ECLI:NL:RBGEL:2022:457

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 717
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.M. Kools - De Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en verplichtingen tot arbeidsinschakeling onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die sinds 2003 recht heeft op een bijstandsuitkering, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiser heeft een ontheffing aangevraagd van de arbeidsverplichtingen die voortvloeien uit de Participatiewet, omdat hij zich volledig en duurzaam arbeidsongeschikt acht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser lijdt aan verschillende psychische en lichamelijke klachten, maar dat het bestreden besluit van verweerder onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat er geen verzekeringsgeneeskundige beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat verweerder moet onderzoeken of eiser daadwerkelijk volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij een verzekeringsarts moet worden geraadpleegd. Eiser krijgt een vergoeding voor zijn proceskosten van € 1.518,- en het door hem betaalde griffierecht van € 49,- moet ook worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 21/717

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2022

in de zaak tussen

[Eiser A] , te [plaats A] , eiser

(gemachtigde: mr. J.A.C. van Etten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhemte Arnhem, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Roelen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen die zijn verbonden aan zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) voor de periode van 5 november 2019 tot 5 november 2021.
Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Eiser heeft sinds 2003 recht op een bijstandsuitkering, die alleen in 2008 voor enkele maanden is onderbroken doordat hij tijdelijk werk had. Zijn huidige recht op bijstand is ingegaan op 26 november 2008.
1.2.
Eiser kampt met verschillende psychische klachten, zoals depressiviteit en angsten. Daarnaast ervaart hij ook lichamelijke klachten, namelijk door diabetes, slecht zicht, knieklachten en vermoeidheid omdat hij slecht slaapt. Vanwege deze klachten heeft eiser bij verweerder aangegeven dat hij vindt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat om die reden de arbeidsverplichtingen die voortvloeien uit de Pw niet op hem van toepassing zijn.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom alleen tijdelijk kan worden ontheven van de arbeidsverplichtingen. Tijdens de zitting heeft verweerder verklaard dat hij eiser niet tegenwerpt dat hij niet volledig arbeidsongeschikt zou zijn, maar alleen dat die volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is. Verweerder erkent verder dat eiser sinds 2009 niet in staat is geweest om te werken, maar wijst erop dat hij pas sinds 2019 wordt behandeld voor zijn psychische klachten. Daardoor is volgens verweerder nog onduidelijk of deze behandeling zal aanslaan en kan daarom over de duurzaamheid van eisers arbeidsongeschiktheid nog geen uitspraak worden gedaan. Verweerder baseert dit op het rapport van 8 oktober 2019 van psycholoog W.J. Achterveld. Volgens verweerders beleid komt eiser daarom alleen in aanmerking voor een tijdelijke ontheffing voor maximaal twee jaar. [1] Verweerder heeft conform zijn beleid het maximale aan eiser toegekend en ziet geen reden om van het beleid af te wijken.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Daarbij merkt hij op dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om te onderzoeken of er bij eiser sprake is van functionele beperkingen en vooral wat vervolgens de resterende arbeidsmogelijkheden zijn. Volgens eiser is het bestreden besluit daarom niet op zorgvuldige wijze voorbereid. Ook heeft verweerder volgens eiser ten onrechte geen rekening gehouden met een eerder re-integratietraject in 2000 via Radar. Volgens eiser heeft dit traject niet geleid tot herstel en re-integratie. Eiser stelt ook dat hij weliswaar onder behandeling staat, maar dat de prognose met betrekking tot re-integratie op werk somber is. Hij verwijst daarbij naar de overgelegde brief van zijn psycholoog, S. Essatibi. Deze informatie had volgens eiser voor verweerder reden moeten zijn om nader onderzoek in te stellen. Tot slot stelt eiser dat ten onrechte geen rekening werd gehouden met zijn fysieke beperkingen.
4.1.
In artikel 9, eerste lid, van de Pw zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Het tweede lid van dit artikel biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen een tijdelijke ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. In het vijfde lid is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde verplichtingen niet van toepassing zijn op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Iemand is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. [2] Onder duurzaam wordt in dat verband een medisch stabiele of verslechterende situatie verstaan. [3] Onder duurzaam wordt ook verstaan een medische situatie waarbij op langere termijn een geringe kans op herstel bestaat. [4]
4.3.
In het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) wordt de beoordeling, of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek. [5]
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen, nu daaraan geen verzekeringsgeneeskundige beoordeling ten grondslag ligt. Weliswaar vloeit de beoordeling van de vraag of er sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in dit geval niet direct voort uit de Wet WIA, maar dit doet aan het vorenstaande niet af. De reden daarvoor is dat in artikel 9, vijfde lid, van de Pw is bepaald dat slechts wanneer sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA de arbeidsinschakelingsverplichtingen niet van toepassing zijn. Dit betekent dat verweerder moet onderzoeken of sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Nu niet gebleken is dat de wetgever voor een beoordeling in het kader van artikel 9, vijfde lid, van de Pw een ander beoordelingskader heeft willen hanteren dan in het kader van artikel 4 van de Wet WIA, dient er volgens de rechtbank van uit te worden gegaan dat ook het beoordelingskader dat voortvloeit uit de Wet WIA op een beoordeling als de onderhavige van toepassing is. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd. Nu de rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden. Omdat verweerder een deskundigenonderzoek moet laten verrichten om het geconstateerde gebrek te herstellen, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eiser zal moeten nemen en daarbij deze uitspraak in acht moet nemen. Dat houdt in dat verweerder een verzekeringsarts moet raadplegen en deze de vraag moet voorleggen of eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts eiser zelf ook in persoon ziet en hem zo nodig onderzoekt. Verweerder krijgt drie maanden de tijd om dit onderzoek te laten verrichten en op basis daarvan een nieuw besluit te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.M. Kools - De Vries, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 1 februari 2022
De griffier is niet in staat de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.‘Beleidsregels ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling’ geldig vanaf 4 juni 2009.
2.Artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA.
3.Artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
5.Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA.