ECLI:NL:RBGEL:2022:4815

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
15 augustus 2022
Zaaknummer
9744394
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een roodstand op een bankrekening en ambtshalve toetsing van de overeenkomst

In deze zaak vordert ING Bank N.V. van de gedaagde partij, die niet is verschenen, betaling van een bedrag van € 500,00, als onderdeel van een grotere vordering die voortvloeit uit een overeenkomst tot het openen en aanhouden van een bankrekening. De gedaagde partij heeft op 30 oktober 2012 een bankrekening geopend bij ING, maar is in verzuim geraakt door zonder toestemming van de bank rood te staan. ING heeft de gedaagde partij herhaaldelijk verzocht om het tekort aan te vullen, maar dit is niet gebeurd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding onvoldoende informatie bevatte om te beoordelen of de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is. De rechter heeft daarom ING bevolen om de stellingen in de dagvaarding toe te lichten, met specifieke vragen over de overeenkomst en de roodstand. De kantonrechter heeft benadrukt dat de bescherming van het Europees consumentenrecht van toepassing kan zijn, gezien de status van de gedaagde als consument. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij ING de gevraagde informatie moet verstrekken en de gedaagde partij moet oproepen om te verschijnen op de rolzitting.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9744394 \ CV EXPL 22-1833 \ 676 \ 40141
uitspraak van 10 augustus 2022
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde Flanderijn Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen
Partijen worden hierna ING en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding van 7 februari 2022.
1.2.
De gedaagde partij heeft niet schriftelijk of mondeling gereageerd op de dagvaarding of om aanhouding van de procedure verzocht. Tegen de gedaagde partij is (nog) geen verstek verleend.

2.De vordering en het verweer

2.1.
ING vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 500,00 (zijnde een deel van de totale vordering, onder reserve van rechten op invordering van het restant), vermeerderd met de wettelijke rente over de (nog openstaande) hoofdsom gerekend vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
2.2.
Aan haar vordering legt ING ten grondslag dat tussen ING en [gedaagde partij] een overeenkomst tot het openen en aanhouden van een bankrekening is gesloten op 30 oktober 2012. De bankrekening is rood komen te staan, zonder dat daarvoor door ING toestemming was verleend en daarmee is [gedaagde partij] tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De opeisbare vordering betreft in hoofdsom € 2.213,35 (productie 3) of € 2.181,56 (productie 6). Na het ontstaan van de roodstand heeft ING [gedaagde partij] schriftelijk op het tekortschieten gewezen en verzocht het tekort aan te vullen. Na het uitblijven van de aanvulling is tot opeising overgegaan. Omdat [gedaagde partij] de roodstand niet (volledig) tot nul heeft aangezuiverd, is hij in verzuim. Artikel 7:63 BW is niet van toepassing, omdat de vordering een betaalrekening zonder kredietruimte betreft. Er is geen sprake van een kredietovereenkomst, geoorloofde debetstand of overschrijding als bedoeld in art. 7:57 lid 1 sub c, d of e BW, aldus ING. ING vordert ook wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de datum van de overdracht van de vordering aan de deurwaarder (28 juni 2021) tot de dag dat de gehele vordering betaald is, nu [gedaagde partij] te laat betaalt. Die rente is tot dagvaarding € 26,06. ING beperkt haar vordering om haar moverende redenen.
2.3.
[gedaagde partij] is niet verschenen en heeft dus geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 21 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) bepaalt:

Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt aan deze verplichting niet voldaan, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hij geraden acht.
3.2.
[gedaagde partij] is een natuurlijk persoon. Natuurlijke personen worden in beginsel aangemerkt als consument. Op grond van vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechter, als sprake is van een geschil waarbij een consument partij is, de beschermende bepalingen van het Europees consumentenrecht toepassen. Dat moet hij ook doen als daar niet om is gevraagd (‘ambtshalve toepassing’). De dagvaarding moet voldoende informatie verschaffen om de rechter in staat te stellen te beoordelen of de vordering niet onrechtmatig of ongegrond is en daarbij te beslissen of er aanleiding is om het Europees consumentenrecht ambtshalve toe te passen.
3.3.
De onderhavige dagvaarding bevat naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende informatie en voldoet daarmee niet aan de eisen van artikel 21 Rv. Op grond van artikel 22 Rv. is de rechter bevoegd een toelichting op bepaalde stellingen te vragen en te bevelen dat stukken worden overgelegd die op de zaak betrekking hebben.
3.4.
De kantonrechter zal ING daarom bevelen de stellingen in de dagvaarding toe te lichten. In het bijzonder de stelling dat geen sprake is van een kredietovereenkomst, geoorloofde debetstand of overschrijding. De kantonrechter heeft concreet de volgende vragen:
De overgelegde overeenkomst is uit 2012. Toen was [gedaagde partij] nog minderjarig. De kantonrechter begrijpt de stellingen van ING zo, dat op grond van die overeenkomst geen roodstand was toegestaan. Uit de overgelegde voorwaarden uit 2009 (waarbij niet specifiek naar bepaalde artikelen is verwezen) blijkt wel van mogelijkheden om rood te staan, via bijvoorbeeld een studentenbetaallimiet of een kwartaallimiet. Heeft [gedaagde partij] op enig moment een (aanvullende) overeenkomst met ING gesloten op basis waarvan kredietruimte of een soortgelijke faciliteit was toegestaan? Als dit het geval was, ontvangt de kantonrechter graag de stukken die daarop zien (overeenkomst, voorwaarden e.d.).
In de door ING overgelegde brief van 11 april 2021 (productie 4) staat “
U staat nog steeds zonder toestemming rood op uw Betaalrekening (…) Wij hebben u eerder gevraagd om dit tekort aan te vullen, maar dit is nog niet gebeurd. (…) U kunt uw Creditcard(s) op dit moment niet meer gebruiken.” Dit lijkt te duiden op een roodstand die voor 11 april 2021 en niet op 11 april 2021 is ontstaan. Wanneer is de roodstand voor het eerst ontstaan en is er een relatie tussen de roodstand en de creditcard?
Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van roodstand heeft ING een afschrift betaalrekening (productie 3) overgelegd waaruit blijkt dat rente van € 12,11 over de maand juni 2021 in rekening is gebracht vanwege rood staan zonder toestemming en daarna een bedrag van € 2.213,35 is afgeboekt door ING. Uit dit afschrift blijkt niet wanneer de roodstand is ontstaan. Kan ING een compleet overzicht van het verloop van de roodstand aanleveren, waaruit de opbouw van de vordering blijkt (hoofdsom zonder rente)?
3.5.
De kantonrechter wijst erop dat de voorgaande vragen van belang zijn in het kader van de beoordeling van de vraag of wel of niet sprake is van toepasselijkheid van titel 2A van boek 7 BW. Een kredietovereenkomst kan namelijk ook een overeenkomst zijn waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit. Daarnaast kan sprake zijn van een overschrijding (een stilzwijgend aanvaarde debetstand), waarbij de regels van titel 2A van boek 7 BW gedeeltelijk gelden. Verder kan sprake zijn van een geoorloofde debetstand. Artikel 7:73 BW geeft ook expliciet aan dat de consument de hem krachtens titel 2A van boek 7 BW toegekende bescherming niet kan worden ontzegd, door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder de Richtlijn vallen op te nemen in overeenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen. Als de kantonrechter na het nemen van de akte door ING van oordeel is dat sprake is van een overeenkomst (met kredietfaciliteit) waarop titel 2A van boek 7 BW van toepassing is, zal hij ambtshalve gaan toetsen of aan de voorwaarden die gelden m.b.t. zo’n kredietovereenkomst is voldaan.
3.6.
Als naleving van het hiervoor beschreven bevel een verandering of vermeerdering van de eis of de gronden van de eis meebrengt, moet ING dit vonnis met de aanvulling op de dagvaarding aan [gedaagde partij] betekenen. Ook moet zij dan [gedaagde partij] oproepen om op de hierna te noemen datum op de rolzitting te verschijnen om voort te procederen in de zaak. Artikel 130 Rv en de goede procesorde vereisen dit. De kosten van de betekening blijven in dat geval voor rekening van ING.
3.7.
Als aan de hierboven bedoelde opdrachten niet of niet volledig wordt voldaan, zal de rechter daaraan op grond van de artikelen 22 en 139 Rv. de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
3.8.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
beveelt ING om bij akte de stellingen in de dagvaarding toe te lichten door de inlichtingen te verstrekken die gevraagd worden in overweging 3.4 van dit vonnis;
4.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van vier weken na de datum van dit vonnis;
4.3.
bepaalt dat, als ING de eis of de gronden daarvan verandert of vermeerdert, zij dit vonnis en hetgeen op grond daarvan in het geding wordt gebracht aan [gedaagde partij] moet betekenen en [gedaagde partij] moet oproepen om te verschijnen op de hiervoor genoemde rolzitting;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022