ECLI:NL:RBGEL:2022:4013

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
27 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 20_2825
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach – de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet tijdig bekendmaken omgevingsvergunning; verzoek om schadevergoeding toegewezen

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats B], beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland dat van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend voor de bouw van een serre, tuinmuur en toegangspoort. Eiser heeft zijn aanvraag op 20 maart 2018 ingediend, maar het college heeft deze aanvraag niet tijdig behandeld. Eiser stelt dat hij aansprakelijk is gesteld door zijn zorgverlener vanwege te hoge inhoudingen op de uitbetalingen en dat hij recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2022 ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de brief van 20 maart 2018 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning, omdat het voor het college niet duidelijk was dat er een aanvraag was gedaan. De rechtbank heeft wel het verzoek om schadevergoeding toegewezen, omdat de redelijke termijn is overschreden. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 500,- voor de overschrijding van de redelijke termijn van drie maanden. Daarnaast is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van proceskosten van € 379,50 voor de verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/2825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022

28
in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigden: mr. I.C. Dunhof-Lampe en mr. C. Ebbers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berkelland, het college
(gemachtigden: mr. I. Nikkels, R. Groot Kormelinck en M.J.G. Lubberink).

Inleiding

Bij brief van 15 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken door het college dat van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Gelijktijdig met dit beroep is op de zitting ook de zaak met het kenmerk ARN 20/6668 en ARN 21/2554 behandeld omdat deze zaken met elkaar samenhangen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser stelt dat hij op 20 maart 2018 een aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een serre, tuinmuur en toegangspoort op het perceel naast [het adres C] te [plaats D] . Volgens eiser is niet binnen de wettelijke termijn beslist. Op 27 maart 2020 heeft eiser het college in gebreke gesteld om de van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend te maken.
Het college heeft in de brief van 7 april 2020 dit verzoek afgewezen. Volgens het college is er geen sprake van een aanvraag.
2. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
In de uitspraak van 10 juli 2020 heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
In de uitspraak van 13 november 2020 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of er van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank acht het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend?
6. Op 20 maart 2018 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de beoordeling van een schetsplan door een aanvraagformulier beoordeling schetsplan voor de activiteit bouwen, een begeleidende brief en een toelichting in te dienen. Volgens eiser moet de brief van 20 maart 2018 worden aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning. Dat blijkt volgens eiser uit de brief van 10 april 2018, waarin het college de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning bevestigt en daarbij een verzoek om aanvullende gegevens doet. Eiser stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn brief door het college is aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning. De gevraagde aanvullende gegevens heeft hij ingediend op 5 mei 2018.
Omdat het college nog niet op de aanvraag heeft beslist is volgens eiser van rechtswege een omgevingsvergunning ontstaan.
6.1.
Het college heeft toegelicht dat de brief van 10 april 2018 berust op een fout. Het was de bedoeling om aanvullende gegevens te vragen voor de beoordeling van het schetsplan. Op 26 maart 2018 is door het college een eerste ontvangstbevestiging gestuurd, waarin staat vermeld dat een beoordeling van het schetsplan is aangevraagd. Volgens het college heeft verzoeker dit ook niet anders kunnen begrijpen, omdat voorafgaande aan het indienen van het schetsplan is gecommuniceerd dat het plan verder bekeken zou worden maar dat niet alles in het bestemmingsplan past.
6.2.
Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.”
6.3.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 20 maart 2019 uiteengezet hoe een verzoek om een omgevingsvergunning dat op een andere dan gebruikelijke wijze is gedaan, moet worden beoordeeld. [1] De gebruikelijke manier voor het indienen van een omgevingsvergunning is langs elektronische weg bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) via het Omgevingsloket online, of met gebruikmaking van het formulier als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor. In de hiervoor genoemde uitspraak is overwogen dat alleen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb, als voor het bestuursorgaan meteen duidelijk is, of kan zijn dat een aanvraag is gedaan. Het dient daarbij altijd te gaan om een zelfstandig stuk. De Afdeling heeft daarbij van belang geacht dat in de Awb een regeling is opgenomen dat bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag van rechtswege een vergunning is gegeven. Die regeling betekent dat een omgevingsvergunning tot stand kan komen zonder een beoordeling of die vergunning, gelet op de wettelijke eisen en de betrokken belangen, wel behoort te worden verleend. Een omgevingsvergunning zal een definitieve verandering van de omgeving mogelijk maken. Gelet op de betrokken belangen en de door de wetgever met de regeling beoogde rechtszekerheid is het belangrijk dat voor het bestuursorgaan meteen duidelijk is wanneer de regeling van toepassing is en waarop een van rechtswege gegeven omgevingsvergunning concreet betrekking heeft. Daarom moet duidelijk zijn wanneer een aanvraag wordt gedaan en voor welke concrete activiteiten omgevingsvergunning wordt aangevraagd. [2]
6.4.
De gemeente Berkelland biedt de mogelijkheid om een schetsplan in te dienen om te onderzoeken of het bouwplan haalbaar is. Daarbij wordt gekeken of het bouwplan past in het bestemmingsplan en of het voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Op de website van de gemeente staat: “Met de resultaten hiervan kunt u vervolgens een formele aanvraag omgevingsvergunning indienen. Als de aanvraag gelijk is aan het schetsplan kunnen wij deze sneller afhandelen.”
6.5.
In dit geval heeft eiser op 20 maart 2018 een aanvraagformulier beoordeling schetsplan voor de activiteit bouwen, een begeleidende brief en een toelichting ingediend. Op het formulier dat is ingezonden door eiser staat “Aanvraagformulier beoordeling schetsplan voor de activiteit bouwen”. Bij de aanvraag zit ook een toelichting van eiser en daarin staat:
‘In deze aanvraag Beoordeling Schetsplan voor de activiteit bouw vind u een uitgebreide bijlage met daarin ook het toekomst beeld van ons Wijngoed Camman’.
In de toelichting op dit plan schrijft eiser:
‘Om onze plannen van openstelling voor het publiek van “Wijngoed Camman” te kunnen voltooien willen wij graag weten wat er mogelijk is en waaraan wij moeten voldoen om dit te kunnen realiseren.’
6.6.
Gelet op de concrete formuleringen in deze brief en toelichting is de rechtbank van oordeel dat het voor het college niet duidelijk had kunnen zijn dat met de brief van 20 maart 2018 een omgevingsvergunning is aangevraagd. De formuleringen in de brief wijzen er onmiskenbaar op dat eiser niets meer dan een schetsplan heeft willen indienen. De rechtbank sluit aan bij het oordeel dat de voorlopige voorzieningenrechter heeft gegeven in de uitspraak van 20 mei 2020 (AWB 20/2167). Dat het duidelijk zou zijn op welke bouwactiviteiten het schetsplan ziet en in een later stadium de gevraagde aanvullende informatie is overgelegd, betekent niet dat het daarom kan worden aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning. Weliswaar wordt in de ontvangstbevestiging van 10 april 2018 gesproken over een omgevingsvergunning, maar dat maakt de brief van 20 maart 2018 niet alsnog een aanvraag om een omgevingsvergunning.
6.7.
Voor zover eiser zich beroept op het vertrouwensbeginsel, is de rechtbank van oordeel dat dat beroep niet slaagt. Uit de door eiser genoemde omstandigheden, de ontvangstbevestiging van 10 april 2018 waarin ‘omgevingsvergunning’ staat en het opvragen van aanvullende gegevens, leidt de rechtbank geen toezeggingen af. Eiser heeft niet mogen uitgaan van die enkele brief terwijl er verder zowel voor (zie de brief van het college van 26 maart 2018) als na de brief van 10 april 2018 geen aanwijzingen zijn geweest dat door het college een aanvraag om een omgevingsvergunning zou worden beoordeeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat het college geen volledige toets uitvoert alsof het om een omgevingsvergunning gaat. Het college heeft de aanvraag getoetst aan het bestemmingsplan en de welstand maar niet aan het bouwbesluit.
6.8.
Omdat geen aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend, heeft het college terecht geconcludeerd dat er geen vergunning van rechtswege is ontstaan.
6.9.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
Schadevergoeding
7. Eiser heeft ter zitting verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser gedurende de procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat de maximale redelijke termijn in beginsel twee jaar bedraagt, waarbij het bestuursorgaan een beslistermijn van zes maanden heeft en de rechtbank aansluitend een termijn van anderhalf jaar om uitspraak in eerste aanleg te doen. In deze procedure is er sprake van rechtstreeks beroep en heeft er dus geen bezwaarprocedure plaatsgevonden. Volgens jurisprudentie van de Afdeling mag de behandeling van een beroep twee jaar duren, ongeacht of er een bezwaarprocedure is gevoerd. De rechtbank zal daarom uitgaan van een redelijke termijn van twee jaar.
In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
7.3.
De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het beroepschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Het beroepschrift dateert van 15 mei 2020. Uitgaande van de datum van deze uitspraak heeft de fase van beroep in totaal afgerond 2 jaren en drie maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn met drie maanden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-.
7.4.
Omdat het bedrag onder de € 5.000,- blijft, geeft de rechtbank daarbij uitvoering aan de Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014 [3] en ziet de rechtbank geen aanleiding de Staat in het geding te betrekken.
7.5.
Omdat het beroep ongegrond is, bestaat in zoverre voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding. Er bestaat echter wel aanleiding voor een proceskostenvergoeding in verband met de toegekende schadevergoeding. Deze kosten worden begroot op € 379,50 voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- een wegingsfactor van 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank is toe te rekenen dient de Staat deze proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (ministerie van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach – de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juoi 2022
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3, derde lid:
"Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen."
Artikel 4:20b, eerste lid:
"Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven."
Artikel 4:20c, eerste lid:
"Het bestuursorgaan maakt de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven."
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 3.9:
"1. Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. […]
2. […]
3. Paragraaf. 4.1.3.3 van de Awb is, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag. […]
4. […]."

Voetnoten

1.ABRvS 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:829.
2.ABRvS 6 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1188.
3.Staatscourant 2014, 20210.