dient aan te tonen. Bij nadere beschouwing van productie 66 valt het volgende op. Op pagina twee stelt [eiser] dat de zogenaamde Internet Archive Wayback machine laat zien hoe de Financial Planning Toolkit er op 23 februari 2013 uitzag en dat de ‘Cashflow-matrix’ op dat moment nog geen deel uitmaakte van die Financial Planning Toolkit. Op pagina drie stelt [eiser] dat [naam bedrijf eiser] op 8 december 2014 de ‘Cashflow-matrix’ aan de Financial Planning Toolkit heeft toegevoegd. Hieruit kan volgens de rechtbank niets anders worden afgeleid dan dat de ‘Cashflow-matrix’ nog geen deel uitmaakte van de Financial Planning Toolkit toen [gedaagde 2] die op 27 januari 2013 bij [naam bedrijf eiser] kocht.
2.8.
Ten slotte wijst de rechtbank op het door [eiser] overgelegde deskundigenrapport (productie 53, ‘Bevindingenrapportage’ van Digital Investigation B.V. van 3 december 2021), waarin in § 5.5.1 met betrekking tot de ‘Cashflow-matrix’ wordt geconcludeerd dat de aanmaakdatum van 2 februari 2014 betrouwbaar is, evenals de datum van laatste wijziging van 16 december 2015.
2.9.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] met betrekking tot het rekenmodel ‘Cashflow-matrix’ niet is geslaagd in de opgedragen bewijsopdracht, nu moet worden aangenomen dat dit model nog geen onderdeel uitmaakte van de rekenmodellen die [gedaagde 2] in 2013 bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft. Een vergelijking met het rekenmodel dat in de dagvaarding is opgenomen kan dan niet worden gemaakt.
Rekenmodel ‘Financieringsplan’
2.10.
Ook het rekenmodel ‘Financieringsplan’ maakt onderdeel uit van de Financial Planning Toolkit. [eiser] zet in productie 63 uiteen dat dit rekenmodel qua tekst en opmaak hetzelfde rekenmodel is, althans er hetzelfde uitziet, als het ‘Financieringsplan’ dat [gedaagde 2] in 2013 bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft. Bovendien volgt uit § 5.1.1 van het deskundigenrapport dat met betrekking tot het ‘Financieringsplan’ de vermelde aanmaakdatum van 26 februari 2012 en de vermelde datum van laatste wijziging van 3 april 2012 betrouwbaar zijn en dat het feit dat het tijdstip van laatste wijziging ook in 2012 ligt een versterking vormt van de betrouwbaarheid van de aanmaakdatum in 2012. Daarnaast volgt uit § 5.3.1 van het deskundigenrapport dat met betrekking tot het ‘Financieringsplan_v2’ de aanmaakdatum van 26 februari 2012 en de datum van laatste wijziging van 18 april 2012 betrouwbaar mag worden geacht. De rechtbank constateert dat alle genoemde data ruimschoots liggen voor de datum dat [gedaagde 2] de rekenmodellen bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft.
2.11.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] stellen in hun conclusie van antwoord na niet gehouden enquête dat zij beide teksten hebben vergeleken en tot de conclusie zijn gekomen dat beide partijen gebruikmaken van eenzelfde bron nu de teksten soortgelijk zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen voorts dat [eiser] op dit onderdeel feitelijk lijkt te zijn geslaagd in de bewijsopdracht.
2.12.
Een en ander leidt naar het oordeel van de rechtbank reeds tot de conclusie dat [eiser] met betrekking tot het rekenmodel ‘Financieringsplan’ is geslaagd in de opgedragen bewijsopdracht.
2.13.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren nog aan dat dit niet kan leiden tot toewijzing van enige vordering, nu is aangetoond dat het auteursrecht niet aan [eiser] toekomt. Zij stellen in dit verband dat de teksten van [eiser] zijn overgenomen van, althans ontleend aan, het boek ‘Financiën voor ZZP’ers’ van Femke Hogema en dat deze teksten slechts een verveelvoudiging in gewijzigde vorm vormen. Voor het overgrote deel is er sprake van letterlijk citeren waarbij slechts banale wijzigingen zijn aangebracht door middel van het kiezen van gebruikelijke synoniemen, dan wel beperkt parafraseren van een beperkt stuk van de overgenomen zinnen, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.14.
De rechtbank gaat voorbij aan dit verweer. In het tussenvonnis is reeds geoordeeld dat voor wat betreft de teksten sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk (zie rechtsoverweging 4.6) en dat het oudere Umfeld niet in de weg staat aan de nieuwheid en het eigen karakter van (in ieder geval) dit rekenmodel van [naam bedrijf eiser] , nu sprake is van een creatieve combinatie van elementen die tezamen niet in een ander, ouder rekenmodel (op internet) zijn terug te vinden, waarmee [naam bedrijf eiser] voldoende aftstand heeft genomen tot het zogenaamde vormgevingserfgoed (rechtsoverweging 4.9).
Rekenmodel ‘Middeling’
2.15.
[eiser] zet in productie 65 uiteen dat het rekenmodel ‘Middeling’ zoals opgenomen in de dagvaarding onder meer qua tekst hetzelfde rekenmodel is, althans er hetzelfde uitziet, als het rekenmodel ‘Middeling’ dat [gedaagde 2] in 2013 bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft. Voorts verwijst [eiser] naar het deskundigenrapport waarin in § 5.4.1 met betrekking tot het rekenmodel ‘Middeling’ onder meer het volgende is opgenomen:
“(…) er is een exacte overeenkomst tussen de metadata en de gegevens van het onderliggende bestandssysteem waardoor de betrouwbaarheid van die metadata als groot mag worden geclassificeerd. Het verschil tussen de metadata en die van het bestandssysteem van de laptop is verklaard doordat het Excel-bestand in een later stadium vanaf hetzij de backup-opslag (de NAS) is teruggeplaatst (op 21 januari 2014), hetzij vanuit de cloud-opslag (OneDrive) is teruggeplaatst. Dit doet geen afbreuk aan de betrouwbaarheid van de metadata omdat de hashwaarde van het document exact overeenkomt met de versie op de NAS. Ergo, ook de metadata van deze versie is daardoor ongewijzigd en derhalve blijft de betrouwbaarheid van 26 februari 2012 als aanmaakdatum groot, evenals de datum van laatste wijziging van 27 december 2012.”
2.16.
De rechtbank overweegt het volgende. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geven aan dat het door [gedaagde 2] aangeschafte pakket de modellen ‘Middeling 2001-2012_v1’ en Middeling ‘2001-2013’ bevat. Dit strookt met de stellingen van [eiser] , nu uit productie 65 volgt dat het bestand BIE2.0PLUS, dat als referentie is genoemd bij het op de aan [gedaagde 2] gerichte factuur vermelde pakket ‘Boekhouden in Excel v2.0 plus alle Excel-modellen’, onder meer bevat de modellen ‘Middeling 2001-2012_v1’ en ‘Middeling 2001-2013’.
2.17.
De rechtbank constateert verder dat het deskundigenrapport kennelijk het bestand ‘Middeling 2012’ heeft beoordeeld, nu de kop van § 5.4 van dat rapport luidt: “Document Middeling 2012.xlsx.’
2.18.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat [eiser] niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, of en zo ja hoe dit document zich verhoudt tot de modellen ‘Middeling 2001-2012_v1’ en ‘Middeling 2001-2013’.
2.19.
Daar komt volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij dat [eiser] in productie 65 stelt dat wanneer het bestand Middeling 2001-2013 wordt geopend, te zien is “
dat deze template in de basis gelijk is aan het rekenmodel uit de dagvaarding”. Uit deze tekst zou volgen dat ze dus niet exact gelijk zijn. Verder wijzen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] er op dat het rekenmodel ‘Middeling’ uit de dagvaarding naast een aantal pagina’s met rekenvoorbeelden ook een pagina met een introtekst kent, alsmede een pagina met disclaimer (pagina 28 tot en met 34 van de dagvaarding). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben als productie 37 in het geding gebracht een screenshot van het rekenmodel ‘Middeling’ dat [gedaagde 2] bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft. Dat model bevat volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] geen introtekst en disclaimer. Ook de door [eiser] in het geding gebrachte verklaringen met ingevoegde templates van de heren [naam] (productie 54), [naam] (productie 56) en [naam] (productie 58) bevatten slechts cijfers/rekenvoorbeelden en geen introtekst en disclaimer.
2.20.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit § 5.4.1 van het deskundigenrapport met betrekking tot het document ‘middeling’ blijkt dat zowel de aanmaakdatum van 26 februari 2012, als de laatste wijzigingsdatum van 27 december 2012 als betrouwbaar kunnen worden beschouwd. In § 7.2 van het rapport is het document middeling integraal opgenomen. Dit document omvat mede de introtekst die woord voor woord gelijk is aan de introtekst die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gebruikt in hun versie van het rekenmodel ‘Middeling’ (zie p. 9 van het tussenvonnis van 27 oktober 2021). Daarmee is vast komen te staan dat [eiser] deze introtekst al had gemaakt in 2012, zodat aangenomen moet worden dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze aan het rekenmodel van [eiser] hebben ontleend. De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overgelegde afdrukken van het rekenmodel waarin de tekst niet voorkomt doen daar niet aan af, nu het uiterst onwaarschijnlijk is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze tekst zelfstandig hebben bedacht en dus niet hebben ontleend aan de tekst van [eiser] .
2.21.
De conclusie van het voorgaande is dat het ervoor moet worden gehouden dat het rekenmodel ‘Middeling’ dat in de dagvaarding is opgenomen hetzelfde rekenmodel is als het rekenmodel/de rekenmodellen ‘Middeling’ die [gedaagde 2] (en eerder genoemde getuigen) hebben ontvangen. Nu [eiser] naar het oordeel van de rechtbank heeft aangetoond dat beide rekenmodellen hetzelfde zijn, althans hetzelfde eruit zien, is hij met betrekking tot het rekenmodel ‘Middeling’ geslaagd in de opgedragen bewijsopdracht.
Rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’
2.22.
[eiser] zet in productie 64 uiteen dat het rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’ zoals opgenomen in de dagvaarding onder meer qua tekst hetzelfde rekenmodel is, althans er hetzelfde uitziet, als het rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’ dat [gedaagde 2] in 2013 bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft. Ook verwijst [eiser] naar pagina 5 en 6 van productie 62. Deze pagina’s bevatten captures van de website van [naam bedrijf eiser] van 23 februari 2013 met betrekking tot het rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’. Volgens [eiser] kan hieruit worden afgeleid dat het onderhavige rekenmodel op in elk geval 23 februari 2013 onderdeel was van de ‘Ondernemen Toolkit’, die op haar beurt onderdeel was van het pakket ‘Boekhouden in Excel v2.0 plus alle Excel-modellen’, welke op 27 januari 2013 door [gedaagde 2] is aangeschaft. Ook volgt hieruit dat enkele teksten van dit rekenmodel er reeds in 2013 zo uitzagen als opgenomen in de dagvaarding, aldus [eiser] . Ten slotte verwijst [eiser] naar § 5.2.1 van het deskundigenrapport, waarin met betrekking tot genoemd rekenmodel wordt opgemerkt dat de aanmaakdatum zoals weergegeven in de metadata van 26 februari 2012 evenals de vermelde datum van laatste wijziging van 11 april 2012 betrouwbaar worden geacht en dat het feit dat het tijdstip van laatste wijziging in 2012 ligt de betrouwbaarheid van de aanmaakdatum versterkt.
2.23.
De rechtbank overweegt het volgende. In productie 64 stelt [eiser] onder meer het volgende: “
[naam bedrijf eiser] lanceert op 14/02/2013 de nieuwe WordPress-website en importeert alle klanten. [naam bedrijf eiser] biedt het boekhoudpakket nu aan in 4 verschillende varianten: Standard, Premium, Ultimate en VIP. De Premium versie bevat de zogenaamde ZZP Toolkit en de Ondernemers Toolkit. Het product ‘Vaste activa en afschrijvingen’ versie 2 is onderdeel van de Ondernemen Toolkit. Alle klanten die ‘Boekhouden in Excel plus alle Excel-modellen’ kochten krijgen toegang tot het Premium-ledengedeelte, waar zij de ZZP Toolkit en Ondernemen Toolkit kunnen downloaden. [naam bedrijf eiser] importeert klanten in het nieuwe systeem. [naam bedrijf eiser] selecteert hierbij de Premium-klanten op basis van prijs (BIE2.0PLUS kostte € 84 excl. Btw). Omdat [gedaagde 2] ook de Financial Planning Toolkit kocht, zit hij niet in de eerste import van klanten (€ 93 excl. Btw). Op 01/04/2013 voegt [naam bedrijf eiser] [gedaagde 2] toe als Premium-klant en krijgt daarmee ook toegang tot de Ondernemen Toolkit.”
2.24.
Anders dan [eiser] op pagina 5 en 6 van productie 62 stelt, behoort de Ondernemen Toolkit, waarvan het rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’ deel uitmaakt, dus niet standaard tot het pakket ‘Boekhouden in Excel v2.0 plus alle Excel-modellen’, dat [gedaagde 2] op 27 januari 2013 bij [naam bedrijf eiser] heeft aangeschaft. Klanten die dit pakket hebben aangeschaft hebben namelijk op enig moment toegang gekregen tot een premium ledengedeelte vanwaar zij (onder meer) de Ondernemen Toolkit hebben kunnen downloaden. [gedaagde 2] betwist ook daadwerkelijk toegang te hebben gekregen tot de Ondernemen Toolkit en via een Premium-ledengedeelte te hebben gedownload.
2.25.
Dat het rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’ geen onderdeel uitmaakt van het pakket ‘Boekhouden in Excel v2.0 plus alle Excel-modellen’ kan ook worden afgeleid uit productie 56, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] terecht opmerken. Productie 56 betreft een verklaring van de heer [naam] . Hij geeft onder meer aan:
“Op 22 november 2012 kocht ik het pakket Boekhouden in Excel v2.0 plus alle Excel-modellen van [eiser] . Ik kreeg toen een link naar het bestand BIE20plus.zip toegestuurd. In dit zip-bestand waren verschillende Excel-modellen gezipt, zoals Middeling 2001-2012_v1.xls en Middeling 2001-2013.xls. (…) Op 22 november 2014 kocht ik een ander pakket van [eiser] . Namelijk de Ultimate Edition van Boekhouden in Excel. Onderdeel daarvan waren onder andere de ZZP Toolkit en de Ondernemen Toolkit die de Excel-modellen Middeling en Vaste activa en afschrijvingen_v3.xlsx bevatten.”
2.26.
[eiser] neemt hier een feitelijke stelling in die afwijkt van hetgeen hij in de dagvaarding heeft gesteld. Waar hij namelijk eerst stelde dat het rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’ onderdeel uitmaakt van het pakket ‘Boekhouden in Excel v2.0 plus alle Excel-modellen’, zoals dat door [gedaagde 2] op 27 januari 2013 is aangeschaft, stelt hij nu dat [gedaagde 2] op 1 april 2014 toegang heeft gekregen tot dit rekenmodel, doordat hij als Premium lid is toegevoegd.
2.27.
[gedaagde 2] heeft als zodanig geen bezwaar gemaakt tegen het feit dat een nieuwe stelling wordt ingenomen maar heeft gemotiveerd betwist dat hij toegang heeft gekregen tot dit document en dat hij het heeft gedownload. Dit verweer kan [gedaagde 2] niet baten. De in het tussenvonnis van 27 oktober 2021 gegeven bewijsopdracht ziet niet zozeer op de vraag hoe [gedaagde 2] aan het betreffende document is gekomen, maar of het document waarop [eiser] zich in de dagvaarding beroept, er hetzelfde uitziet als het document zoals dat eruit zag toen [gedaagde 2] het boekhoudpakket van [naam bedrijf eiser] aanschafte.
2.28.
Ook hier geldt dat met het deskundigenrapport (§ 5.2.1 en § 7.6) voldoende aannemelijk is gemaakt dat de introtekst van het document “Vaste activa en afschrijvingen_v2.xlsx” daarvan onderdeel uitmaakte in 2012. Ook hier geldt dat die tekst identiek is aan de door [gedaagde 2] gehanteerde tekst. Niet aannemelijk is dat [gedaagde 2] op een andere wijze aan deze tekst is gekomen dan dat hij deze aan het rekenmodel van [eiser] heeft ontleend.
2.29.
Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser] met betrekking tot het rekenmodel ‘Vaste activa en afschrijvingen’ derhalve in de bewijsopdracht geslaagd.
Resumé
2.30.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [eiser] met betrekking tot de rekenmodellen ‘Financieringsplan, ‘Middeling’ en ‘Vaste activa en afschrijvingen’ is geslaagd in de opgedragen bewijsopdracht. Immers is vast komen te staan dat deze modellen, waaraan de gelijknamige modellen van [gedaagde 2] , behoudens de opmaak, inhoudelijk nagenoeg identiek zijn, reeds door [eiser] werden aangeboden op het moment dat [gedaagde 2] het boekhoudpakket bij ESF aanschafte. Alleen met betrekking tot het rekenmodel ‘Cash-Flow matrix” is [eiser] niet geslaagd in de opgedragen bewijsopdracht. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] inbreuk hebben gemaakt op de auteursrechten van [eiser] met betrekking tot de teksten van de modellen en onrechtmatig hebben gehandeld door de rekenmodellen van [eiser] te betrekken, om deze vervolgens vrijwel ongewijzigd als afkomstig van [naam bedrijf gedaagde 1] te verkopen.
2.31.
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.23 van het tussenvonnis is overwogen staat aldus vast dat de rekenmodellen ‘Financieringsplan’, ‘Middeling’ en ‘Vaste activa en afschrijvingen’ van [naam bedrijf gedaagde 1] voor wat betreft de teksten inbreuk maakt op het exclusieve verveelvoudigingsrecht van [eiser] / [naam bedrijf eiser] en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig handelen jegens [eiser] / [naam bedrijf eiser] . Dit betekent dat de in het tussenvonnis opgenomen vordering onder 3.1 sub II. voor toewijzing gereed ligt, zij het slechts zover betrekking hebbend op de teksten van deze rekenmodellen van [naam bedrijf gedaagde 1] . De onder 3.1 sub III. opgenomen vordering zal met inachtneming van rechtsoverweging 4.23 en 4.24 van het tussenvonnis worden afgewezen. De vorderingen sub II. en IV. zullen worden afgewezen nu [eiser] geen zelfstandig belang heeft bij deze verklaringen voor recht.
2.32.
De rechtbank zal nu ingaan op de overige door [eiser] ingestelde vorderingen waaronder die met betrekking tot de schade.
Overige vorderingen
2.33.
De onder 3.1 sub V. opgenomen vordering heeft betrekking op – kort gezegd – het afleggen van rekening en verantwoording, op straffe van een dwangsom. [eiser] heeft belang bij deze vordering voor het vaststellen van de omvang van de door hem geleden schade, en om inzicht te krijgen hoe de inbreukmakende rekenmodellen (verder) zijn verspreid. Gelet hierop alsmede op het feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op dit onderdeel geen inhoudelijk verweer hebben gevoerd zal deze vordering worden toegewezen. De rechtbank zal de in dit verband gevorderde accountantsverklaring dan wel verklaring van een onafhankelijk gekwalificeerde boekhouder echter niet toewijzen ter voorkoming van executiegeschillen. Een door een registeraccountant dan wel door een onafhankelijke boekhouder ondertekende verklaring dat de opgave juist en volledig is, biedt – voor zover dit al mogelijk is – naast de op te leggen dwangsom, slechts beperkte zekerheid, terwijl [eiser] niet inzichtelijk heeft gemaakt dat de aanzienlijke kosten die met een dergelijke verklaring zijn gemoeid, gerechtvaardigd zijn.
2.34.
De onder 3.1 sub VI. opgenomen vordering ziet op een rectificatie op de website van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Deze vordering is op zichzelf niet ongebruikelijk ingeval van schending van een auteursrecht en vindt zijn wettelijke grondslag in artikel 28 lid 10 Aw. Naar het oordeel van de rechtbank strekt deze vordering in de gegeven omstandigheden echter te ver, nu een bevel daartoe zou inhouden dat het bericht openbaar wordt gemaakt aan een wereldwijd publiek, terwijl aannemelijk is dat slechts een (zeer) klein deel van dat publiek via [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de hoogte hoeft te worden gesteld. Overeenkomstig het eigen voorstel van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen zij dan ook worden bevolen om louter een rectificatie te versturen aan de afnemers van voornoemde inbreukmakende rekenmodellen, een en ander zoals hierna in het dictum is bepaald.
2.35.
De gevorderde dwangsommen zullen worden toegewezen, zij het dat deze worden beperkt en gemaximeerd.
2.36.
De onder 3.1 sub VIII. En IX. Opgenomen vorderingen zien op winstafdracht en/of betaling van schadevergoeding, een en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke (handels)rente.
2.37.
[eiser] stelt dat de schade die [naam bedrijf eiser] lijdt als gevolg van het inbreukmakend c.q. onrechtmatig handelen door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder meer bestaat uit winstderving. De winst die [naam bedrijf gedaagde 1] met de verkoop van de rekenmodellen heeft gegenereerd is immers (een deel van) de winst die [naam bedrijf eiser] is misgelopen. Als gevolg hiervan mist [naam bedrijf eiser] de gebruikelijke inkomsten die zij ontvangt uit de verkoop van haar rekenmodellen. De schade kan ook worden berekend aan de hand van gederfde licentie-inkomsten. Voorts is er ten gevolge van de inbreuken sprake van waardevermindering van de auteursrechten. Tot slot lijdt [naam bedrijf eiser] schade ten aanzien van algemene buitengerechtelijke kosten die nodig zijn ter voorkoming, opsporing en handhaving van de inbreuk, aldus [eiser] .
2.38.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren als verweer onder meer aan dat zowel ten aanzien van de gevorderde winstafdracht als ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding het benodigde causaal verband tussen inbreuk en schade ontbreekt. De beweerdelijke inbreuken kunnen volgens hen alleen zien op uiterlijkheden nu [eiser] in de dagvaarding slechts uiterlijkheden en teksten als inbreukmakend heeft onderbouwd. Die elementen zijn volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] echter niet relevant voor de aankoopbeslissing van een boekhouder. Die baseert zijn aankoop op niet te beschermen functionaliteit. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dus niet meer of minder rekenmodellen verkocht door de beweerdelijke inbreuk. De schade is dan ook eenvoudig te begroten op nihil, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.39.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheid bestaat dat hij schade heeft geleden zodat de verwijzing naar de schadestaatprocedure zal worden toegewezen. De hoogte en modaliteit van de schadevergoeding, kunnen in die procedure aan de orde worden gesteld.
2.40.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzoeken nog aan de toe te wijzen vorderingen de uitvoerbaarheid bij voorraad te ontzeggen. Dit verzoek zal niet worden gehonoreerd, nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nagelaten hun verzoek te onderbouwen. Aan een belangenafweging in het licht van de omstandigheden van het geval komt de rechtbank dus niet toe.
Proceskosten
2.41.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] .
2.42.
Deze procedure ziet deels op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten, zodat artikel 1019h Rv van toepassing is. Op grond van dat artikel wordt de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in redelijke en evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Bij de vaststelling van de redelijke en evenredige kosten ex artikel 1019h Rv gaat de rechtbank uit van de door de rechtbank gehanteerde Indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 april 2017.
2.43.
Omdat hier sprake is van een gemengde grondslag (auteursrecht en onrechtmatige daad) volgt een kostenveroordeling met toepassing van artikel 1019h Rv voor
de proceskosten die moeten worden toegerekend aan het deel van de procedure
dat onder het auteursrecht valt. Voor de overige kosten wordt een evenredig deel van het liquidatietarief toegepast.
2.44.
De rechtbank beschouwt deze zaak als een complexe zaak waarvoor een maximum tarief geldt van € 40.000,00 indien sprake is geweest van nadere conclusies. Dat is in deze zaak het geval. [eiser] vordert € 28.128,76 aan advocaatkosten, alsmede € 3.700 aan kosten van de door hem ingeschakelde deskundige.
2.45.
Van de gevorderde advocaatkosten en kosten van de deskundige, rekent de rechtbank 50% toe aan de auteursrechtelijke grondslag, zodat een bedrag van € 14.064,38 aan advocaatkosten en € 1.850,00 aan kosten deskundige uit hoofde van artikel 1019h Rv zal worden toegewezen. De geliquideerde kosten die moeten worden toegerekend aan de grondslag onrechtmatige daad worden begroot op € 844,50 (3 punten x € 563 x 50%).
2.46.
De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden derhalve als volgt begroot:
- kosten 1019h € 15.914,38
- geliquideerde kosten 844,50
- griffierecht 309,00
- kosten dagvaarding
110,61
Totaal € 17.178,49

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
gebiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] iedere inbreuk op de auteursrechten van [eiser] te staken en gestaakt te houden, voor zover het betreft de teksten van het rekenmodellen ‘Financieringsplan’, ‘Middeling’ en ‘Vaste activa en afschrijvingen’ (verder de inbreukmakende rekenmodellen) van [naam bedrijf gedaagde 1] ,
3.2.
beveelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen zes weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] rekening en verantwoording af te leggen waaruit de gemaakte winst met het inbreukmakende rekenmodellen en onderneming blijkt, door de raadsmannen van [eiser] te voorzien van een opgestelde verklaring, welke verklaring tenminste het volgende dient te bevatten:
a. de productielijst van de inbreukmakende rekenmodellen,
b. het licentietarief van de inbreukmakende rekenmodellen,
c. het totale aantal verkochte licenties voor de inbreukmakende rekenmodellen,
d. de totale met de inbreukmakende rekenmodellen genoten winst, en
e. inzage hoe de winst is berekend,
3.3.
gebiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de volgende rectificatie zonder enige aanvullingen of wijzigingen te zenden aan afnemers van de inbreukmakende rekenmodellen van [naam bedrijf gedaagde 1] :
“Het door [naam bedrijf gedaagde 1] aangeboden rekenmodel [NAAM REKENMODEL(LEN)] maakt inbreuk op de auteursrechten van [naam bedrijf eiser] , ook wel bekend onder de naam Boekhouden in Excel. Deze rekenmodellen van [naam bedrijf gedaagde 1] zijn zonder toestemming van [naam bedrijf eiser] ontleend aan de door [naam bedrijf eiser] aangeboden rekenmodellen. Wij waren hiertoe niet gerechtigd. Bij wijze van dit bericht wenst [naam bedrijf gedaagde 1] de ontlening van deze rekenmodellen te rectificeren. Ten onrechte hebben we de indruk gewekt dat de rekenmodellen door ons zouden zijn gemaakt. De rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft ons op straffe van verbeurte van een dwangsom verplicht deze rectificatie te sturen.”
3.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij met de nakoming van de veroordeling onder 3.1 en/of 3.2 en/of 3.3 geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
3.5.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot vergoeding van de schade die [eiser] heeft geleden of zal lijden als gevolg van het onder r.o. 2.30 bedoelde onrechtmatig handelen, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.6.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op een bedrag van € 17.178,49,
3.7.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2022.
Coll.: MvG