ECLI:NL:RBGEL:2022:5209

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/05/400882 / HA ZA 22-107
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekenbare tekortkoming in aannemingsovereenkomst en schadevergoeding na financiële problemen aannemer

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit twee partijen, schadevergoeding van de gedaagde aannemer wegens toerekenbare tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De partijen hadden op 1 maart 2021 een overeenkomst gesloten voor verbouwingswerkzaamheden aan de woning van eisende partij 1, met een aanneemsom van € 165.261,00. De oplevering was gepland voor 1 juli 2021, maar deze datum werd niet gehaald. De aannemer, gedaagde partij, kampte met financiële problemen en heeft uiteindelijk de werkzaamheden gestaakt. Eisers hebben hierdoor extra kosten moeten maken om de verbouwing zelf af te ronden. De eisers vorderden onder andere terugbetaling van een lening van € 30.000,00 die zij aan de aannemer hadden verstrekt om de verbouwing te kunnen financieren, alsook schadevergoeding voor de extra kosten die zij hebben gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat de gedaagde partij toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. De rechtbank wees de vorderingen van eisers grotendeels toe, inclusief de terugbetaling van de lening en een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde partij in verzuim was geraakt en dat de schade die eisers hadden geleden als gevolg van de tekortkoming van de gedaagde partij toewijsbaar was. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 81.322,79, vermeerderd met wettelijke rente, en de gedaagde partij werd ook veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/400882 / HA ZA 22-107
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eisende partij 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. P.A.C. van Buul te Nijmegen,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. van Berk te Nijmegen.
Partijen zullen hierna [eisende partijen] en [gedaagde partij] genoemd worden. Eisers zullen afzonderlijk worden aangeduid als [eisende partij 1] en [eisende partij 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure tot 18 mei 2022 blijkt uit het tussenvonnis van die datum. Het procesverloop daarna blijkt uit het verkorte proces-verbaal van mondelinge behandeling van 18 juli 2022. Van belang om hier te vermelden is dat [eisende partijen] ter zitting heeft medegedeeld dat hij van eventuele bewijslevering op alle punten afziet in verband met het feit dat kort voor de zitting bekend is geworden dat door een derde een faillissementsrekest is ingediend tegen [gedaagde partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[eisende partijen] meent dat [gedaagde partij] toerekenbaar tekort is geschoten doordat [gedaagde partij] de verbouwing van zijn woning niet heeft afgemaakt en uiteindelijk het werk ook heeft verlaten. Daardoor heeft [eisende partijen] noodgedwongen de verbouwing zelf moeten (laten) afmaken met veel extra kosten tot gevolg. [eisende partijen] vordert terugbetaling van een lening die hij aan [gedaagde partij] heeft verstrekt in verband met het voorschieten van kosten en verder vordert hij schadevergoeding. De rechtbank komt tot het oordeel dat [gedaagde partij] toerekenbaar is tekortgeschoten en wijst de vorderingen van [eisende partijen] grotendeels toe.

3.De feiten

3.1.
[eisende partij 1] en [gedaagde partij] hebben op 1 maart 2021 een aannemingsovereenkomst gesloten. In de schriftelijke overeenkomst is opgenomen dat [gedaagde partij] verbouwings-werkzaamheden zal uitvoeren aan de woning van [eisende partij 1] te [plaats] conform de offerte van [gedaagde partij] van 28 februari 2021 tegen een aanneemsom van € 165.261,00 inclusief btw. De oplevering stond gepland voor 1 juli 2021 maar er heeft toen geen oplevering plaatsgevonden. Bij e-mail van 9 september 2021 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij 1] geschreven dat de oplevering op uiterlijk 8 november 2021 zal plaatsvinden. Ook die datum is niet gehaald.
3.2.
Aangezien [gedaagde partij] kampte met financiële problemen en zijn werklieden en leveranciers niet meer kon betalen, hebben partijen op 11 september 2021 een overeenkomst van geldlening gesloten voor een bedrag van € 30.000,00 te vermeerderen met de contractuele rente van 5% per jaar. In het (model)contract hebben partijen opgenomen dat de terbeschikkingstelling van het bedrag gebeurt door betaling aan lener ( [gedaagde partij] ) of direct aan leverancier. In artikel 2 is als doel van de lening ingevuld:
‘De lening is bedoeld voor het afmaken van de verbouwing van de [adres 1] (e.e.a. samen in goed overleg overeengekomen en akkoord bevonden)(…)’. Over de terugbetaling van de lening zijn partijen in artikel 5 overeengekomen dat vanaf januari 2022 zesmaal € 5.000,00 moest worden betaald en dat de schuld (hoofdsom en rente) op 1 juni 2022 moest zijn afgelost.
3.3.
Vervolgens is [eisende partij 1] de door [gedaagde partij] ingeschakelde werklieden en leveranciers rechtstreeks gaan betalen. Hoewel het werk op dat moment nog bij lange na niet gereed was, heeft [eisende partij 1] naar aanleiding van een verzoek van [gedaagde partij] van
13 september 2021 de laatste termijn van de aanneemsom betaald.
3.4.
Bij e-mail van 19 oktober 2021 heeft [eisende partij 1] aan [gedaagde partij] geschreven:
(…)
Bestel je a.u.b. morgen die renovatiesteiger alvast zodat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] maandag meteen aan de voorkant kunnen beginnen met de afwerking van het dak en de dakgoot etcc.. voordat de regenperiode echt begint moet het dak wel af zijn. Hun uren beginnen ook door te tikken en ik zie nog geen einde in zicht. Hierdoor loopt jouw bedrag alleen maar op.
(…)
Tevens wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om per mail aan te geven (wat ik gisteren al in ons gesprek aangaf dat ik je dat ook zou mailen) wat we gisteren al samen face tot face besproken hebben dat de lening van € 30.000,- die jij afgesloten hebt bij ons om de bouw af te kunnen maken/ af te laten maken (waar ik je enorm in tegemoetkom) dat daarvan de bodem al in zicht is (…) en ik globaal berekend heb met wat er nog moet gebeuren allemaal, naar mijn idee? Jij bent immers de aannemer. (voor de opleverdatum van 7 november a.s.) dat we dan nog zeker € 50.000,- tot € 70.000,- te kort komen, incl. de schuur/carport en bestrating in de tuin, totaal dus € 100.000,- boven de aanneemsom uitkomen zeker als ik zoveel door anderen moet laten doen en dubbel betaal als nu al het geval is. (…)En de meerprijs om het af te maken is jouw risico en niet het mijne waar het steeds meer op is gaan lijken maar wat natuurlijk niet zo is! Ik weet niet of je beseft wat dat betekent. Ik kan dat prive ook niet meer dragen en nog meer aan je lenen. Hoe zie je dat voor je? Hoe ga je dat bekostigen? En op welke termijn? We hebben wel graag dat de bouw afkomt en jij je verplichtingen nakomt, (…)
3.5.
Bij e-mail van 2 november 2021 heeft [eisende partij 1] aan [gedaagde partij] geschreven:
Naar aanleiding van jouw telefoontje van vanmiddag waarin je aangaf advies bij een advocaat te hebben ingewonnen over het feit dat ons huis nog steeds niet klaar is, je zelf geen geld meer hebt om het af te maken (…) en je van mening bent dat het ook niet jouw verantwoording is dat alles duurder uitviel dan in de aannemingsovereenkomst staat (en je daar verder ook niets aan kunt doen) en we eigenlijk aan ons lot worden overgelaten met een half huis, geen garage/carport/geen bestrating niet weten waar we straks moeten gaan wonen en een kleine € 100.000,- extra kosten aan ons adres om het huis af te (laten) maken door anderen deze mail. (…)
3.6.
Bij brief van 14 januari 2022 heeft de raadsman van [eisende partijen] de aannemingsovereenkomst voor zover nog noodzakelijk ontbonden en heeft hij [gedaagde partij] in gebreke gesteld terzake het niet nakomen van de geldleningsovereenkomst. In de brief is aangekondigd dat indien betaling van de eerste termijn met rente niet binnen 15 dagen zou zijn voldaan, de geldleningsovereenkomst direct opeisbaar zou worden. [gedaagde partij] heeft niet voldaan aan deze sommatie.
3.7.
[eisende partijen] heeft op 14 februari 2022 conservatoir beslag laten leggen op de woning van [gedaagde partij] .

4.Het geschil

4.1.
Zoals al kort in 2.1 genoemd, vordert [eisende partijen] , in een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van:
- € 30.702,74 ter zake de geldlening inclusief contractuele rente tot en met 28 februari 2022, te vermeerderen met de contractuele rente vanaf 1 maart 2022 tot de dag van volledige betaling;
- ( (en na vermindering van eis ter zitting) € 97.220,92 (€ 103.898,91 -/- € 6.677,99) ter zake aanvullende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding;
met veroordeling van [gedaagde partij] in de beslagkosten en overige proceskosten en nakosten.
4.2.
[eisende partijen] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Doordat [gedaagde partij] financieel niet in staat was om de werkzaamheden af te maken, is afgesproken dat [eisende partij 1] de kosten van werklieden en benodigde materialen zou voorschieten. Deze kosten belopen een bedrag van € 130.691,11. Doordat [gedaagde partij] niet op tijd heeft opgeleverd, heeft [eisende partijen] langer in zijn oude woning moeten verblijven en heeft de koper van de oude woning van [eisende partijen] over de maanden januari en februari 2022 huurpenningen bij [eisende partijen] in rekening gebracht. Deze schade beloopt een bedrag van € 3.207,80. Met het oog op de kosten die [eisende partij 1] zou voorschieten om [gedaagde partij] in staat te stellen de verbouwing te kunnen voltooien, zijn partijen als zekerheid voor de terugbetaling een geldleningovereenkomst aangegaan. [gedaagde partij] heeft [eisende partij 1] bevestigd dat hij alle kosten, en dus ook het meerdere boven het bedrag van de geldlening van
€ 30.000,00, voor zijn rekening zou nemen, aldus [eisende partijen] Afgezien daarvan is [gedaagde partij] ook op grond van artikel 6:74 BW gehouden tot betaling van het meerdere aan [eisende partij 1] omdat deze kosten het gevolg zijn van zijn toerekenbare tekortkoming.
4.3.
[gedaagde partij] betwist dat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de aannemings-overeenkomst en dat hij meer verschuldigd is aan [eisende partij 1] dan het bedrag van de lening met rente. Hij betoogt dat de aannemingsovereenkomst in onderling overleg is beëindigd op 11 september 2021 toen de geldleningsovereenkomst is gesloten, waarna er voor hem geen verplichting meer bestond om de werkzaamheden te voltooien. Dat zou [eisende partij 1] zelf doen met het geleende bedrag van € 30.000,00. Indien wordt aangenomen dat de aannemings-overeenkomst niet in onderling overleg is beëindigd in september 2021, dan is [gedaagde partij] niet verplicht om enige (aanvullende) schade aan [eisende partij 1] te vergoeden aangezien er geen sprake was van een ‘openeinderegeling’ en hij bovendien niet in verzuim is geraakt, aldus [gedaagde partij] .

5.De beoordeling

De vordering uit hoofde van de overeenkomst van geldlening

5.1.
[gedaagde partij] betwist dat de lening opeisbaar is geworden en dat hij in verzuim is gekomen, maar die stellingen gaan niet op.
5.2.
Op grond van artikel 8 van de geldleningsovereenkomst kunnen alle uit hoofde van de lening verschuldigde bedragen met onmiddellijke ingang worden opgeëist, en geldt de lening bij opeising als opgezegd, indien de lener achter is met betalen en 14 dagen na sommatie per aangetekend schrijven nog niet heeft betaald wat hij moest betalen. Gelet op het feit dat [gedaagde partij] 14 dagen na de sommatie van 14 januari 2022 (zie 3.6) niet tot betaling is overgegaan, was de lening per 28 januari 2022 opeisbaar. De omstandigheid dat de sommatie niet per aangetekend schrijven is verzonden maakt het voorgaande niet anders, reeds omdat [gedaagde partij] heeft bevestigd dat hij de sommatie heeft ontvangen. Hij kan zich dan ook in redelijkheid niet beroepen op het niet voldaan zijn aan dit formele vereiste van artikel 8. Anders dan [gedaagde partij] betoogt, was hij op grond van artikel 83 onder a BW al in verzuim toen hij de eerste termijn met contractuele rente niet tijdig had voldaan. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat alle op grond van de geldleningsovereenkomst verschuldigde bedragen, dus ook de contractuele rente over de hoofdsom van € 30.000,00, opeisbaar zijn geworden.
5.3.
Het bedrag van € 30.702,74, bestaande uit de hoofdsom en de daarover verschuldigde contractuele rente van 5% per jaar tot en met 28 februari 2022, is dan ook toewijsbaar. Dat geldt ook voor de contractuele rente over dat bedrag vanaf 1 maart 2022 tot de dag van volledige betaling.
Ontvankelijkheid schadevergoedingsvordering van mevrouw [eisende partij 2]
5.4.
[gedaagde partij] betwist dat de aannemingsovereenkomst ook met [eisende partij 2] is gesloten en meent een eventuele vordering uit hoofde van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van die overeenkomst daarom alleen door [eisende partij 1] kan worden ingesteld.
5.5.
De rechtbank stelt vast dat in de schriftelijke aannemingsovereenkomst uitsluitend [eisende partij 1] als contractspartij staat genoemd, en dat hij deze als enige ook heeft ondertekend. [gedaagde partij] betwist dat mondeling iets anders is afgesproken en dat [eisende partij 2] zich als mede-opdrachtgeefster heeft gepresenteerd. De enkele omstandigheid dat bij de later gesloten leningsovereenkomst [eisende partij 2] wel naast [eisende partij 1] als contractspartij is opgenomen en beide overeenkomsten met elkaar samenhangen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat partijen bedoeld zullen hebben om de aannemingsovereenkomst ook gezamenlijk met [gedaagde partij] aan te gaan. Mede gelet op het feit dat [eisende partijen] ter zitting heeft aangegeven geen bewijs te willen leveren, en niet is komen vast te staan dat ook [eisende partij 2] contractspartij was bij de aannemingsovereenkomst, zal de rechtbank er dan ook van uitgaan dat de aannemingsovereenkomst is gesloten tussen [eisende partij 1] en [gedaagde partij] . Dat brengt mee dat [eisende partij 2] niet ontvankelijk is in haar vordering tot betaling van schadevergoeding.
De schadevergoedingsvordering
5.6.
[eisende partij 1] stelt dat hij voor een bedrag van € 133.898,91 schade heeft geleden doordat [gedaagde partij] zijn verplichtingen niet is nagekomen. Deze schade bestaat uit een bedrag van € 130.691,11 voor de voltooiing van de opgedragen werkzaamheden (tot 23 februari 2022) en een bedrag van € 3.207,80 voor betaalde huur van de woning [adres 2] . Omdat van het totale schadebedrag een bedrag van € 30.000,00 wordt ‘gedekt’ door de lening, vordert hij het restant als (aanvullende) schadevergoeding. Ter zitting heeft [eisende partij 1] op dit bedrag het offertebedrag van de offerte van Voss timmerbedrijf van 21 juli 2021 van € 6.677,99 (productie 4E bij dagvaarding) in mindering gebracht en zijn eis tot dat bedrag verminderd.
Kostenoverzicht (naast de aanneemsom betaald) € 130.691,11
Huur [adres 2] (oude woning)
€ 3.207,80
Totale schade € 133.898,91
-/- Lening
€ - 30.000,00
In dagvaarding gevorderde schadevergoeding € 103.898,91
-/- Vermindering van eis
€ - 6.677,99
Na eisvermindering gevorderde schadevergoeding € 97.220,92
Geen beëindiging van de overeenkomst per 11 september 2021
5.7.
Het betoog van [gedaagde partij] dat de aannemingsovereenkomst in onderling overleg is beëindigd bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst op 11 september 2021, slaagt niet. Deze stelling wordt door [eisende partij 1] uitdrukkelijk betwist en uit de door hem overgelegde e-mailcorrespondentie kan ook worden afgeleid dat [gedaagde partij] medio oktober 2021 nog twee á drie dagen in de week werkzaamheden aan de woning verrichtte. In dit verband wordt onder meer verwezen naar de e-mail van [eisende partij 1] aan [gedaagde partij] van
19 oktober 2021 waarin [eisende partij 1] , voor zover hier relevant, schrijft:
‘Immers je bent er bijna nooit? Hooguit 2 a 3 dagen in de week en ik 6 dagen in de week (…)’. Ter zitting heeft [gedaagde partij] bovendien bevestigd dat hij na het sluiten van de geldleningsovereenkomst zo nu en dan nog werkzaamheden heeft verricht aan de woning en betalingen heeft verricht aan leveranciers. Dit strookt niet met de stelling van [gedaagde partij] dat hij vanaf 11 september 2021 niets meer hoefde te doen of betalen, behoudens de afbetaling van de lening met rente.
Geen maximering van het bedrag dat [gedaagde partij] verschuldigd was
5.8.
Vervolgens ligt de vraag voor of het bedrag dat [gedaagde partij] na september 2021 aan [eisende partij 1] was verschuldigd, in onderling overleg is gemaximeerd op € 30.000,00, zoals door [gedaagde partij] is betoogd. Het antwoord op die vraag is nee. Op de zitting heeft [gedaagde partij] immers bevestigd dat partijen hebben onderhandeld over betaling door [gedaagde partij] van een tweede bedrag, naast het bedrag van € 30.000,00, toen was gebleken dat de door [eisende partij 1] voorgeschoten kosten bleven oplopen. Daarover is echter geen overeenstemming bereikt. Verder staat in de geldleningsovereenkomst niets over maximering of finale kwijting en staat vast dat [gedaagde partij] in oktober 2021 nog enkele facturen van leveranciers heeft betaald. Dit laatste ligt niet voor de hand indien was afgesproken dat [gedaagde partij] jegens [eisende partij 1] volledig zou zijn gekweten na het terugbetalen van de lening. Ook ligt het niet voor de hand dat [eisende partij 1] onder de gegeven omstandigheden zou hebben ingestemd met finale kwijting of maximering van de kosten die [gedaagde partij] aan hem zou moeten (terug)betalen. [gedaagde partij] was immers degene die zijn verplichtingen niet kon nakomen en niet valt in te zien waarom [eisende partij 1] het risico zou hebben genomen dat hij het meerdere boven die € 30.000,00 voor eigen rekening zou moeten nemen. In de e-mailcorrespondentie, waaronder het bericht van 19 oktober 2021 (zie onder 3.4), heeft [eisende partij 1] er geen misverstand over laten bestaan dat [gedaagde partij] alle extra kosten die door [eisende partij 1] bovenop de aanneemsom werden voorgeschoten aan hem zou moeten terugbetalen
(‘En de meerprijs om het af te maken is jouw risico en niet het mijne’ (…) ‘Hoe ga je dat bekostigen? En op welke termijn’). Hierop heeft [gedaagde partij] nimmer gereageerd met een bericht waarin hij zich op het standpunt stelde dat dit een onjuiste veronderstelling was en dat hij nog slechts tot betaling van € 30.000,00 zou zijn gehouden. Van een maximering is derhalve niet gebleken.
Tekortkoming en verzuim
5.9.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat partijen begin september 2021 de aannemingsovereenkomst hebben aangevuld c.q. gewijzigd en het volgende hebben afgesproken:
  • [eisende partij 1] schiet de kosten van de door [gedaagde partij] ingeschakelde werklieden en van benodigde materialen voor en [gedaagde partij] betaalt deze kosten vanaf januari 2022 terug;
  • als zekerheid voor de terugbetaling van deze kosten, die initieel werden geschat op omstreeks € 30.000,00, wordt een schriftelijke geldleningsovereenkomst gesloten;
  • [gedaagde partij] zet zijn werkzaamheden voort en levert op 8 november 2021 op.
5.10.
De rechtbank concludeert verder op basis van de e-mails en het verhandelde ter zitting dat toen [eisende partij 1] aan [gedaagde partij] had laten weten dat naast het bedrag van
€ 30.000,00 nog een aanzienlijk hoger bedrag benodigd zou zijn om tot een oplevering van het werk te kunnen komen, en [gedaagde partij] zijn advocaat had geconsulteerd, [gedaagde partij] zich in een telefoongesprek van 2 november 2021 op het standpunt heeft gesteld dat hij die extra kosten niet zou terugbetalen en dat hij zijn werkzaamheden zou staken. Feitelijk staat ook vast dat [gedaagde partij] zijn werkzaamheden heeft gestaakt en dat de (al uitgestelde) opleverdatum van 8 november 2021 niet is gehaald. Anders dan [gedaagde partij] heeft aangevoerd, is hij in verzuim geraakt. Door die telefonische mededeling is het verzuim ingevolge artikel 83 sub c BW in ieder geval ingetreden per 2 november 2021 en was [eisende partij 1] niet verplicht om nog een ingebrekestelling of schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 82 lid 2 BW te sturen teneinde het verzuim van [gedaagde partij] te laten intreden.
5.11.
Voor de verbintenis tot schadevergoeding is vereist dat de schuldenaar in verzuim was. Zoals hiervoor is overwogen was [gedaagde partij] in ieder geval vanaf 2 november 2021 in verzuim en daarom is de schade die [eisende partij 1] daarna heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming van [gedaagde partij] in beginsel toewijsbaar. Voor de verplichting van [gedaagde partij] tot vergoeding van de daarvóór gemaakte kosten bestaat de grondslag uit de onder 5.9 omschreven afspraak die partijen hebben gemaakt begin september 2021. Aangezien onder 5.9 is overwogen dat niet is komen vast te staan dat het bedrag dat [gedaagde partij] aan [eisende partij 1] zou betalen in verband met de voorgeschoten kosten is gemaximeerd, zijn alle kosten van het door [eisende partij 1] als productie 4 overgelegde kostenoverzicht op grond van één van beide grondslagen in beginsel toewijsbaar.
5.12.
Anders dan [gedaagde partij] heeft betoogd, is het dus niet relevant dat vrijwel alle facturen van ver voor de ontbinding van 14 januari 2022 dateren. Evenmin is relevant dat uit de adressering van de facturen blijkt dat het niet [gedaagde partij] was die voor die werkzaamheden opdracht gaf en zaken inkocht. De omstandigheid dat de facturen grotendeels op naam van [eisende partij 1] staan ligt gelet op hetgeen hiervoor is overwogen in de lijn der verwachtingen en maakt niet dat deze bedragen om die reden niet als schade kwalificeren.
Hoogte schadevergoeding
5.13.
Verder heeft [gedaagde partij] betoogd dat het in veel gevallen onduidelijk is of de overgelegde facturen toezien op meerwerk en dus op werkzaamheden die niet onder de overeengekomen aanneemsom vallen. De rechtbank zal de opmerkingen die [gedaagde partij] heeft gemaakt bij de verschillende facturen hierna langslopen.
Schuur € 20.539,10 (Producties 4B)
5.14.
Volgens [gedaagde partij] zitten in de kosten van de schuur in ieder geval deels werkzaamheden die niet zijn overeengekomen. In zijn offerte van 28 februari 2021 is de te bouwen schuur voor € 8.000 ex btw opgenomen, maar in het kostenoverzicht van [eisende partij 1] is hiervoor een bedrag van € 20.539,10 opgenomen. In de door [eisende partij 1] bijgevoegde offerte van SBN Bouw van 22 februari 2022 zijn opties beschreven voor het leveren van rolluiken, RAL coating aanbrengen, daktrim in RAL kleur, draadglas, led armaturen, levering van hydro seal en coating, alles bij elkaar een bedrag van € 10.040,00, terwijl die opties niet met [gedaagde partij] zijn overeengekomen.
[eisende partij 1] heeft hierop ter zitting gesteld dat de door [gedaagde partij] geoffreerde schuur een douglas houten schuur is met een garagedeur en een carport. De schuur die uiteindelijk door SBN Bouw is gebouwd is een betonnen prefab schuur met rolluik en zonder carport, en dit is dus zeker goedkoper dan de schuur die door [gedaagde partij] voor € 8.000,00 ex btw zou zijn gebouwd, aldus [eisende partij 1] . Verder zijn bij het bedrag van € 8.000,00 geen loonkosten en btw inbegrepen, terwijl dat bij het bedrag van € 20.539,10 wel het geval is. Tenslotte geldt in het algemeen dat de kosten van materialen en uren als gevolg van de coronapandemie zijn gestegen.
5.15.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:97 BW is het aan de rechtbank om de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Indien de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, dan dient deze te worden geschat. Uitgangspunt hierbij is dat de partij die de schade vordert, het gevorderde bedrag zoveel mogelijk aannemelijk moet maken.
5.16.
De rechtbank stelt vast dat [eisende partij 1] een andere schuur heeft laten bouwen dan was overeengekomen maar kan niet exact vaststellen of dit hem voordeel heeft opgeleverd, zoals [gedaagde partij] suggereert. [gedaagde partij] heeft niet gesteld welke arbeidskosten voor de bouw van de schuur waren inbegrepen in zijn offerte zodat een vergelijking met de offerte van SBN Bouw niet goed is te maken. Logischerwijze zullen met de bouw van de prefab schuur van SBN Bouw minder arbeidskosten gemoeid zijn dan met die van de houten schuur maar hoe de materiaalkosten zich tot elkaar verhouden kan uit de offertes niet worden afgeleid.
De rechtbank zal bij de begroting van de schade dan ook een schatting maken van de kosten die gemoeid zouden zijn geweest met een vergelijkbare houten schuur door een derde. Deze kosten worden door de rechtbank ex aequo en bono geschat op € 15.246,00. Daarbij is uitgegaan van € 8.000,00 aan materiaalkosten, € 4.000,00 aan arbeidsloon (€ 50,00 x 80 uur), € 600,00 prijsverhoging (5%) en € 2.646,00 btw (21%). De gevorderde schadepost is derhalve voor een bedrag van € 5.293,10 (€ 20.539,10 -/- € 15.246,00) niet toewijsbaar.
Bonnen diverse bouwmarkten € 15.384,71 (producties 4C)
5.17.
[gedaagde partij] heeft aangevoerd dat het voor hem onduidelijk is op grond waarvan hij de volgende facturen zou moeten betalen aan [eisende partij 1] : factuur 1 (Sadolin parketolie van € 63,20), factuur 2 (44 afdekringen € 129,80), factuur 4 (25 eiken plinten: € 479,50).
Ter zitting heeft [eisende partij 1] toegelicht dat de woning kant en klaar (‘turn-key’) zou worden opgeleverd, en dat dit in zijn beleving inclusief een afgewerkte vloer zou zijn. [gedaagde partij] zou ook alle inbouwspots leveren, maar die waren niet compleet. Alle afdekringen heeft hij apart moeten bestellen, evenals de plinten.
De rechtbank overweegt dat bij een ‘turn-key’ oplevering, waarvan niet is weersproken door [gedaagde partij] dat dat is overeengekomen, plinten geacht moeten worden te zijn inbegrepen, en dat bij de spots ook de ringen behoren. De verschuldigdheid van de parketolie heeft [eisende partij 1] echter onvoldoende onderbouwd, zodat van alle bouwmarktfacturen de factuur voor de parketolie € 63,20 niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Betonvloer € 14.894,50 (Producties 4D)
5.18.
[gedaagde partij] heeft aangevoerd dat uit de aannemingsovereenkomst niet blijkt dat de volgende werkzaamheden waren inbegrepen: factuur 1 (polijsten en impregneren van betonvloer € 1.969,28) en factuur 2 (storten, vlinderen en afwerken van betonvloer buiten 40 m2 van € 4.719,00).
[eisende partij 1] heeft ter zitting gesteld dat is afgesproken dat er een betonvloer in de woning kwam en dat inherent daaraan is dat die ook wordt afgewerkt. Dit betekent dat het vlinderen, polijsten en impregneren is inbegrepen. De factuur voor de betonvloer buiten is opgevoerd aangezien deze vloer in de plaats is gekomen van de bestrating van de tuin met klinkers. Na het sluiten van de aannemingsovereenkomst is besproken dat de vloer zou worden doorgestort, omdat de kosten daarvan gelijk zouden zijn. Er is dus voor een alternatieve afwerking tegen gelijke kosten gekozen, aldus [eisende partij 1] .
5.19.
De rechtbank oordeelt dat [eisende partij 1] hiermee voldoende heeft onderbouwd dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, terwijl [gedaagde partij] zijn stelling dat genoemde werkzaamheden niet in het werk waren inbegrepen niet nader heeft onderbouwd. Ook heeft [gedaagde partij] niet betwist dat het bestraten van de tuin was inbegrepen en dat deze alternatieve afwerking even duur is. Het gehele bedrag van € 14.894,50 is dan ook toewijsbaar.
Stucadoor- en schilderwerkzaamheden € 10.290,00 (Producties 4F)
5.20.
[gedaagde partij] heeft over deze werkzaamheden opgemerkt dat de werkzaamheden die op de eerste factuur staan vermeld deels toekomstige werkzaamheden zijn, en dat ten aanzien van de werkzaamheden die op de overige facturen staan vermeld onduidelijk is of ze zijn overeengekomen.
[eisende partij 1] heeft deze kostenpost ter zitting als volgt toegelicht. Het schilderwerk zat in de offerte. Toen de schilders in december 2021 vertrokken, moesten de buitenkozijnen nog afgelakt worden. Dat kon toen niet omdat het winter was, maar [eisende partij 1] heeft toen wel de factuur betaald onder de voorwaarde dat zij in het voorjaar zouden terugkomen. Dat is niet gebeurd. De andere werkzaamheden zijn wel verricht, aldus [eisende partij 1] .
5.21.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde partij] zijn betwisting van de in november en december 2021 aan [eisende partij 1] gefactureerde stucadoor- en schilderwerkzaamheden niet voldoende heeft onderbouwd door de enkele stelling dat ‘onduidelijk is of deze zijn overeengekomen’, zeker gelet op de nadere toelichting van [eisende partij 1] ter zitting. Deze kosten komen dan ook integraal voor vergoeding in aanmerking.
Badkamermaterialen € 7.334,03 (Productie 4G)
5.22.
[gedaagde partij] heeft aangevoerd dat hij deze kosten (geheel of gedeeltelijk) zelf heeft betaald. Ter onderbouwing van deze stelling heeft hij twee betaalbewijzen overgelegd waaruit volgt dat door hem op 7 oktober 2021 een aanbetaling van € 4.000,00 en op
8 november 2021 een betaling van € 4.027,69 is gedaan, en dat in totaal dus € 8.027,69, is betaald aan Q1 Sanitair.nl.
[eisende partij 1] heeft ter zitting een volledige orderbevestiging met nummer 475059 overgelegd en deze volledige orderbevestiging heeft een latere datum (29 oktober 2021) en een ander totaalbedrag (€ 8.042,69 in plaats van € 7.334,03). De rechtbank concludeert hieruit dat er na de eerste orderbevestiging van 30 september 2021 kennelijk nog zaken zijn bijbesteld waarna een herziene bevestiging met een nieuwe datum maar met hetzelfde ordernummer is gestuurd. Ter zitting heeft [eisende partij 1] gesteld dat hij bovenop de aanneemsom nog een contante betaling aan [gedaagde partij] heeft verricht om [gedaagde partij] in staat te stellen de bestelde producten te betalen. Ten tijde van de levering zou zijn gebleken dat [gedaagde partij] nog niet het gehele bedrag had betaald waardoor niet geleverd werd. Nu de gestelde contante betaling door [gedaagde partij] wordt betwist en [eisende partij 1] niet bereid is tot het leveren van bewijs van deze betaling, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde partij] deze materialen volledig heeft betaald. De door [eisende partij 1] opgevoerde kosten van € 7.334,03 komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking zodat de schade voor dit deel zal worden afgewezen.
Balustrade € 2.607,47 (Producties 4I)
5.23.
[gedaagde partij] heeft ten aanzien van de factuur van € 2.607,47 aangevoerd dat uit de overeenkomst niet blijkt dat het leveren van een specifieke metalen balustrade is overeengekomen en het derhalve de vraag is of dit meerwerk betreft. Nu [gedaagde partij] desgevraagd echter niet heeft kunnen toelichten wat er omtrent die balustrade is afgesproken en of, en zo ja hoe, dit qua uitvoering en kosten afwijkt van hetgeen is geplaatst door HQ Bouwsystemen, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
Dakpannen (€ 1.741,40) en ‘ [betrokkene 3] zijkant dak’ (€ 1.626,32)(Producties 4K en 4I)
5.24.
Deze facturen zien volgens [gedaagde partij] op werkzaamheden aan het dak van de oude woning van [eisende partijen] ( [adres 2] te Gennep). Verder meent [gedaagde partij] dat het onduidelijk is waar de facturen op zien en waar dat is overeengekomen.
Volgens [eisende partij 1] zijn deze werkzaamheden wel degelijk op het nieuwe adres verricht, maar omdat het huis nog geen voordeur en postbus had is de factuur naar de oude woning van [eisende partij 1] gestuurd. Ten aanzien van de werkzaamheden heeft [eisende partij 1] toegelicht dat DC dakbedekkingen (het restant van de) pannen heeft gelegd (‘pannendak overdekken’) en [betrokkene 3] de aansluitingen van de pannen op de bestaande gevels met lood heeft verzorgd.
5.25.
Naar het oordeel van de rechtbank volstaat de uitleg van [eisende partij 1] omtrent het adres op de facturen. Verder staat vast dat in de offerte van [gedaagde partij] een post dakpannen en panlatten was opgenomen, en heeft [gedaagde partij] niet kunnen onderbouwen op grond waarvan de door DC dakbedekkingen en [betrokkene 3] uitgevoerde werkzaamheden buiten de met [gedaagde partij] overeengekomen werkzaamheden vallen c.q. reeds door hem waren verricht. Ook deze posten zullen dan ook worden toegewezen.
Betaalbewijzen
5.26.
Tenslotte heeft [gedaagde partij] nog aangevoerd dat voor tal van facturen geen betaalbewijzen zijn overgelegd zodat niet kan worden geverifieerd of deze zijn betaald. Dit wordt door de rechtbank echter aangemerkt als een onvoldoende gemotiveerde betwisting van de gestelde schadeposten.
Huur van € 3.207,80
5.27.
[eisende partij 1] heeft gesteld dat hij als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde partij] zijn (nieuwe) woning aan de [adres 1] niet op 8 november 2021 opgeleverd heeft gekregen en dat hij noodgedwongen nog tot en met februari 2022 in zijn oude woning heeft moeten verblijven. Omdat deze woning echter was verkocht, heeft hij voor twee maanden huurpenningen en servicekosten moeten betalen aan de koper. Ter onderbouwing heeft hij twee facturen op naam van [betrokken bedrijf 1] . overgelegd waarop telkens € 1.425,00 huur met (handgeschreven) € 178,90 servicekosten voor [adres 2] te [plaats] is vermeld.
5.28.
[gedaagde partij] betwist dat [eisende partij 1] genoodzaakt was om voor januari en februari 2022 een vergoeding te betalen aan de kopers van zijn oude woning omdat vrijwel alle facturen van (ruim) vóór 1 januari 2022 zijn. Mede op grond daarvan concludeert [gedaagde partij] dat de woning al bewoonbaar was vanaf eind december 2021 zodat [eisende partij 1] toen had kunnen verhuizen. Bovendien zijn geen betaalbewijzen overgelegd.
5.29.
De rechtbank is van oordeel dat [eisende partij 1] tegenover deze betwisting van het causaal verband onvoldoende heeft onderbouwd dat hij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van de tekortkoming van [gedaagde partij] . Volgens [gedaagde partij] zaten de vloerverwarming en de ketel erin, was er elektriciteit en waren de dakwerkzaamheden al begin december 2021 uitgevoerd. Volgens [eisende partij 1] was alles gedeeltelijk in werking maar niet zodanig dat de nieuwe woning kon worden betrokken. Dit heeft hij echter niet onderbouwd. Hoewel dit reeds volstaat voor het afwijzen van deze schadepost, voegt de rechtbank hieraan toe dat [eisende partij 1] de door [gedaagde partij] betwiste betaling van deze twee grote bedragen eenvoudig had kunnen onderbouwen met bankafschriften. Nu [eisende partij 1] dit heeft nagelaten, is dit reden temeer om deze schadepost af te wijzen.
Overige posten
5.30.
Voor alle andere bedragen die door [eisende partij 1] zijn opgevoerd in het kostenoverzicht geldt dat hiertegen geen steekhoudende verweren zijn aangevoerd. Daarbij moet worden bedacht dat bij de begroting van schade de rechter niet is gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast (artikel 6:97 BW). De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht om aan de hand van de beschikbare informatie schattenderwijs tot begroting van de schade over te gaan. Een deskundigenbericht zal niet worden ingewonnen.
De slotsom
5.31.
De conclusie van het voorgaande is dat van de gevorderde schadevergoeding van
€ 97.220,92, de volgende posten niet toewijsbaar zijn: € 5.293,10 (verschil schuur), € 63,20 (parketolie), € 7.334,03 (badkamermaterialen) en € 3.207,80 (huur), in totaal € 15.898,13. Dit betekent dat het verschil van € 81.322,79 (€ 97.220,92 -/- € 15.898,13) als schadevergoeding zal worden toegewezen.Dit geldt ook voor de onweersproken wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding, 28 februari 2022.
5.32.
[eisende partij 1] vordert [gedaagde partij] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 1.060,76 voor verschotten (€ 384.76 explootkosten en € 676,00 griffierecht) en € 1.770,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 1.770,00).
5.33.
[gedaagde partij] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten van [eisende partij 1] op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 127,43
- griffierecht € 1.601,00
- salaris advocaat €
3.540,00(2,0 punten × tarief V: € 1.770,00)
Totaal € 5.268,43

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 30.702,74, vermeerderd met de contractuele rente van 5% per jaar over dit bedrag met ingang van 1 maart 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partij 1] te betalen een bedrag van € 81.322,79 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 28 februari 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.830,76, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15de dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partijen] tot op heden begroot op € 5.268,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15de dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.