ECLI:NL:RBGEL:2022:4637

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
8 augustus 2022
Zaaknummer
C/05/390343 / HA ZA 21-346
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • H.F.R. Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een advocaat voor beroepsfouten en schadebegroting in een civiele procedure

In deze zaak vordert eiser, die in Duitsland woont, schadevergoeding van gedaagde, zijn advocaat, wegens beroepsfouten die hebben geleid tot een lagere schadevergoeding in een eerdere procedure. Eiser had een chaletwoning gekocht van [naam 1] en vorderde in die procedure terugbetaling van de koopprijs en immateriële schade. Gedaagde heeft echter geen memorie van grieven ingediend, waardoor het hoger beroep is verworpen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden door deze beroepsfout. De schade wordt berekend door de situatie met en zonder de fout te vergelijken. Eiser had recht op terugbetaling van een deel van de koopprijs, maar moet ook rekening houden met de waarde van het gebruik van de chaletwoning en de kosten die hij heeft gemaakt. Uiteindelijk wordt de schade vastgesteld op € 2.950,25, dat gedaagde aan eiser moet betalen, met wettelijke rente vanaf de dagvaarding. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/390343 / HA ZA 21-346
Vonnis van 3 augustus 2022
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. Zandberg te Nijmegen,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.J.M. van Eck te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 22 september 2021 en de daarin genoemde stukken met producties;
- de zittingsaantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 15 februari 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Rechtsmacht en toepasselijk recht

2.1
[eiser] woont in Duitsland. De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht, omdat [gedaagde] in Nederland woont.
2.2
Beide partijen baseren hun standpunten op Nederlands recht. De rechtbank zal Nederlands recht toepassen, omdat partijen daar kennelijk voor hebben gekozen.

3.Korte samenvatting van dit vonnis

[gedaagde] is advocaat. Zij heeft [eiser] bijgestaan in een zaak over een chaletwoning die hij van [naam 1] had gekocht. Zij heeft een fout gemaakt. In deze zaak gaat het om de vraag of [eiser] daardoor schade lijdt. Dat is het geval, maar voor een veel lager bedrag dan [eiser] vordert.

4.De vaststaande feiten

4.1
[eiser] heeft op 27 oktober 2011 twee schriftelijke overeenkomsten gesloten met [naam 1] (bijlage 1 bij de dagvaarding); een is aangeduid als huurkoopovereenkomst en een als huurovereenkomst, beide overeenkomsten gaan over een chaletwoning in Beek.
De huurkoopovereenkomst houdt het volgende in. [naam 1] verkoopt zijn chaletwoning aan [eiser] voor € 13.000,00, waarvoor [eiser] € 6.500,00 aanbetaalt. Het restant betaalt hij in maandelijkse termijnen van € 200,00 tot [eiser] een erfenis zal krijgen; daarna betaalt hij het restant ineens. Per 1 november 2011 zal [eiser] in de chaletwoning trekken en de eigendom gaat op hem over als de hele koopsom is betaald. Voor gas en licht zal [eiser] € 75,00 per maand betalen.
In de huurovereenkomst spreken partijen af dat [eiser] € 200,00 per maand huur moet betalen.
In beide overeenkomsten staat dat [eiser] € 185,00 per maand campinggeld (staangeld) moet betalen.
4.2
Nadat hij door de gemachtigde van [naam 1] was aangesproken tot betaling, heeft [eiser] de hulp van [gedaagde] ingeroepen. Zij heeft de huurkoopovereenkomst per brief van 18 december 2012 ontbonden wegens verschillende gebreken die zij in die brief stelt. [naam 1] stemde met de ontbinding in.
4.3
[gedaagde] heeft in opdracht van [eiser] een procedure tegen [naam 1] aanhangig gemaakt, waarin hij € 8.700,00 vorderde. Hij stelt dat [naam 1] de koopprijs (aanbetaling van € 6.500,00 en zes termijnen van € 200,00) moet terugbetalen en dat hij immateriële schade van € 10.000,00 verschuldigd is.
[naam 1] heeft een tegenvordering van € 2.504,78 ingesteld. Dat betreft huur, staangeld plus energie.
4.4
De kantonrechter in deze rechtbank heeft bij vonnis van 14 december 2016 beide vorderingen afgewezen. Op de motivering van dit vonnis wordt hierna ingegaan.
4.5
[gedaagde] heeft namens [eiser] hoger beroep ingesteld van het vonnis van de kantonrechter. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft het hoger beroep verworpen, omdat [eiser] in de appeldagvaarding geen gronden voor het hoger beroep heeft aangevoerd en geen memorie van grieven heeft genomen.

5.De vordering

5.1
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om hem te betalen:
- € 23.625,25 met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2013;
- € 1.219,26 aan buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van de [gedaagde] in de proceskosten.
5.2
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
[gedaagde] heeft als advocaat beroepsfouten gemaakt, omdat zij
niet heeft aangevoerd dat de stacaravan was gekocht op afbetaling;
geen huurvermindering heeft gevraagd na de opschorting;
geen memorie van grieven heeft ingediend.
Daardoor lijdt [eiser] de volgende schade:
schade chalet € 10.175,25 (subsidiair € 9.735,25)
letselschade € 10.000,00
niet vergoede proceskosten € 129,00
niet vergoede kosten hoger beroep € 1.800,00
5.3
De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten met nakosten en wettelijke rente. Zij betwist het gestelde.

6.De beoordeling

Wat toetst de rechtbank in deze zaak
6.1
Een advocaat moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Vast staat dat [gedaagde] geen memorie van grieven heeft ingediend tegen het vonnis van de kantonrechter. Dat is een beroepsfout. [gedaagde] moet de schade die [eiser] daardoor lijdt vergoeden.
6.2
Die schade moet worden berekend door de situatie met fout te vergelijken met de situatie zonder fout. Als [eiser] een beter resultaat of een kans daarop gehad zou hebben zonder deze fout, moet [gedaagde] hem in diezelfde positie brengen door schadevergoeding te betalen.
6.3
[eiser] moet stellen wat [gedaagde] had moeten doen in de procedure in hoger beroep om een gunstiger beslissing van het gerechtshof te krijgen. Het standpunt van [naam 1] ontbreekt en in deze procedure is hij geen partij. Van zijn standpunt moet in deze procedure zo nodig een redelijke inschatting worden gemaakt.
Wat had het gerechtshof kunnen oordelen over de afrekening na ontbinding?
6.4
[eiser] stelt dat [gedaagde] in hoger beroep had moeten bepleiten dat de overeenkomst koop op afbetaling betreft en geen huurkoop. De rechtbank begrijpt dat hij dit stelt, omdat hij vindt dat de kantonrechter hem na ontbinding € 7.700,00 aan koopsom en € 2.475,25 aan staangeld en toeristenbelasting had moeten toekennen. Hiermee wil [eiser] kennelijk de verrekening die de kantonrechter in zijn overwegingen onder 5.5 tot en met 5.7 toepast opnieuw beoordeeld zien. [gedaagde] meent dat dit standpunt geen verschil zou hebben gemaakt.
6.5
Partijen moeten na ontbinding van een overeenkomst allebei teruggeven wat zij van de ander hebben gekregen (artikel 6:271 BW).
6.6
Vast staat dat [eiser] € 6.500,00 als deel van de koopprijs heeft betaald. Hij had recht op teruggave van dit bedrag. Dat oordeelt de kantonrechter ook in overweging 5.3.
6.7
De kantonrechter merkt de zes termijnen van € 200,00 per maand die [eiser] heeft betaald aan als huur. [eiser] stelt dat dit als een deel van de koopsom moet worden beschouwd en waarschijnlijk is [naam 1] het met het vonnis van de kantonrechter eens. Op dit punt zou [eiser] succes gehad kunnen hebben in hoger beroep.
6.8
[eiser] heeft twee overeenkomsten getekend. Als hij in totaal € 13.000,00 had betaald, zou hij eigenaar worden van het chalet. In de huurkoopovereenkomst staat het maandbedrag van € 200,00 genoemd bij de afbetaling van de koopprijs en in de huurovereenkomst heet het zelfde bedrag huur. [eiser] mocht begrijpen dat het bedrag van € 1.200,00 (zes termijnen van € 200,00 per maand) een deel van de koopprijs was. Dat betekent dat hij na ontbinding van de huurkoopovereenkomst recht had op terugbetaling van de betaalde koopprijs van € 7.700,00.
6.9
Daar staat wel tegenover dat hoogstwaarschijnlijk in hoger beroep ook zou zijn geoordeeld dat [eiser] na ontbinding van de huurkoopovereenkomst moest teruggeven wat hij van [naam 1] had ontvangen. Het chalet heeft hij teruggegeven, maar de maanden die hij daarin gewoond, de staanplaats op de camping die hij heeft gebruikt en de energie die hij heeft verbruikt kan hij niet teruggeven. In dat geval bepaalt de wet (artikel 6:272 lid 1 BW) dat de waarde daarvan moet worden bepaald op het tijdstip van ontvangst.
6.1
De waarde van de energie wordt gesteld op het maandbedrag dat partijen zijn overeengekomen. Dat is € 75,00 per maand gedurende 17 maanden, dus in totaal € 1.275,00.
6.11
[eiser] heeft 17 maanden in het chalet gewoond en gebruik gemaakt van de staanplaats. De rechtbank begroot de waarde van dit gebruik op € 350,00 per maand. Dat is € 185,00 per maand voor de standplaats op de camping plus een vergoeding voor het chalet begroot op € 165,00 per maand. Voor 17 maanden moest [eiser] dus € 5.950,00 (17 x € 350,00) betalen.
In totaal moest [eiser] dus € 7.225,00 (€ 5.950,00 + € 1.275,00) betalen. Hij stelt dat hij voor de staanplaats al € 2.475,25 rechtstreeks aan de eigenaar van de camping had betaald. Dat betwist [gedaagde] niet, zodat in totaal een bedrag van € 4.749,75 (€ 7.225,00 -/- € 2.475,25) aan [naam 1] had moeten betalen. Dat bedrag strekt in mindering op de koopsom die hij terugkreeg, zodat hij recht zou hebben op € 2.950,25 (€ 7.700,00 -/- € 4.749,75) aan [eiser] moeten betalen na de ontbinding als het onder 6.4 genoemde argument behandeld zou zijn in hoger beroep.
Zou [eiser] in hoger beroep recht hebben gehad op vergoeding van immateriële schadevergoeding?
6.12
[eiser] maakt in deze procedure aanspraak op € 10.000,00 wegens gemiste immateriële schadevergoeding. De kantonrechter heeft dit onderdeel van de vordering afgewezen omdat [eiser] de gebreken die hij stelt niet had gemeld en omdat [eiser] niet voldoende had onderbouwd dat hij door gebreken aan het chalet immateriële schade heeft geleden.
6.13
[eiser] moet in deze procedure stellen wat [gedaagde] tegen het vonnis van de kantonrechter had kunnen en moeten ondernemen om op dit punt een gunstiger beslissing van het gerechtshof te kunnen krijgen. Hij stelt dat [gedaagde] dit bedrag in eerste aanleg nauwelijks had onderbouwd, maar dat zij dit in hoger beroep in orde zou maken. In deze procedure stelt [eiser] dat hij door de kou in het chalet ongeneeslijk letsel aan zijn voeten (een wattig gevoel onder zijn voeten) heeft opgelopen. Van medische onderbouwing en beschrijving van de immateriële schade is geen sprake. Met dit slecht onderbouwde verhaal had [gedaagde] voor [eiser] in hoger beroep geen gunstiger beslissing kunnen krijgen. Dit onderdeel van de vordering zal dus worden afgewezen.
[eiser] voert nog aan dat [gedaagde] hem had toegezegd dat hij minstens € 6.000,00 smartengeld zou ontvangen. In deze procedure gaat het niet om wat [gedaagde] heeft toegezegd, maar om de vraag of het gerechtshof gunstiger voor [eiser] zou hebben beslist als [gedaagde] de memorie van grieven zou hebben ingediend. Uit de feiten die hij zelf in deze procedure stelt blijkt niet dat hij recht had op immateriële schadevergoeding.
Rechtsverwerking
6.14
Als [gedaagde] in de memorie van grieven de afrekening na ontbinding aan de orde had gesteld, zoals hiervoor is omschreven, zou het gerechtshof waarschijnlijk hebben geoordeeld dat de grief slaagt en dat dus het vonnis ten aanzien van de afrekening na ontbinding en het oordeel van de kantonrechter dat uit de correspondentie blijkt dat partijen kennelijk impliciet hun recht hebben verwerkt ten aanzien van het te vorderen saldo niet in stand kan blijven. Dat betekent dat waarschijnlijk is, dat [naam 1] door het gerechtshof zou zijn veroordeeld om € 2.950,25 aan [eiser] te betalen. Dat bedrag loopt [eiser] mis door de tekortkoming van [gedaagde] . Dat is dus schade die in deze procedure zal worden toegewezen.
Andere schadeposten
6.15
[eiser] vordert € 129,00 aan proceskosten (eigen bijdrage) en € 1.800,00 aan kosten voor hoger beroep. Hij stelt dat hij een proceskostenvergoeding zou hebben gekregen als [gedaagde] wel een memorie van grieven had ingediend. [gedaagde] voert aan, dat deze kosten ook gemaakt zouden zijn als [gedaagde] haar werk wel goed zou hebben gedaan.
6.16
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij deze kosten niet zou hebben gemaakt als [gedaagde] de memorie van grieven wel had genomen. In dat geval zou de gevorderde immateriële schadevergoeding zijn afgewezen en de kans was dan aanzienlijk dat de proceskosten gecompenseerd zouden zijn. Dit onderdeel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
6.17
[eiser] maakt aanspraak op € 1.219,26 aan buitengerechtelijke kosten, zonder daarbij ook maar iets te stellen. Dit bedrag kan daarom niet worden toegewezen.
6.18
[eiser] vordert de wettelijke rente over de hoofdsom (€ 2.950,25 zie 6.9 en 6.14 hiervoor) vanaf 1 mei 2013. [eiser] stelt dat hij vanaf deze datum schade lijdt. Dat betwist [gedaagde] en [eiser] legt niet hoe hij aan deze datum komt. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dagvaarding (29 januari 2021).
Proceskosten
6.19
Omdat partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 2.950,25 met de wettelijke rente daarover vanaf de 29 januari 2021;
7.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3
compenseert de proceskosten in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
7.4
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. Heemstra en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 augustus 2022