In deze zaak, die op 1 september 2022 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-partners over de eigendom van twee katten. De eiseres, die in conventie vorderde, stelde dat zij de enige eigenaar van de katten was, omdat de koopovereenkomsten op haar naam stonden. De gedaagde, die in reconventie vorderde, betwistte dit en stelde dat hij de katten had aangeschaft en verzorgd, en dat de koopovereenkomsten niet zonder meer de eigendom van de katten bij de eiseres vestigden. De procedure volgde na een relatie die van april 2020 tot maart 2022 had geduurd, waarin de katten waren aangeschaft en bij de gedaagde verbleven.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de gedaagde de katten iets zou aandoen en dat de huidige situatie, waarbij de katten bij de gedaagde verbleven, niet gewijzigd hoefde te worden. De vordering tot afgifte van de katten aan de eiseres werd afgewezen. De rechter oordeelde dat de eigendom van de katten niet in deze kort geding procedure kon worden vastgesteld, omdat daarvoor nadere bewijslevering nodig was. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.
Het vonnis benadrukt de noodzaak van bewijs in eigendomsgeschillen en de beperkingen van kort geding procedures, die niet zijn bedoeld voor het vaststellen van eigendom, maar voor het treffen van voorlopige maatregelen.