ECLI:NL:RBGEL:2022:497

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
C/05/381968 / HA ZA 21-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • T.P.E.E. van Groeningen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tegen bestuurder zorgverlener wegens PGB-fraude en onrechtmatige daad

In deze zaak vorderde VGZ Zorgkantoor B.V. betaling van een bedrag van € 181.716,91 van [gedaagde], de voormalig bestuurder van Stichting Job Lanceer, op grond van onrechtmatige daad en bestuurdersaansprakelijkheid. De vorderingen waren gebaseerd op de gestelde onrechtmatige besteding van persoonsgebonden budgetten (pgb's) door Job Lanceer, waarbij VGZ stelde dat de zorg die aan de budgethouders was geleverd niet voldeed aan de eisen van de AWBZ en dat er sprake was van fraude. De rechtbank oordeelde dat VGZ onvoldoende had onderbouwd dat de zorg niet was geleverd zoals gefactureerd en dat de verwijten aan [gedaagde] te algemeen waren. De rechtbank concludeerde dat VGZ niet had aangetoond dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld jegens de budgethouders of dat hij als bestuurder aansprakelijk was voor de vermeende onrechtmatige bestedingen. De vorderingen van VGZ werden afgewezen, en VGZ werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor zorgverleners om transparant en verantwoord om te gaan met pgb-gelden en de verantwoordelijkheden die zij hebben ten opzichte van zowel budgethouders als zorgkantoren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/381968 / HA ZA 21-19 / 103 / 876
Vonnis van 2 februari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VGZ ZORGKANTOOR B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
advocaat mr. R.R.C. Rosens te Veldhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Haan te Utrecht.
Partijen zullen hierna VGZ en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 mei 2021
  • de van de zijde van VGZ toegezonden producties 105 tot en met 109
  • de van de zijde van [gedaagde] toegezonden producties 22 tot en met 25
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VGZ was als zorgkantoor belast met een gedeelte van de uitvoering van de tot
1 januari 2015 geldende subsidieregeling van de AWBZ betreffende het persoonsgebonden budget (hierna: pgb). Verplichtingen verbonden aan het pgb waren vastgelegd in de tot
1 januari 2015 geldende Regeling Subsidies AWBZ (RSA).
2.2.
Om in aanmerking te komen voor een pgb onder de AWBZ moest eerst een aanvraag worden ingediend bij het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ). Het CIZ beoordeelde dan of iemand zorg nodig had en zo ja, welke zorg dit dan moest zijn, hoeveel uur zorg nodig was en hoe lang iemand recht had op deze zorg. Vervolgens gaf het CIZ een indicatiebesluit af, waarin de zorg werd ingedeeld in de zorgcategorieën uit de AWBZ, te weten: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, activerende begeleiding, behandeling en verblijf.
2.3.
Met een indicatiebesluit van het CIZ kon een pgb worden aangevraagd bij een zorgkantoor als VGZ. Deze had tot taak om aan de hand van het indicatiebesluit te beslissen of een pgb moest worden verstrekt en zo ja, hoe hoog dit pgb dan moest zijn. Het zorgkantoor gaf dan vervolgens een toekenningsbeschikking af, waarna de persoon aan wie het pgb werd verstrekt, de budgethouder, een pgb werd voorgeschoten waarmee hij zelfstandig zorg kon inkopen.
2.4.
VGZ wees de budgethouder in de toekenningsbeschikking op een aantal uit artikel 2.6.9 RSA volgende verplichtingen, zoals de verplichting om het budget niet anders te besteden dan voor inkoop van kwalitatief verantwoorde zorg voor de geïndiceerde zorgfuncties. De budgethouder werd eveneens gewezen op de verplichting om een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener te sluiten. De budgethouder werd ook gewezen op de verplichting om één of twee keer per jaar met het verantwoordingsformulier zijn pgb uitgaven te verantwoorden. Na afloop van een kalenderjaar werd vervolgens door VGZ aan de budgethouder een jaarafrekening verstrekt met daarin het bedrag dat na verantwoording werd goedgekeurd en het eventueel door de budgethouder terug te betalen bedrag wegens niet verantwoorde zorg.
2.5.
In het kader van de aanpak van fraude met pgb’s zijn tussen de zorgkantoren en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) afspraken gemaakt om, indien er reden is om pgb terug te vorderen, de budgethouders te goedertrouw hebben gehandeld, maar wel sprake is van ‘malafide zorgaanbieders’, laatstgenoemde ‘aan te pakken’ in plaats van de budgethouders. In een mede namens de minister van VWS geschreven brief van
7 december 2015 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is dit toegelicht. In deze brief staat, voor zover hier van belang:
“Geen terugvordering bij te goeder trouw handelende budgethouders
(…)
De budgethouder is primair verantwoordelijk voor het zelf organiseren van de zorg en het financiële en administratieve beheer dat het pgb met zich meebrengt. Als een budgethouder zich onder de AWBZ niet kon verantwoorden over zijn of haar bestedingen, ging het zorgkantoor veelal over op terugvorderen van de niet goed verantwoorde middelen. Er zijn echter ook budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld en een zorgorganisatie feitelijk de zorg hebben laten regelen en het pgb laten beheren. Zij worden dan helaas ook met een terugvordering geconfronteerd, terwijl de oorzaak van de terugvordering bij een derde kan liggen.
(…)
De uitkomst van dat overleg is namelijk dat alle zorgkantoren gezamenlijk inspanningen gaan verrichten om ervoor te zorgen dat die budgethouders die te goeder trouw hebben gehandeld, niet (langer) worden geconfronteerd met een terugvordering en dat vermoedelijk frauderende zorgaanbieders worden aangepakt. Concreet betekent dat:
* (…)
* In geval van een budgethouder die te goeder trouw is, is het vervolg dat de vordering van het zorgkantoor op de budgethouder wordt stopgezet. Dit neemt niet weg dat de budgethouder een vordering kan hebben op de vermoedelijk frauderende zorgverlener. Het zorgkantoor neemt deze vordering op de zorgaanbieder over.
* Het zorgkantoor vraagt de budgethouder mee te werken aan het cederen van de vordering aan het zorgkantoor. Dit kan een voorwaarde zijn om de budgethouder daadwerkelijk te vrijwaren van de vordering. (…)”
2.6.
[gedaagde] was van 19 september 2011 tot 1 oktober 2015 enig bestuurder van Stichting Job Lanceer (verder Job Lanceer), een zorgaanbieder met woonbegeleiding en dagbesteding voor jongeren en (jong)volwassenen met een verstandelijke beperking, psychiatrische hulpvraag of verslavingsproblematiek. Bij vonnis van 5 december 2017 is Job Lanceer in staat van faillissement verklaard.
2.7.
VGZ heeft indicatiebesluiten genomen over het pgb van de volgende acht budgethouders: [budgethouder 1] , [budgethouder 2] , [budgethouder 3] , [budgethouder 4] , [budgethouder 5] , [budgethouder 6] , [budgethouder 7] en [budgethouder 8] (verder samen: de acht budgethouders). Met het op basis van die indicatiebesluiten voorgeschoten pgb hebben de acht budgethouders in de periode van 2011 tot en met 2014 ieder voor zich zorg ingekocht bij Job Lanceer.
2.8.
In jaarafrekeningen die aan de acht budgethouders zijn toegestuurd is een deel van het geïndiceerde (en voorgeschoten) pgb niet goedgekeurd. Het volgens die jaarafrekeningen te veel uitbetaalde pgb is teruggevorderd.
2.9.
Budgethouder [budgethouder 8] heeft in een procedure bij de kantonrechter te Arnhem, ingesteld bij dagvaarding van 3 juni 2015, de veroordeling van Job Lanceer gevorderd tot betaling van (onder meer) een bedrag van € 17.544,00, bestaande uit door VGZ teruggevorderde pgb-gelden. In een brief van 17 maart 2016 is de kantonrechter namens [budgethouder 8] verzocht om de procedure te royeren. In deze brief staat:
“Reden hiervoor is dat tijdens onderhandelingen tussen mijn cliënte en VGZ er voldoende aanleiding is om aan te nemen dat VGZ de invordering op cliënte staakt en derhalve geen reden is voor cliënte om haar vordering op Job Lanceer voort te zetten.”
Vervolgens is de zaak op de rol doorgehaald.
2.10.
VGZ, althans voor haar de afdeling Veiligheidszaken van de Coöperatie VGZ UA, de bestuurder van VGZ (verder Veiligheidszaken), heeft medio 2015 een (nader) onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de besteding van het pgb van de acht budgethouders. Daarbij heeft zij met ieder van de acht budgethouders een gesprek gevoerd en daarvan een gespreksverslag opgesteld. Vervolgens heeft Veiligheidszaken de betreffende budgethouder een brief gestuurd met haar bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek, waarbij zij de bij Job Lanceer opgevraagde aanvullende stukken heeft meegewogen.
2.11.
Bij de stukken bevinden zich de aan (de vertegenwoordigers van) de acht budgethouders verzonden brieven met de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek. Als voorbeeld haalt de rechtbank de op 13 december 2017 aan budgethouder [budgethouder 1] verzonden brief aan. Hierin staat, voor zover hier van belang:

Administratief onderzoek
(…)
Bij het bestuderen van de stukken constateren wij het volgende:
 De zorgovereenkomst met Job Lanceer, ondertekend op 17 oktober 2013 en op 25 augustus 2014 door het Zorgkantoor ontvangen, is niet volledig. Een ingangsdatum, werkafspraken en vergoedingen ontbreken.
 De facturen over de maanden maart 2014 tot en met juni 2014 zijn gedateerd halverwege de maand waarin de zorg is geleverd;
 De facturen zijn op dezelfde dag als de factuurdatum en ruim voor het einde van de maand waar de facturen betrekking op hebben betaald. De factuur van juni 2014 wordt zelfs eerder betaald dan de datum dat de factuur is opgemaakt;
 Maandelijks wordt 64 tot 70 uur begeleiding individueel gefactureerd. De facturen bevatten geen specificatie van de dagen en uren waarop de zorg geleverd zou zijn;
 (…)
Gesprek op 17 juni 2016
(…)
U en uw partner hebben tijdens het gesprek onder meer het volgende verklaard:
 U woonde bij Job Lanceer samen met [budgethouder 2] op een kamer. De kamer was geregeld en werd betaald door Job Lanceer
 (…)
 U zat samen met [budgethouder 2] vooral veel thuis en u kwam niet heel vaak naar de dagbesteding (…).
 De heer [gedaagde] kwam ongeveer 1 keer in de twee à drie maanden langs en daarnaast kwam hij 1 keer per week langs om leefgeld te brengen.
 (…)
 De dagbesteding bij Job Lanceer bestond uit koffie drinken en sleutelen aan de scooter. Als u er was, was u daar dan maximaal een uur aanwezig.
 (…)
 De heer [gedaagde] regelde alles omtrent het pgb;
 De heer [gedaagde] nam via een volmacht de bankpas af en u had uw bankrekening niet in eigen beheer;
 De post werd door de heer [gedaagde] vaak uit de brievenbus gehaald en soms pakte hij post van de tafel als hij binnen was;
(…)
Standpunten
Tijdens het rechtmatigheidsonderzoek hebben wij het volgende geconstateerd:
 Volgens de verantwoordingen en de facturen zou er maandelijks tussen de 64 en 70 uren begeleiding individueel zijn geleverd. Tijdens het rechtmatigheidsonderzoek is echter naar voren gekomen dat het onduidelijk is in welke mate en op welke manier deze zorg daadwerkelijk werd geleverd. In de zorgovereenkomsten worden geen afspraken gemaakt over werkuren, functies, tarieven, ingangsdatum en geldigheidsduur. (…)
 Er is geen specificatie van de uren op de facturen te vinden. De aangeleverde urenregistratie betreft de periode januari 2014 tot en met juni 2014. Tijdens het rechtmatigheidsonderzoek is echter naar voren gekomen dat deze uren geen reëel beeld kunnen vormen van de zorg die daadwerkelijk geleverd zou zijn. Doordat wij niet alle gevraagde informatie van Job Lanceer hebben ontvangen, is niet vast te stellen of en welke uren aan u geleverd zijn;
 Vanaf de rekening waarvan de heer [gedaagde] een volmacht had zijn er betalingen van facturen gedaan over de tweede helft van 2014 waarvoor er geen urenregistratie is aangeleverd. Dit versterkt ons vermoeden dat de wel aangeleverde urenregistratie is toegeschreven aan de facturen en niet op de zorg. Het feit dat er ook 1 factuur is betaald voor de factuurdatum versterkt ons vermoeden dat de facturen en betalingen op de voorschotten zijn gebaseerd;
 Door de door u afgelegde verklaringen en de bij ons in bezit zijnde bankafschriften hebben wij het vermoeden dat een gedeelte van uw pgb is besteed aan andere zaken dan zorg, zoals huur voor de woning en wekelijks leefgeld. (…)
Conclusie
Wij stellen ons op het standpunt dat de besteding van uw pgb bij Job Lanceer niet rechtmatig is geweest. Bovendien is ons standpunt dat ten behoeve van de verantwoording over deze periode valselijk opgestelde documenten zijn aangeleverd met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren. Op geen enkele manier is aannemelijk gemaakt dat Job Lanceer zorg aan u heeft geleverd of in welke mate eventueel geleverde zorg geleverd zou moeten zijn.
Aangezien de aangeleverde documenten geen juist beeld geven van de zorg die daadwerkelijk geleverd zou moeten zijn, is het voor ons onmogelijk om vast te stellen in welke mate het pgb eventueel wel besteed zou zijn aan zorg die mag worden betaald uit het pgb.
Wij stellen ons op het standpunt dat Job Lanceer frauduleus heeft gehandeld en verantwoordelijk dient te worden gehouden voor de onrechtmatige besteding van uw pgb. U had de administratie aan Job Lanceer overgelaten, de heer [gedaagde] beheerde uw pgb en had tevens een volmacht over uw bankrekening. Daarom zijn wij van mening dat u te goeder trouw hebt gehandeld. (…)”
2.12.
Na de brief met bevindingen heeft Veiligheidszaken iedere budgethouder in de gelegenheid gesteld te reageren. Hierna heeft Veiligheidszaken het onderzoek afgesloten met een brief, waarin de eindconclusie van het rechtmatigheidsonderzoek en de aan de hand daarvan door VGZ genomen maatregelen met de budgethouder wordt gedeeld. Deze brieven bevinden zich bij de overgelegde stukken.
2.13.
Uit het rechtmatigheidsonderzoek van de acht budgethouders heeft veiligheidszaken steeds geconcludeerd dat hun besteding van het pgb niet rechtmatig is geweest. Veiligheidszaken heeft VGZ geadviseerd de pgb-subsidies op nihil te stellen. VGZ heeft (een deel van de) de jaarafrekeningen gecorrigeerd [1] . Na de verschillende correcties (en/of de eerdere jaarafrekeningen waarin een deel van het geïndiceerde pgb niet was goedgekeurd) komt VGZ per budgethouder tot de volgende verplichting tot terugbetaling:
Budgethouder
periode
vordering
Nr. 1
1 jan- 31 dec 2014
€ 30.173,44
Nr. 2
25 apr-31 dec 2014
€ 26.330,54
Nr. 3
1 sep – 31 dec 2014
€ 6.708,00
Nr. 4
1 sep- 31 dec 2014
€ 10.133,79
Nr. 5
1 jan- 31 aug 2014
€ 25.696,24
Nr. 6
17 mei 2011 – 22 aug 2012; 3 sep 2013- 31 dec 2014
€ 56.574,25
Nr. 7
26 aug – 31 dec 2014
€ 8.409,79
Nr. 8
1 dec 2012 - 30 jun 2013
€ 17.690,86
Totaal
€ 181.716,91
2.14.
VGZ heeft de acht budgethouders de mogelijkheid voorgelegd om in aanmerking te komen voor het onder 2.5. weergegeven ‘te goeder trouw-beleid’. De acht budgethouders hebben daarop allemaal een akte van cessie ondertekend en aangifte gedaan tegen Job Lanceer, waarna zij een ‘te goeder trouw-verklaring’ hebben ontvangen. In de ‘te goeder trouw verklaring’ staat:
“Hiermee voldoet u aan de door ons gestelde voorwaarden van het te goeder trouw beleid. Wij verklaren u dan ook te goeder trouw. (…) Het Zorgkantoor neemt de openstaande vordering over de periode (…) over en zal zich beraden over mogelijke juridische vervolgstappen tegen zorgverlener Job Lanceer. Dit betekent dat u de openstaande vordering, die betrekking heeft op het jaar (…), niet meer aan het Zorgkantoor hoeft terug te betalen.”
2.15.
Bij de stukken bevinden zich aktes van cessie op naam van de acht onder 2.7. vermelde budgethouders. In deze cessie-akte staan onder meer de volgende bepalingen:
“- dat de budgethouder van mening is dat hij vanwege (onder andere) de door het Zorgkantoor vastgestelde onrechtmatigheden, dan wel de hierboven genoemde feiten, vorderingen heeft op de zorgverlener en/ of tegen de bij de zorgverlener betrokken personen, bestuurders of feitelijke (mede-)beleidsbepalers, zulks op grond van (met name) nietigheid of vernietigbaarheid van gesloten overeenkomsten, wanprestatie, onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking, of soortgelijke en/of andere vorderingen.
- dat de budgethouder immers de onvoldoende verantwoording aan het Zorgkantoor verwijt aan de handelwijze van de zorgverlener en de bij de zorgverlener betrokken personen. Deze handelwijze strekte samengevat tot een juridisch aanvechtbare overeenkomst met de zorgverlener, respectievelijk tot onvoldoende dan wel ondeugdelijke dan wel frauduleuze uitvoering daarvan met bijvoorbeeld onjuiste declaraties. Dit resulteerde in onvoldoende of ondeugdelijke verantwoording door de budgethouder.
(…)
1. De budgethouder draagt bij deze aan het Zorgkantoor over: zijn hierboven in de overwegingen omschreven vordering op de zorgverlener en/of de bestuurders/ beleidsbepalers van de zorgverlener (…).”
2.16.
Bij brief van 15 maart 2018 (verder: de brief van 15 maart 2018) heeft VGZ aan (de voormalige advocaat van) [gedaagde] het volgende bericht:

Aanleiding onderzoek
De afdeling Veiligheidszaken heeft in 2013 een melding ontvangen over Stichting Job Lanceer. Hierin wordt gemeld dat Stichting Job Lanceer meer zou factureren dan zij daadwerkelijk aan zorg levert.
De afdeling PGB Misbruik en Oneigenlijk gebruik (verder PGB M&O) van Zorgkantoren Coöperatie VGZ UA heeft in 2013 en 2014 intensieve controles uitgezet bij een aantal budgethouders. In april 2015 rapporteert PGB M&O aan Veiligheidszaken dat zij het volgende hebben geconstateerd:
- De heer [gedaagde] staat op alle zorgovereenkomsten als de vertegenwoordiger van de budgethouders vermeld;
- De facturen zijn niet gespecificeerd;
- Niet alle verantwoorde zorgfuncties zouden worden geleverd;
- Vermoedelijk wordt de huur voor de woonruimten uit het pgb gefinancierd.
Bovenstaande signalen hebben voor de afdeling Veiligheidszaken reden gegeven om het
onderzoek naar Job Lanceer te starten.
Rechtmatigheidsonderzoek Veiligheidszaken
In juni 2015 is de afdeling Veiligheidszaken het onderzoek naar Job Lanceer gestart. Het onderzoek richt zich op de 12 cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) die in de jaren 2011 tot en met 2014 hun pgb besteedden bij Job Lanceer.
(…)
Algemene bevindingen
Administratief onderzoek
In het kader van het rechtmatigheidsonderzoek heeft Veiligheidszaken een administratief onderzoek verricht.
De volgende zaken zijn tijdens dit onderzoek geconstateerd:
(…)
In de zorgovereenkomsten van 3 budgethouders is, met betrekking tot de functies en tarieven, afgesproken dat Job Lanceer zorg levert op basis van het voor cliënt geldig indicatiebesluit;
Bij 3 budgethouders worden in de zorgovereenkomsten geen zorgfuncties en vergoedingen vermeld;
In de zorgovereenkomsten van 5 budgethouders wordt de heer [gedaagde] vermeld als de vertegenwoordiger van de budgethouder;
In de zorgplannen van de budgethouders wordt niet concreet beschreven waar de persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding groep en het tijdelijk verblijf uit bestaat;
Bij 5 budgethouders bevatten de facturen geen specificatie van de dagen en uren waarop zorg geleverd zou zijn. Bij 5 budgethouders wordt maandelijks een vast bedrag voor begeleiding conform zorgovereenkomst gefactureerd zonder verdere specificatie van de uren. Bij 2 budgethouders wordt op de facturen aangegeven op welke dagen zorg is geleverd;
8 budgethouders hebben geen urenlijsten aangeleverd;
Op de bankovereenkomsten van 2 budgethouders staat aangegeven dat de heer [gedaagde] gevolmachtigde is en dat alle correspondentie naar zijn adres gaat;
Bij 4 budgethouders worden verschillende facturen reeds voor de factuurdata betaald;
De betalingen op de rekeningafschriften komen bij 4 budgethouders niet overeen met de facturen en verantwoordingen.
Het administratieve onderzoek versterkt het vermoeden dat door Job Lanceer meer zorg is
gedeclareerd dan feitelijk is geleverd. De facturen lijken met name gebaseerd te zijn op het door het zorgkantoor uitbetaalde voorschot en niet op de daadwerkelijk geleverde zorg. (…)
Bevindingen naar aanleiding van interviews
Tijdens de gesprekken hebben de budgethouders het volgende verklaard:
 Job Lanceer voerde voor meerdere budgethouders het beheer van het pgb;
 Het beheer van de pgb bankrekeningen lag bij de heer [gedaagde] . 5
budgethouders geven aan dat hij een volmacht had voor hun pgb rekening en bij een aantal budgethouders daarvan was hij ook in bezit van de bankpassen van de privérekeningen;
 In de praktijk werd geen persoonlijke verzorging en tijdelijk verblijf geleverd door Job Lanceer;
 Niet alle budgethouders namen deel aan de activiteiten op de dagbesteding. Er werd voor deze budgethouders echter wel begeleiding groep gefactureerd, ongeacht hun aanwezigheid;
 4 budgethouders waren regelmatig aanwezig, echter geven zij aan dat dit voor maximaal een uur zou zijn om koffie te drinken en te sleutelen aan scooters;
 De zorg die in de verschillende zorgplannen staat beschreven komt niet overeen met hetgeen daadwerkelijk door Job Lanceer is geleverd;
 De op de facturen vermelde uren zijn niet in overeenstemming met de uren en
tijdstippen die volgens budgethouders daadwerkelijk zijn geleverd;
(…)
Budgethouders hebben geen bankafschriften of correspondentie van de bank of het zorgkantoor gezien. De heer [gedaagde] zou post uit de brievenbus van de budgethouders halen of post van de tafel afpakken als hij bij budgethouders thuis was;
(…)
4 budgethouders geven aan dat zij de heer [gedaagde] enkel zagen voor het langsbrengen van het leefgeld. Budgethouders kregen één keer per week € 70,­ leefgeld;
3 budgethouders geven aan dat ze geen facturen of urenbriefjes hebben gezien;
(…)
Interview met de heer [gedaagde]:
Op 20 januari 2016 heeft een interview plaatsgevonden met de heer [gedaagde] . Tijdens dit interview zijn de bestedingen van de pgb's bij Stichting Job Lanceer besproken. (…) Achteraf geeft de heer [gedaagde] aan niet akkoord te zijn me het door ons opgemaakte gespreksverslag. De heer [gedaagde] geeft aan dat er een aantal zaken niet correct of onvolledig zijn weergeven.
De resultaten uit de interviews met budgethouders en het interview met de heer [gedaagde] hebben aanleiding gegeven om het onderzoek uit te breiden. Het onderzoek heeft nog geen uitsluitsel gegeven of de gefactureerde uren en zorgfuncties daadwerkelijk zijn geleverd. Omdat het onderzoek nog geen uitsluitsel heeft gegeven heeft Veiligheidszaken aan Job Lanceer op 11 augustus 2017 verzocht om de volgende documenten aan te leveren: de zorgovereenkomsten, zorgplannen, facturen, werkroosters, betaalbewijzen, presentielijsten en urenspecificaties.
Bevindingen naar aanleiding van het opvragen van de administratie bij Job Lanceer
Op 8 oktober 2017 ontvingen wij de volgende stukken: zorgovereenkomsten, huurovereenkomsten, zorgplannen, facturen, bankafschriften van de pgb rekeningen en de privérekeningen, transactieoverzichten en urenlijsten. Tijdens het bestuderen van de stukken hebben wij het volgende geconstateerd:
(…)
Er zijn 4 geantedateerde zorgovereenkomsten aangeleverd;
(…)
Uit de dossierkenmerken van de zorgplannen kan worden opgemaakt dat deze zijn geantedateerd;
(…)
Op de bankafschriften van de privérekeningen is zichtbaar dat studiefinanciering, WAJONG en WWB uitkeringen van budgethouders kort na ontvangst geheel aan Job Lanceer worden doorgestort onder vermelding van
'terugbetaling voorgeschoten gelden';
Bij 6 budgethouders is op geen enkel bankafschrift een betaling van huur zichtbaar. Bij 2 budgethouders is een enkele overboeking van de huur te zien, echter niet maandelijks;
Voor 5 budgethouders levert Job Lanceer uren registraties aan. (…)
Urenregistraties of andere documenten waaruit zou moeten blijken in welke mate de budgethouders zorg hebben gekregen, hebben wij voor 7 budgethouders geheel niet ontvangen;
In de aangeleverde urenlijsten en facturen zitten verschillende onvolkomenheden zoals onjuiste data, periodes en factuurnummers;
Bij 1 budgethouder zit een discrepantie tussen de aangeleverde facturen en de in ons dossier aanwezige facturen;
Bij 1 budgethouder zit een discrepantie tussen de aangeleverde urenlijsten en de uren op een aantal facturen;
Bij 1 budgethouder komen de uren en het totaal bedrag aangegeven op de aangeleverde urenlijsten niet overeen met de bedragen op de bankafschriften. Er wordt een hoger bedrag afgeschreven.
Algemene Conclusies
Op basis van onze onderzoeksbevindingen concluderen wij dat er in de periode van 17 mei 2011 tot en met 31 december 2014 zorg is verantwoord die niet is geleverd. Ten behoeve van verantwoordingen en het rechtmatigheidsonderzoek zijn geantedateerde dan wel valselijk opgemaakte zorgovereenkomsten, facturen en urenlijsten aangeleverd. Op de verantwoordingen en facturen staan zorgfuncties en uren vermeld die in het geheel niet zijn geleverd. Kennelijk zijn de documenten dusdanig opgesteld om te doen voorkomen dat er sprake was van besteding van het pgb aan AWBZ-zorg, terwijl hiervan in werkelijkheid minder of geen sprake van was.
De gefactureerde begeleiding groep bestond volgens de zorgplannen uit activiteiten die niet gekwalificeerd zijn als AWBZ-zorg, zoals het sleutelen aan motoren op de locatie in de [straat] . De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 januari 2018 geoordeeld dat op de hoorzitting onvoldoende is aangetoond dat de door Job Lanceer verleende zorg als AWBZ-zorg kan worden aangemerkt. Van de gefactureerde individuele begeleiding kan niet worden bepaald in welke mate deze geleverd zou zijn en of deze kan worden aangemerkt als AWBZ­ zorg. Juiste urenspecificaties om te bepalen in welke mate begeleiding individueel is geboden ontbreken. Geconstateerd is dat de aangeleverde urenspecificaties op geen enkele manier een realistisch beeld geven van de geleverde zorg.
Budgethouders zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de besteding van hun pgb. Uit het onderzoek is echter gebleken dat budgethouders het beheer van hun pgb volledig bij Job Lanceer hebben belegd. Job Lanceer heeft daarop het pgb niet juist besteed en verantwoord. Uit onderzoek is gebleken dat het pgb besteed is aan andere zaken dan waarvoor het bedoeld volgens de AWBZ. Er is onder andere pgb gebruikt om de huur van de woonruimtes en het wekelijkse leefgeld te betalen
Conclusie
Wij concluderen dat de pgb's van 12 budgethouders in de periode 17 mei 2011 tot en met 31 december 2014 bij Stichting Job Lanceer niet rechtmatig zijn besteed. Bovendien concluderen wij dat zowel tijdens de intensieve controles, in bezwaar- beroepsprocedures en tijdens het rechtmatigheidsonderzoek onjuiste zorgovereenkomsten, onjuiste facturen, onjuiste urenspecificaties, onjuiste zorgafspraken en onjuiste verantwoordingsformulieren zijn verstrekt met als doel de verantwoorde zorg op verkeerde gronden goed te laten keuren. Onder andere zorgovereenkomsten, facturen en urenregistraties zijn achteraf opgesteld en derhalve valselijk opgemaakt.
Aangezien de aangeleverde documenten geen juist beeld geven van de zorg die daadwerkelijk geleverd zou moeten zijn, is het voor ons onmogelijk om vast te stellen in welke mate het pgb eventueel wel besteed zou zijn aan zorg die mag worden betaald uit het pgb. De afgelegde verklaringen bevestigen ons standpunt dat het pgb onder meer aan andere zaken dan zorg is besteed en daarmee onrechtmatig is besteed.
(…)”.
2.17.
Bij brief van 29 maart 2018 heeft VGZ vervolgens (de advocaat van) [gedaagde] bericht dat zij Job Lanceer en [gedaagde] als bestuurder verantwoordelijk houdt voor de door haar geconstateerde onrechtmatige besteding van de pgb gelden.
2.18.
Bij brief van 4 december 2019 heeft de advocaat van VGZ [gedaagde] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid dan wel rechtstreeks op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk gesteld voor een door de budgethouders aan VGZ gecedeerde vordering dan wel een eigen vordering van VGZ tot vergoeding van schade voor een bedrag van € 181.716,91.

3.Het geschil

3.1.
VGZ vordert, samengevat weergegeven, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 181.716,91, te vermeerderen met de wettelijke rente,
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 3.136,52 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
3. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, alsmede de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling binnen 14 dagen na datum vonnis uitblijft.
3.2.
Aan haar vordering legt VGZ ten grondslag dat de budgethouders de door hen bij Job Lanceer afgenomen zorg niet hebben kunnen verantwoorden, omdat Job Lanceer de geleverde zorg niet heeft gespecificeerd, de gefactureerde zorg niet (volledig) heeft geleverd en diensten heeft geleverd of activiteiten heeft ontplooid en gedeclareerd die niet als AWBZ-zorg zijn te kwalificeren. Dit levert volgens VGZ onrechtmatig handelen op, nu van Job Lanceer en [gedaagde] als professioneel zorgverlener mag worden verwacht dat zij bekend waren met de vereisten voor de besteding van het pgb, te meer nu [gedaagde] voor meerdere budgethouders de (administratieve) afhandeling van het pgb heeft overgenomen. VGZ stelt daarom een vordering te hebben op Job Lanceer, primair op grond van de door de budgethouders aan haar gecedeerde vorderingen op Job Lanceer wegens wanprestatie c.q. onrechtmatig handelen c.q. ongerechtvaardigde verrijking, subsidiair op grond van rechtstreeks onrechtmatig handelen van Job Lanceer jegens VGZ en, meer subsidiair, op grond van ongerechtvaardigde verrijking ten laste van VGZ. VGZ heeft een vordering jegens Job Lanceer ingediend bij de curator, maar verwacht niet dat het tot een daadwerkelijke vergoeding van de geleden schade zal leiden. VGZ stelt dat feitelijk [gedaagde] degene was die onrechtmatig jegens haar en de budgethouders heeft gehandeld, en spreekt daarom nu [gedaagde] in persoon aan tot schadevergoeding. Daarnaast is [gedaagde] uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid gehouden de schade te vergoeden, aldus VGZ.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij stelt zich primair op het standpunt dat VGZ niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering namens de budgethouders, omdat de budgethouders als gevolg van de ‘te goeder trouw-verklaring’ geen schade hebben geleden en daarom geen vordering hadden die kon worden overgedragen. Bovendien zijn, aldus [gedaagde] , niet alle cessies rechtsgeldig. Subsidiair doet [gedaagde] een beroep op (gedeeltelijke) verjaring van de vorderingen van VGZ en van de vorderingen van de budgethouders. Verder betwist [gedaagde] dat hij of Job Lanceer onrechtmatig heeft gehandeld jegens VGZ dan wel jegens de budgethouders, dat sprake is van een tekortkoming en dat hij als bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden. Tot slot betwist [gedaagde] de hoogte van de gestelde schade en vindt hij deze onvoldoende onderbouwd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt dat VGZ in haar spreekaantekeningen onder randnummer 24 heeft opgenomen dat in de dagvaarding per abuis “verkeerde data” zijn opgenomen, “zodat de vordering ter zake [budgethouder 5] € 26.696,24 bedraagt”. De rechtbank gaat daaraan voorbij, wat daarmee ook is bedoeld en wat daar verder ook van zij, nu VGZ op dit punt geen concrete eiswijziging heeft gevorderd.
Ontvankelijkheid
4.2.
Ten aanzien van haar niet-ontvankelijkheidsverweer stelt [gedaagde] ten eerste dat de budgethouders hoe dan ook geen schade meer ondervinden, nu uit de ‘te goeder trouw-verklaringen’ (weergegeven onder 2.14) volgt dat zij de ontvangen pgb-gelden niet meer aan VGZ hoeven terug te betalen. Zij kunnen daarom geen schadevergoeding vorderen van Job Lanceer of [gedaagde] en er konden dan ook geen vorderingen aan VGZ worden gecedeerd die VGZ nog zou kunnen innen.
4.3.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Aan de toezegging van VGZ om de volgens haar ten onrechte uitbetaalde pgb-gelden niet meer op de budgethouders te verhalen was immers de voorwaarde gekoppeld van een voorafgaande cessie van hun vorderingen op Job Lanceer/ [gedaagde] . Die vorderingen betreffen, kort gezegd, het verhaal op Job Lanceer/ [gedaagde] van de schade die de budgethouders leiden door de terugvordering van de pgb-gelden. Deze vorderingen waren al aan VGZ gecedeerd, voordat de te goede trouw-verklaring werd verleend en de cessie was voorwaarde voor het niet meer verhalen. Van een kwijtschelding om niet en het daarmee vervallen van iedere schade van de budgethouders als gevolg van de gestelde tekortkomingen/het onrechtmatige handelen door Job Lanceer en [gedaagde] was dan ook geen sprake. Dit is ook niet de strekking van het te goede trouw-beleid, zo voert VGZ onbetwist aan, onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Dit beleid tast de vordering (terugvordering) als zodanig niet aan maar heeft de strekking dat “het Zorgkantoor de budgethouder beschermt door de uit de terugvordering voortvloeiende vordering door middel van cessie over te nemen om deze op de (vermoedelijk) frauderende zorgaanbieder te verhalen [2] ”. Het komt er dus op neer dat VGZ de budgethouders feitelijk enkel, in ruil voor de cessie van de verhaalsvorderingen, heeft toegezegd dat zij de volgens haar ten onrechte uitgekeerde pgb-gelden die aan Job Lanceer zijn betaald niet bij de budgethouders zal invorderen maar deze, gebruikmakend van de gecedeerde verhaalsvorderingen, rechtstreeks bij Job Lanceer/ [gedaagde] zal trachten te innen. Van het ontbreken van op [gedaagde] /Job Lanceer te verhalen schade is dan ook geen sprake.
4.4.
Daarnaast stelt [gedaagde] de rechtsgeldigheid van de overgelegde aktes van cessie van budgethouders [budgethouder 2] , [budgethouder 5] en [budgethouder 7] en [budgethouder 3] ter discussie.
4.5.
Niet in geschil is dat [budgethouder 2] , [budgethouder 5] en [budgethouder 7] ten tijde van het ondertekenen van de akte van cessie onder bewind stonden. De aktes van cessie moeten daarom voor een rechtsgeldige overdracht van de vordering zijn ondertekend door de bewindvoerder. In de als nadere stukken overgelegde producties 106 tot en met 108 heeft VGZ de (achteraf) door de betreffende bewindvoerders ondertekende aktes van cessie in het geding gebracht, zodat de vorderingen op Job Lanceer en [gedaagde] van deze budgethouders (alsnog) rechtsgeldig zijn gecedeerd. VGZ heeft als productie 105 een akte van cessie overgelegd met een op 17 mei 2021 geplaatste handtekening van [budgethouder 3] . [gedaagde] heeft ter zitting nog opgemerkt dat niet kan worden opgemaakt of [budgethouder 3] de handtekening zelf heeft gezet. Voor zover [gedaagde] daarmee de rechtsgeldigheid van de cessie heeft bedoeld te betwisten, gaat de rechtbank daaraan, als onvoldoende gemotiveerd, voorbij. Het had dan immers op de weg van [gedaagde] gelegen om daarover meer aan te voeren dan deze enkele opmerking.
4.6.
Ten aanzien van budgethouder [budgethouder 8] voert [gedaagde] aan dat [budgethouder 8] tijdens de procedure bij de kantonrechter met haar verzoek tot royement haar (eventuele) vordering op Job Lanceer heeft prijsgegeven, zodat zij geen vordering meer had om aan VGZ te cederen. De rechtbank oordeelt als volgt. Artikel 246 Rv. bepaalt dat de enkele doorhaling op de rol geen rechtsgevolgen heeft. Voor het door [gedaagde] bedoelde prijsgeven van de vordering is een overeenkomst tussen partijen nodig dan wel moet dit kunnen worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval of de proceshouding van een partij. [gedaagde] heeft in dit verband gesteld dat uit het verzoek tot royement (zie rov. 2.9) tezamen met de uitlatingen van [budgethouder 8] bij Omroep Gelderland (waarvan [gedaagde] stukken heeft overgelegd) rechtsverwerking valt af te leiden. In het als productie 22 van de zijde van [gedaagde] overgelegde nieuwsbericht van 19 maart 2016 staat het volgende:
“Wij hebben de rechtszaak van vrijdag ingetrokken, omdat nu VGZ geen geld meer vordert van [naam 1] wij geen geld meer hoeven te vorderen van Job Lanceer. Het is nu aan VGZ om de zaak op te pakken.”
VGZ heeft daartegenin gebracht dat het royement het gevolg is van het cederen van de vordering aan VGZ in het kader van het te goede trouw beleid. Dit is door [gedaagde] niet weersproken, Uit het nieuwsbericht volgt ook dat [budgethouder 8] net daarvoor in het kader van dat beleid te goeder trouw is verklaard. Dat [budgethouder 8] na cessie van de vordering zelf geen belang meer heeft bij het voortzetten van de procedure tegen Job Lanceer en daarvan royement vraagt is dan onvoldoende om bij Job Lanceer het gerechtvaardigd vertrouwen op te wekken dat de vordering geheel zou zijn prijsgegeven of om aan te nemen dat de redelijkheid en billijkheid in de weg staat aan het alsnog door VGZ opeisen daarvan. Omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden zijn verder niet gesteld. Belangrijk is verder dat de procedure bij de kantonrechter alleen was gericht tegen Job Lanceer, zodat in dat opzicht het royement, zonder nadere onderbouwing, die niet is gegeven, geen gevolgen kan hebben voor een (gecedeerde) vordering van [budgethouder 8] op [gedaagde] . Van rechtsverwerking is dan ook geen sprake.
Onrechtmatige daad jegens de budgethouders (de gecedeerde vorderingen)
4.7.
Vast staat dat de acht budgethouders in de jaren 2011 tot en met 2014 pgb-gelden hebben ontvangen die zij hebben besteed bij Job Lanceer. Niet betwist is dat VGZ de verantwoording van de besteding van de pgb’s van de budgethouders bij Job Lanceer (deels) heeft afgekeurd en dat de betreffende besluiten inmiddels onherroepelijk zijn. Daarmee staat vast dat VGZ vorderingen op de budgethouders heeft wegens ten onrechte ontvangen pgb-gelden. De vraag is nu of [gedaagde] , zoals VGZ stelt, daarvoor jegens de acht budgethouders aansprakelijk is omdat hij jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. VGZ heeft ter zitting verduidelijkt dat zij de vordering niet mede heeft gebaseerd op een (gestelde) toerekenbare tekortkoming nu deze is gericht tegen [gedaagde] in persoon.
4.8.
VGZ heeft de grondslag voor haar vordering op dit punt opgenomen onder randnummer 152 van haar dagvaarding. Kort samengevat staat daarin dat [gedaagde] jegens de budgethouders heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt. Daartoe stelt VGZ dat [gedaagde] zich als professionele zorgverlener bezig hield met de begeleiding van personen met een zorgbehoefte, die op hun beurt een zwaarwegend belang hebben bij een goede verantwoording van de besteding van het pgb. [gedaagde] heeft de pgb’s van de budgethouders beheerd, de voor hen bestemde post verwerkt zonder die post met hen te bespreken en heeft met een bankvolmacht betalingen verricht aan Job Lanceer. VGZ verwijt [gedaagde] verder dat hij in de facturen zorgfuncties heeft opgenomen die niet of nauwelijks zijn verleend en dat de door hem namens Job Lanceer opgestelde facturen niet zijn gespecificeerd. Andere verwijten zijn dat zorg is verleend die niet valt te kwalificeren als AWBZ-zorg, dat pgb-gelden zijn uitgegeven aan huur of leefgeld en dat [gedaagde] bij het afleggen van verantwoording gebruik heeft gemaakt van geantedateerde en valselijk opgemaakte stukken. [gedaagde] heeft met de beschreven gedragingen de belangen van de acht budgethouders op grove wijze veronachtzaamd en daarmee jegens hen onrechtmatig gehandeld. Als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft VGZ de besteding van de budgethouders van het pgb afgekeurd en moeten de budgethouders de pgb-gelden terugbetalen. [gedaagde] is voor die schade jegens hen aansprakelijk, zo stelt VGZ en dient die schade aan hen, maar als gevolg van de cessie aan VGZ, te vergoeden..
4.9.
De rechtbank overweegt dat het bij deze grondslag gaat om acht afzonderlijke, door ieder van de acht budgethouders gecedeerde vorderingen op [gedaagde] . Om per budgethouder de vordering te kunnen beoordelen moet dus per budgethouder duidelijk zijn wat ieder van hen [gedaagde] concreet verwijt. De rechtbank stelt vast dat een concrete weergave van de verwijten per budgethouder ontbreekt. VGZ heeft voor de onderbouwing van haar vordering per budgethouder steeds verwezen naar correspondentie van Veiligheidszaken met die budgethouder (zoals het voorbeeld [budgethouder 1] , de brief van 13 december 2017; zie rov. 2.11), waarin de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek worden weergegeven en waarin aan de hand daarvan wordt uitgelegd waarom Veiligheidszaken adviseert tot nihil-stelling van de pgb-subsidies. Die brieven bevatten dus niet specifiek verwijten (van de budgethouders) aan Job Lanceer/ [gedaagde] , maar enkel de argumenten waarom Veiligheidszaken komt tot het advies tot nihil-stelling van de pgb’s, wat uiteindelijk tot de correctie van de jaar afrekeningen heeft geleid. Daarbij moet ten aanzien van [budgethouder 5] , [budgethouder 7] en [budgethouder 8] worden opgemerkt dat de genoemde rechtmatigheidsonderzoeken en adviezen van Veiligheidszaken - anders dan VGZ stelt - niet de grond kan zijn van de correcties van de jaarafrekening waarnaar VGZ in de dagvaarding verwijst. Die correcties dateren immers al van respectievelijk 26 maart 2015 ( [budgethouder 5] ), 26 mei 2015 ( [budgethouder 7] ) en 14 mei 2013 en 6 mei 2014 ( [budgethouder 8] ), dus voor ieder van hen steeds ruim voor het rechtmatigheidsonderzoek en het advies van Veiligheidszaken. Wat dan wel de reden was van die eerdere correcties (en in hoeverre dat dan aan [gedaagde] te verwijten zou zijn) heeft VGZ niet onderbouwd.
Verder heeft VGZ slechts verwezen naar de brief van 15 maart 2018 (zie rov. 2.16). Daarin worden de bevindingen uit het rechtmatigheidsonderzoek en de verwijten aan [gedaagde] /Job Lanceer ten aanzien van de acht budgethouders opgesomd, maar daarin wordt nergens genoemd op welke individuele budgethouder de afzonderlijke bevindingen en verwijten zien en daarin wordt ook niet concreet gemaakt wat nu per budgethouder het concrete verwijt is aan [gedaagde] /Job Lanceer. Niet duidelijk wordt bij welke budgethouder er in welke mate sprake van zou zijn van zorg die niet valt te kwalificeren als AWBZ-zorg, dat pgb-gelden zijn uitgegeven aan huur of leefgeld of dat [gedaagde] bij het afleggen van verantwoording gebruik heeft gemaakt van geantedateerde of valselijk opgemaakte stukken, noch in hoeverre dat dan concreet onrechtmatig tegenover die budgethouder zou zijn. Een duidelijke weergave van wat concreet per budgethouder de verwijten zijn waarop hun (aan VGZ gecedeerde) vordering op [gedaagde] is gebaseerd is ook verder niet gegeven.
4.10.
Voor zover VGZ beoogt dat de rechtbank zelf destilleert welk verwijt namens iedere budgethouder aan [gedaagde] kan worden gemaakt uit de combinatie van de brieven van Veiligheidszaken aan de budgethouders en de (algemene) brief van 15 maart 2018, overweegt de rechtbank dat het oplossen van een dergelijke puzzel van haar niet verwacht mag worden, nog in het midden gelaten of daaruit per budgethouder voldoende concrete verwijten te destilleren zijn. Dit mag ook niet verlangd worden van [gedaagde] , die daarover terecht aanvoert dat zij daardoor in haar verweer wordt bemoeilijkt.
4.11.
Nu concretisering van de grondslag van de gecedeerde vorderingen van de acht budgethouders ontbreek zal de vordering van VGZ in zoverre reeds daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat VGZ een concretisering van die grondslag per budgethouder desgevraagd ook bij de mondelinge behandeling niet kon geven, ondanks dat [gedaagde] VGZ op het ontbreken daarvan in haar conclusie van antwoord heeft gewezen. Er is dan ook geen plaats voor het geven van een mogelijkheid tot een nadere onderbouwing.
Onrechtmatige daad jegens VGZ
4.12.
VGZ heeft ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van onrechtmatig handelen aangevoerd dat [gedaagde] de onrechtmatige besteding van de pgb-gelden heeft willen verhullen en VGZ daarmee heeft bewogen tot het blijven verstrekken van pgb-gelden. VGZ verwijt [gedaagde] daarbij dat hij i) pgb gelden heeft aangewend voor andere doeleinden dan waarvoor ze bedoeld waren en ii) gebruik heeft gemaakt van valse stukken: geantedateerde zorgovereenkomsten, facturen en urenlijsten Ten aanzien van het eerste punt stelt VGZ dat de aan de acht budgethouders geleverde diensten geen zorg betrof die te kwalificeren is als AWBZ-zorg, dat zorg is gefactureerd die niet is verleend en dat, in strijd met de pgb regels, huur is betaald uit het pgb. Volgens VGZ rustte op [gedaagde] als professioneel zorgverlener de plicht om met het belang van VGZ rekening te houden en heeft [gedaagde] deze plicht geschonden. Het belang van VGZ houdt volgens haar in dat zij moet zorgen voor een doelmatige besteding van de door haar aan de budgethouders verstrekte pgb-gelden. Ter onderbouwing heeft VGZ gewezen op haar bevindingen in de rechtmatigheidsonderzoeken bij de betrokken budgethouders.
4.13.
De rechtbank overweegt dat van Job Lanceer en [gedaagde] inderdaad mag worden verwacht dat zij als professioneel zorglener ook rekening houden met gerechtvaardigde belangen van VGZ, waaronder het belang van VGZ zorg te dragen voor een doelmatige besteding van de door haar aan de budgethouders verstrekte pgb-gelden. Dit wordt door [gedaagde] ook niet betwist. Dit betekent echter niet dat iedere handeling waarbij dit belang van VGZ wordt geschaad jegens haar een onrechtmatige daad oplevert. Of daarvan sprake is hangt af van alle omstandigheden van het geval. Voor zover sprake is van het welbewust verhullen van onrechtmatige besteding van pgb-gelden om VGZ te bewegen deze (ten onrechte) te blijven verstrekken, zoals VGZ stelt en [gedaagde] betwist, zal dit in beginsel als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt.
4.14.
Kennelijk is het standpunt van VGZ dat de gestelde onrechtmatige handelswijze van Job Lanceer voortkomt uit de instructies van [gedaagde] , omdat [gedaagde] binnen Job Lanceer de verantwoordelijke was voor het declaratieproces, dat het [gedaagde] is geweest die dit onrechtmatige declaratieproces heeft uitgevoerd of heeft laten uitvoeren en dat [gedaagde] feitelijk beheerder was van (het merendeel van) de pgb-gelden van de betrokken budgethouders en daarmee persoonlijk onrechtmatig jegens VGZ heeft gehandeld. Dat [gedaagde] bij Job Lanceer de verantwoordelijke was voor de financiële administratie en controle en dat hij beheerder was van de pgb's van een deel van de budgethouders wordt door hem niet betwist.
Is meer of andere zorg gefactureerd dan verleend?
4.15.
Desgevraagd ter zitting heeft VGZ gesteld dat zij haar verwijten dat Job Lanceer/ [gedaagde] meer zorg of andere zorg factureert dan zij feitelijk heeft geleverd baseert op de bevindingen van Veiligheidszaken op basis van de gesprekken met de budgethouders in het kader van het rechtmatigheidsonderzoek en het onderzoek naar de administratie van Job Lanceer/ [gedaagde] . Verder verwijst VGZ ter onderbouwing naar de brief van 15 maart 2018 (rov. 2.16.).
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft VGZ onvoldoende concreet onderbouwd dat bij de acht budgethouders niet de zorg is geleverd zoals gedeclareerd of geïndiceerd. VGZ houdt het bij zeer algemeen en ruim geformuleerde verwijten en stelt niet concreet wat per budgethouder zou zijn geïndiceerd, geleverd en gefactureerd, en wat daarvan dan onjuist zou zijn. De verwijten zijn daarbij, door alleen te verwijzen naar de uitkomsten van haar rechtmatigheidsonderzoek (voorzien van enkele stukken zoals de zorgovereenkomsten, de interviews en enkele declaraties) onvoldoende onderbouwd, mede gelet op de betwisting van [gedaagde] . Het rechtmatigheidsonderzoek is, zoals overwogen, kennelijk met name bedoeld ter onderbouwing, richting de budgethouders, van de correcties van de jaarafrekeningen en van de toepassing van het goede trouwbeleid. De correspondentie daarover is ook steeds slechts aan hen gericht. De “standpunten” en “conclusies” van Veiligheidszaken waarna VGZ verwijst, die zijn ogenomen in de brieven aan de budgethouders (zoals bijvoorbeeld die aan [budgethouder 1] , zie rov. 2.11) zijn te weinig specifiek en bieden zonder nadere concretisering te weinig aanknopingspunten om deze te toetsen. Het merendeel van de verwijten over de geleverde zorg, is daarbij gebaseerd op de verslagen van de interviews met de budgethouders, die veelal jaren later plaatsvonden, waarin in vrij algemene woorden is verklaard, waarvan de betrouwbaarheid en de onderliggende belangen – waaronder het belang van de budgethouder om in aanmerking te komen voor het goede trouw beleid - niet goed te toetsen zijn en waarvan de verslagen in een samenvattende wijze zijn opgesteld. Uit die verklaringen kan zonder nadere stukken, waaronder de ingediende – volgens VGZ onjuiste - facturen, en zonder concrete stellingen niet goed worden beoordeeld of inderdaad meer of andere zorg is gefactureerd dan geïndiceerd en/of geleverd. Voor zover de bevindingen van Veiligheidszaken wel met de overgelegde stukken kunnen worden getoetst, blijkt bovendien dat door haar niet zonder meer de juiste, althans begrijpelijke, conclusies zijn getrokken. Zo valt in de brief aan (de moeder van) budgethouder [budgethouder 3] de volgende eindconclusie van het rechtmatigheidsonderzoek te lezen: “Job Lanceer heeft in een veel mindere mate zorg geleverd aan uw zoon dan is gefactureerd en verantwoord. Uw zoon ging niet iedere dag van de week naar de dagbesteding” (zie randnummer 57 bij de dagvaarding). De zorgovereenkomst van deze budgethouder is echter ook maar gesloten voor 40 uur per maand, dus nog geen 10 uur per week, zodat reeds daarom geen sprake kan zijn van dagelijkse dagbesteding. Uit de overgelegde declaraties volgt ook niet dat Job Lanceer/ [gedaagde] wel dagelijkse dagbesteding heeft gedeclareerd.
Daarbij komt dat onduidelijk is in hoeverre de bevindingen van Veiligheidszaken in de rechtmatigheidsonderzoeken over de declaraties van [budgethouder 5] , [budgethouder 7] en [budgethouder 8] in verband staan met de schadevordering van VGZ voor zover die ziet op de pgb-gelden van deze budgethouders. Immers, zoals overwogen waren hun jaarafrekeningen al gecorrigeerd vóór aanvang van die onderzoeken, terwijl niet duidelijk is gemaakt waarom.
Tenslotte geldt ook hier dat in de brief van 15 maart 2018 (zie rov: 2.16) de verwijten onvoldoende zijn geconcretiseerd.
4.17.
Het had op de weg van VGZ gelegen om de verwijten over het onjuist declareren meer concreet uit te werken. [gedaagde] moet zich kunnen verweren tegen concreet gemaakte verwijten en het is niet aan de rechtbank om uit de door VGZ overgelegde stukken af te leiden wat daarmee kan zijn bedoeld en er vervolgens zelfstandig conclusies uit te trekken.
Het declareren van zorg die niet als kwalitatief verantwoorde AWBZ-zorg kan worden gekwalificeerd.
4.18.
Van [gedaagde] mag als professioneel zorgverlener en feitelijk beheerder van de pgb-gelden van meerdere budgethouders worden verwacht dat de zorg die hij/Job Lanceer hen – ten laste van de pgb’s - in rekening brengt zorg is waar een pgb aan kan en mag worden besteed. Zoals ter zitting is gebleken, kan er verschil van inzicht ontstaan over wat valt onder ‘verantwoorde zorg in het kader van de AWBZ’. VGZ stelt dat de door [gedaagde] geleverde zorg (deels bestaande uit het sleutelen aan motoren onder begeleiding) daar niet onder valt. Zij onderbouwt dit enkel met de stelling dat de Centrale Raad van Beroep dat heeft vastgesteld, maar kon van de door haar bedoelde uitspraak geen vindplaats noemen. [gedaagde] heeft ter zitting toegelicht dat het bij de begeleiding er niet om gaat welke activiteit wordt ondernomen, maar juist om het feit dat de jongeren in een veilige setting activiteiten kunnen ondernemen. Het betreffen jongeren die niet passen in de reguliere zorg, maar wel baat hebben bij de structuur, vastigheid en veiligheid die Job Lanceer hen kan bieden, aldus [gedaagde] . Door het ontbreken van een nadere onderbouwing kan de rechtbank, gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , niet vaststellen dat de geleverde zorg niet valt aan te merken als kwalitatief verantwoorde zorg in het kader van de AWBZ, noch daargelaten dat dit nog niet zonder meer zou betekenen dat [gedaagde] daarmee onrechtmatig jegens VGZ heeft gehandeld. Omstandigheden die dat wel met zich zouden brengen, bijvoorbeeld dat [gedaagde] wel bewust activiteiten als passende zorg in rekening bracht terwijl hij wist dat daarvan geen sprake was, zijn niet gesteld.
Gebruik van valse stukken: geantedateerde zorgovereenkomsten, facturen en urenlijsten
4.19.
VGZ heeft niet concreet gemaakt welke stukken zouden zijn geantedateerd of valselijk opgesteld. Er is bijvoorbeeld geen bewijs overgelegd dat een declaratie al voor de datum van opstellen van de declaratie zou zijn betaald, zoals wel herhaaldelijk door VGZ is gesteld. Het had op de weg van VGZ gelegen om de declaraties die het betreft over te leggen samen met de bankafschriften, zodat dit kon worden gecontroleerd. Het is niet aan de rechtbank om zonder specifieke aanduiding hiernaar in het omvangrijke dossier op zoek te moeten gaan. Dat een zorgovereenkomst eerder is ingegaan, maar op een later moment pas op papier is gezet en/of is ondertekend, leidt nog niet tot het oordeel dat de zorgovereenkomst daarmee valselijk is opgesteld. Daar is meer voor nodig dan het op een later moment ondertekenen van een zorgovereenkomst. Dat [gedaagde] bij de uitoefening van de zorg feitelijk het beheer van de pgb-gelden had, leidt, beoordeeld naar de toen geldende omstandigheden en regelgeving, op zichzelf ook niet tot onrechtmatig handelen jegens VGZ. Bij de overgelegde bankafschriften is niet aangestipt waaruit precies het misbruik volgt. Ook de stelling dat de pgb-gelden aan andere zaken zoals huur zijn uitgegeven is evenmin geconcretiseerd, laat staan afdoende onderbouwd.
4.20.
Voor zover VGZ heeft willen betogen dat het verwijt van de valse facturen ook ziet op de omstandigheid dat de declaraties (steeds) uitkomen op het volledige bedrag dat beschikbaar is aan pgb, overweegt de rechtbank dat dit enkele gestelde gegeven niet voldoende is om te kunnen aannemen dat de facturen vals zijn. [gedaagde] heeft daarover bovendien ter zitting verklaard dat hij juist meer uren zorg heeft verleend dan waarop het pgb is gebaseerd, zodat de declaratie daarom op het volledige beschikbare pgb uitkomt. Dat dit een verklaring zou kunnen zijn voor de declaraties ter hoogte van het volledige pgb heeft VGZ verder niet onderbouwd weersproken. .
4.21.
Dit betekent de conclusie moet zijn dat ook het gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens VGZ onvoldoende concreet is onderbouwd.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.22.
Zowel als onderdeel van haar primaire vordering (de gecedeerde vordering van de budgethouders) als haar meer subsidiaire vordering baseert VGZ zich op ongerechtvaardigde verrijking. VGZ heeft echter onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is. De tussen Job Lanceer/ [gedaagde] en de budgethouders gesloten zorgovereenkomsten bieden een rechtvaardiging voor de betaling van de op grond van die overeenkomst door Job Lanceer verleende zorg, ongeacht of die zorg nu wel of niet verantwoordbaar was. Dat de zorgovereenkomst al dan niet gebrekkig is uitgevoerd, laat onverlet dat door de zorgovereenkomst voor de budgethouders een verbintenis tot betaling in het leven is geroepen en derhalve een rechtvaardiging vormt voor de verrijking van Job Lanceer/ [gedaagde] . De stelling dat [gedaagde] op enigerlei wijze persoonlijk is verrijkt, is niet onderbouwd. Ter zitting heeft VGZ erkend dat deze stelling “minder houdbaar is”. Ook het feit dat VGZ zelf geen overeenkomst met Job Lanceer/ [gedaagde] heeft gesloten, kan niet leiden tot de conclusie dat de verrijking van Job Lanceer/ [gedaagde] ten opzichte van VGZ niet kan worden gerechtvaardigd, omdat de overeenkomst tussen Job Lanceer en de budgethouders ook in de relatie tot VGZ in beginsel een rechtvaardiging biedt voor de (gestelde) verrijking van Job Lanceer/ [gedaagde] (vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5986)
Bestuurdersaansprakelijkheid
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat VGZ de verwijten die zij Job Lanceer en [gedaagde] maakt, onvoldoende heeft onderbouwd. Dit betekent dat in deze procedure niet kan worden aangenomen dat Job Lanceer aansprakelijk is voor schade die VGZ zou leiden, zodat, temeer nu ook het bestaan van persoonlijke ernstige fouten van [gedaagde] onvoldoende is onderbouwd, ook geen grond bestaat om [gedaagde] als bestuurder van Job Lanceer aansprakelijk te achten.
Verjaring
4.24.
Met betrekking tot het door [gedaagde] gedane beroep op verjaring van de gecedeerde vordering van de budgethouders alsmede de vordering van VGZ overweegt de rechtbank dat uit het vorenstaande volgt dat de verwijten en vorderingen van VGZ onvoldoende zijn geconcretiseerd. Er kan dan ook niet steeds zonder meer worden vastgesteld wanneer VGZ en/of de verschillende budgethouders zowel met de gestelde schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend zouden zijn geworden en de in artikel 3:310 lid 1 BW bedoelde verjaringstermijn is aangevangen. Nu echter uit het vorenstaande reeds volgt dat de vorderingen van VGZ niet toewijsbaar zijn laat de rechtbank het verjaringsverweer verder onbesproken.
4.25.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 85,00
- salaris advocaat
3.540,00(2,0 punten × tarief V € 1.770,00)
Totaal € 3.625,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 3.625,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt VGZ in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat VGZ niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.P.E.E. van Groeningen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.

Voetnoten

1.De in dit verband door VGZ genoemde ‘correcties’ van [budgethouder 5] , [budgethouder 7] en [budgethouder 8] dateren al van voor het rechtsmatigheidsonderzoek, te weten van respectievelijk 26 maart 2015 ( [budgethouder 5] ), 26 mei 2015 ( [budgethouder 7] ) en 14 mei 2013 en 6 mei 2014 ( [budgethouder 8] ).
2.Centrale Raad van Beroep 14 juni 2017 ECLI:NL:CRVB:2017:2408