ECLI:NL:RBGEL:2022:4492

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
8776593
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kredietovereenkomst en informatieverplichtingen

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter mr. D. Vergunst op 3 augustus 2022, is de eisende partij Intrum Nederland B.V., rechtsopvolgster van Lindorff B.V. en Wehkamp Finance B.V., betrokken bij een geschil over een consumentenkrediet dat op 8 augustus 2018 is afgesloten. De gedaagde partij is niet verschenen. De eisende partij heeft veroordeling gevorderd van de gedaagde partij, maar deze is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft de vordering van de eisende partij getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht, met name de informatieverplichtingen en de kredietwaardigheidstoets zoals vastgelegd in de artikelen 7:59 tot en met 7:61 BW en 4:34 Wft.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij niet voldoende concrete informatie heeft verstrekt over de specifieke klant, en dat het overgelegde stappenplan niet voldeed aan de wettelijke vereisten. Ook ontbraken belangrijke bewijsstukken met betrekking tot de financiële situatie van de gedaagde partij. De eisende partij is in de gelegenheid gesteld om de benodigde gegevens alsnog aan te leveren, zodat de kantonrechter kan toetsen of de kredietovereenkomst vernietigd kan worden wegens schending van de informatieplicht.

De kantonrechter heeft verder overwogen dat als blijkt dat de eisende partij haar verplichtingen niet is nagekomen, de gedaagde partij het geleende bedrag zonder rentevergoeding en kosten moet terugbetalen, en de eisende partij de door de gedaagde partij betaalde rente moet terugbetalen. De eisende partij moet ook een berekening overleggen voor het geval de kredietovereenkomst vernietigd wordt. De zaak is verwezen naar de rolzitting van vier weken na de datum van het vonnis voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8776593 \ CV EXPL 20-8978 \ 676 \ 40141
uitspraak van 3 augustus 2022

vonnis

in de zaak van
de besloten vennootschap
Intrum Nederland B.V., voorheen genaamd Lindorff B.V., rechtsopvolgster van de besloten vennootschap Wehkamp Finance B.V.
gevestigd te Amersfoort
eisende partij
gemachtigde Vermeer Schutte & Musen B.V.
tegen

[gedaagde partij]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

Het procesverloop

De zaak is aanhangig gemaakt bij de aan dit vonnis gehechte en daarvan deel uitmakende (kopie) dagvaarding met het hiervoor genoemde zaaknummer.
De eisende partij heeft veroordeling gevorderd van de gedaagde partij overeenkomstig het gestelde in de dagvaarding. De gedaagde partij is niet verschenen.
Daarna is vonnis bepaald.

De beoordeling

Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen de gedaagde partij verstek verleend.
Aan de hand van het gestelde in de dagvaarding van de eisende partij is de vordering getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
Er is sprake van een consumentenkrediet afgesloten op 8 augustus 2018. Daarop zijn onder andere de artikelen 7:59 tot en met 7:61 BW en 4:34 Wft van toepassing.
In het kader van de informatieverplichtingen heeft de eisende partij gesteld dat voordat de kredietovereenkomst kan worden gesloten, de klant in moet loggen op zijn persoonlijke online account, waarna uitgebreide informatie wordt aangeboden. De eisende partij heeft een algemeen stappenplan overgelegd dat de klant stap voor stap moet doorlopen. Dat stappenplan leidt uiteindelijk tot het sluiten van de kredietovereenkomst, aldus de eisende partij. De kantonrechter dient te toetsen of de kredietverstrekker geruime tijd vóór het sluiten van de overeenkomst de o.g.v. de wet (art. 7:60 e.v. BW) vereiste informatie aan de consument heeft verstrekt. Dat is niet mogelijk nu (enkel) een algemeen stappenplan is overlegd. Voor zo’n toets is concrete informatie nodig, in leesbare vorm, over de specifieke klant. Ook het juiste Esic formulier dient overgelegd te worden. Het formulier dat is overgelegd is niet (geheel) ingevuld. Zo bevat het geen kredietbedrag, geen termijnbedrag en klopt het daar genoemde bedrag van de debetrentevoet niet met hetgeen in de dagvaarding is gesteld. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld de benodigde gegevens omtrent de informatieverplichtingen alsnog aan te leveren.
In het kader van de kredietwaardigheidstoets, als bedoeld in artikel 4:34 Wft, heeft de eisende partij gesteld dat wanneer een klant besluit een krediet aan te vragen een inkomsten- en lastentoets dient te worden doorlopen. De informatie over de financiële situatie dient onderbouwd te worden met bewijsstukken. Uit de print-screens van de aanvraagprocedure die de eisende partij heeft overgelegd blijkt ook dat inkomen en woonlasten zijn opgevraagd. De stukken zelf zijn echter niet bijgevoegd bij de dagvaarding. Ook de stukken over de gestelde navraag bij het BKR zijn niet bijgevoegd. De eisende partij zal in de gelegenheid worden gesteld deze stukken alsnog te overleggen, zodat de kantonrechter ambtshalve kan toetsen.
Vernietiging van de kredietovereenkomst wegens schending van de informatieplicht van artikel 7:60 BW kan passend zijn. Als de verplichting van artikel 4:34 Wft om voorafgaand aan de overeenkomst de kredietwaardigheid van de gedaagde partij te controleren geschonden is en dus blijkt dat vanwege overkreditering het krediet niet verleend had mogen worden, is dat ook een grond voor vernietiging. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de gevolgen van een eventuele vernietiging. Mocht niet komen vast te staan dat de eisende partij heeft voldaan aan haar (pre)contractuele informatieverplichtingen en/of de kredietwaardigheid van de gedaagde partij niet (juist) heeft getoetst, en de kredietovereenkomst vernietigd worden, dan moet de gedaagde partij het geleende bedrag terugbetalen zonder rentevergoeding en kosten. De eisende partij moet dan de door de gedaagde partij betaalde rente in het kader van de kredietovereenkomst terugbetalen. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld een berekening over te leggen, voor het geval vernietiging zal plaatsvinden.
Als de nadere informatie die de eisende partij aanlevert een verandering of vermeerdering van de eis of de gronden van de eis meebrengt, moet zij dit vonnis met de aanvulling op de dagvaarding aan de gedaagde partij betekenen. Ook moet zij dan de gedaagde partij oproepen om op de hierna te noemen datum op de rolzitting te verschijnen om voort te procederen in de zaak. Artikel 130 Rv en de goede procesorde vereisen dit. De kosten van de betekening blijven in dat geval voor rekening van de eisende partij.
Als aan de hierboven bedoelde opdrachten niet of niet volledig wordt voldaan, zal de rechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv. de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

De beslissing

De kantonrechter
beveelt de eisende partij om bij akte de stellingen in de dagvaarding toe te lichten door alle inlichtingen te verstrekken die gevraagd worden in dit vonnis;
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van vier weken na de datum van dit vonnis;
bepaalt dat, als de eisende partij de eis of de gronden daarvan verandert of vermeerdert, zij dit vonnis en hetgeen op grond daarvan in het geding wordt gebracht aan de gedaagde partij moet betekenen en de gedaagde partij moet oproepen om te verschijnen op de hiervoor genoemde rolzitting;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2022