ECLI:NL:RBGEL:2022:5220

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
C/05/394962 / HZ ZA 21-350
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis over schadeposten na oordeel van non-conformiteit van geleverde woning op recreatiepark

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 september 2022 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen eisende partijen en gedaagde partijen. De zaak betreft een geschil over schadeposten na een oordeel dat de geleverde woning op een recreatiepark non-conform is met betrekking tot de erfafscheiding en de schuur. De eisende partijen hebben schadevergoeding gevorderd voor de kosten van het vervangen van de erfafscheiding en het verwijderen en vervangen van de schuur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partijen een onderbouwing moesten geven voor hun schadeposten, waaronder een bedrag van € 3.000,00 voor de erfafscheiding en € 5.000,00 voor de schuur. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisende partijen hun eis hebben vermeerderd en dat de gedaagde partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze vermeerdering.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de gedaagde partijen niet gehouden zijn om de volledige kosten van de vervangingen te vergoeden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisende partijen meer hekwerk hebben vervangen dan noodzakelijk was om de situatie planologisch in overeenstemming te brengen. De rechtbank heeft de schade voor de erfafscheiding begroot op € 445,00 en voor de schuur op € 5.026,18, wat resulteert in een totaalbedrag van € 5.471,18 dat de gedaagde partijen aan de eisende partijen moeten betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eisende partijen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met een compensatie van de griffiekosten. De rechtbank heeft de nakosten toegewezen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/394962 / HZ ZA 21-350
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eisende partij 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. W.M. de Boer te Groningen,
tegen

1.[gedaagde partij 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde partij 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. F.W. Aartsen te [woonplaats] .
Partijen zullen hierna [eisende partijen] en [gedaagde partijen] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 april 2022
  • de akte tevens houdende aanvullende producties van [eisende partijen]
  • de antwoordakte van [gedaagde partijen]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij vonnis van 20 april 2022 (hierna: het tussenvonnis) is [eisende partijen] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over hetgeen is vermeld onder 4.23. en 4.24. van het tussenvonnis. In deze overwegingen heeft de rechtbank - kort gezegd - bepaald dat (bedoeld is in plaats van [gedaagde partijen] ) [eisende partijen] een onderbouwing mocht geven van de door hem gestelde schadepost van € 3.000,00 inclusief btw in verband met het vervangen van de erfafscheiding en van de door hem gestelde schadepost van € 5.000,00 inclusief btw voor verwijdering van de bestaande schuur en de oprichting van een nieuwe schuur. Voorts is [eisende partijen] verzocht om in te gaan op het door [gedaagde partijen] aangevoerde “nieuw voor oud”-verweer dat [gedaagde partijen] met betrekking tot deze door [eisende partijen] gestelde schadeposten heeft opgeworpen. [gedaagde partijen] stoelt dit verweer op artikel 6.3 van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst.
2.2.
[eisende partijen] heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de door hem geleden (herstel)schade ter zake van de schuur en erfafscheiding moet worden begroot op een bedrag van € 9.181,30 inclusief btw en dat het door [gedaagde partijen] opgeworpen “nieuw voor oud”-verweer moet worden afgewezen c.q. moet worden gepasseerd.
2.3.
Gelet op de bij dagvaarding ingestelde vorderingen waarbij [eisende partijen] de door hem geleden schade met betrekking tot de schuur en afscheiding heeft gesteld op een bedrag van € 8.000,00 tezamen, gaat de rechtbank er vanuit dat [eisende partijen] bij akte zijn eis heeft vermeerderd (zie slot van zijn akte onder ‘Mitsdien’). Nu de rechtbank nog geen eindvonnis heeft gewezen en [gedaagde partijen] bij antwoordakte geen bezwaar heeft opgeworpen tegen het instellen van deze (kennelijke) eisvermeerdering, zal de rechtbank deze toelaten. Van enige strijd met de goede procesorde in de zin van artikel 130 lid 1 Rv is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
2.4.
[gedaagde partijen] heeft (wederom) geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partijen] met veroordeling van [eisende partijen] in de proceskosten.
2.5.
De rechtbank zal hierna ingaan op hetgeen partijen ter zake hebben aangevoerd, voor zover dit van belang is voor de na het tussenvonnis nog te beoordelen geschilpunten.
Erfafscheiding
2.6.
[eisende partijen] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde schadepost ter zake van de erfafscheiding vier facturen van Ruigrok Nederland overgelegd in verband met het leveren en plaatsen van een hekwerk met poorten. Het totaalbedrag van deze facturen is € 2.168,32. Ter toelichting op deze facturen stelt [eisende partijen] dat hij het bestaande hekwerk, dat hoger was dan planologisch was toegestaan, heeft verwijderd en dat hij een hekwerk heeft teruggeplaatst van één meter hoog, hetgeen planologisch beschouwd de maximaal toegestane hoogte is. Het terugplaatsen van een hekwerk was volgens [eisende partijen] noodzakelijk vanwege de afsluiting van zijn terrein zodat zijn honden niet zouden kunnen ontsnappen.
2.7.
[eisende partijen] heeft voorts ook een bedrag van € 314,64 opgevoerd voor het verwijderen van het bestaande hekwerk. [eisende partijen] stelt dat hij zelf zorg heeft gedragen voor de verwijdering van het hekwerk en dat [gedaagde partijen] gehouden is om de door hem gemaakte arbeidsuren te compenseren. Ter onderbouwing van de hoogte van het door [eisende partijen] gevorderde bedrag heeft hij een offerte van hoveniersbedrijf Segeren overgelegd. Dit hoveniersbedrijf heeft - kennelijk fictief - de kosten voor arbeid voor verwijdering van 17 meter schutting voor voornoemd bedrag geoffreerd aan [eisende partijen]
2.8.
De rechtbank begrijpt verder uit het betoog van [eisende partijen] dat hij een haag van boompjes tegen het nieuw geplaatste hekwerk heeft geplant zodat het nieuwe hekwerk in combinatie met deze haag een vergelijkbare privacy creëert als het verwijderde hekwerk. Verder was de plaatsing van deze haag volgens [eisende partijen] noodzakelijk om te voorkomen dat zijn honden aanslaan op het langskomend verkeer en/of wandelaars. [eisende partijen] heeft een factuur van Top & Top kwekerij overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een bedrag van € 1.424,68 heeft betaald voor het plaatsen van deze haag.
2.9.
[gedaagde partijen] heeft zich tegen de hoogte van de gevorderde schade met betrekking tot de vervanging van het hekwerk verweerd. [gedaagde partijen] voert aan dat [eisende partijen] over de volledige erfafscheiding een nieuw hekwerk heeft laten plaatsen terwijl volgens hem enkel ter plaatse van de wegzijde een houten schutting behoefde te worden verwijderd c.q. ingekort. De rechtbank begrijpt uit dit verweer dat [gedaagde partijen] van mening is dat [eisende partijen] meer hekwerk heeft laten vervangen dan dat nodig was om de situatie planologisch beschouwd legaal te maken. Volgens [gedaagde partijen] kan op basis van de kadastrale kaart uit de verkoopbrochure van de woning worden vastgesteld dat (slechts) 13 meter hekwerk moest worden vervangen. Voorts voert [gedaagde partijen] aan dat het bestaande hekwerk geen poorten had en dat een “nieuw voor oud”-aftrek plaats moet vinden, omdat [eisende partijen] een heel nieuw hekwerk met poorten heeft geplaatst. [gedaagde partijen] heeft bij antwoordakte foto’s van de nieuwe en van de oude situatie overgelegd ter onderbouwing van voornoemde verweren.
2.10.
[gedaagde partijen] concludeert ten slotte dat moet worden uitgegaan van een schade aan de zijde van [eisende partijen] ter zake van de erfafscheiding ter hoogte van nog geen € 445,00. Deze hoogte baseert hij op diverse online aanbiedingen voor grenenhouten schuttingen met een hoogte van 90 centimeter en een lengte van in totaal 13 meter. Bovendien is [gedaagde partijen] van mening dat wel degelijk een “nieuw voor oud”-aftrek plaats moet vinden. Hij wijst erop dat partijen op grond van artikel 6.3 van de koopovereenkomst zijn overeengekomen dat in geval van een gebrek rekening zal moeten worden gehouden met een aftrek van “nieuw voor oud” en dat [gedaagde partijen] niet aansprakelijk zal zijn voor overige (aanvullende) schade. Volgens [gedaagde partijen] is het evident dat [eisende partijen] voordeel heeft van de nieuwe erfafscheiding ten opzichte van de oude erfafscheiding.
2.11.
Met betrekking tot de door [eisende partijen] gevorderde kosten voor de haag verweert [gedaagde partijen] zich tegen het door [eisende partijen] aangevoerde privacy argument. [eisende partijen] heeft er volgens [gedaagde partijen] zelf voor gekozen om een open hekwerk te plaatsen in plaats van een dichte houten schutting. De rechtbank begrijp daaruit dat [gedaagde partijen] meent dat die keuze voor rekening van [eisende partijen] moet blijven.
2.12.
De rechtbank volgt het door [gedaagde partijen] aangevoerde verweer dat ertoe strekt dat [eisende partijen] meer hekwerk heeft vervangen dan strikt genomen nodig was om een einde te maken aan de (planologische) illegaliteit van de erfafscheiding. Voor dit oordeel hecht de rechtbank waarde aan de door [gedaagde partijen] overgelegde foto’s van de erfafscheiding zoals gepresenteerd in de verkoopbrochure van de woning en van de huidige situatie (na vervanging van de erfafscheiding). Uit deze foto’s blijkt genoegzaam dat (slechts) de houten schutting aan de straatzijde de planologisch toegestane hoogte overschreed en moest worden verwijderd. Verder blijkt uit deze foto’ s dat de te verwijderen houten schutting aan de straatzijde geen poorten bevatte en gemaakt was van hout in plaats van metaal. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde partijen] dan ook niet gehouden om te betalen voor duurder materiaal (metaal in plaats van hout), poorten en het teveel aan meters hekwerk dat [eisende partijen] heeft vervangen.
2.13.
De door [eisende partijen] overlegde facturen van Ruigrok Nederland zijn niet nader gespecificeerd anders dan dat kennelijk een aanneemsom en een bedrag aan meerwerk bij [eisende partijen] in rekening is gebracht. Uit deze facturen valt dan ook niet op te maken hoeveel vervanging van (louter) de houten schutting van 13 meter aan de straatzijde zou hebben gekost. De door [gedaagde partijen] gestelde materiaalkosten voor de vervanging van het planologisch illegale gedeelte van de schutting komt de rechtbank daarentegen redelijk voor. Voor een “nieuw voor oud”-aftrek ziet de rechtbank evenwel onvoldoende aanleiding. [eisende partijen] betwist dat er enige aanleiding bestaat om een dergelijke aftrek toe te passen. Voorts is gesteld noch gebleken dat de staat van de reeds vervangen houten schutting aanleiding geeft voor een aftrek “nieuw voor oud”. De rechtbank is dan ook niet gebleken dat [eisende partijen] door vervanging van de erfafscheiding vermogensrechtelijk in een betere positie is komen te verkeren, anders dan dat hij voor een metalen hekwerk met poorten heeft gekozen. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank bij de begroting van de schade uitgaan van het door [gedaagde partijen] aangevoerde bedrag van € 445,00 aan materiaalkosten als schade vanwege de noodzakelijke vervanging van het planologisch illegale gedeelte van het hekwerk. [gedaagde partijen] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eisende partijen]
2.14.
Met betrekking tot de gevorderde kosten voor de door [eisende partijen] geplaatste beplanting overweegt de rechtbank het volgende. Zonder enige onderbouwing, die ontbreekt, is onduidelijk om welke reden deze kosten zouden moeten worden aangemerkt als schade als gevolg van de vastgestelde non-conformiteit van de erfafscheiding. Het hoogteverlies boven de maximale schuttinghoogte van één meter wordt immers niet gecompenseerd met het plaatsen van deze beplanting, die immers ook slechts tot (ongeveer) één meter hoogte reikt. Een vordering vanwege verlies van privacy is voorts door [eisende partijen] niet ingesteld en ligt dan ook niet ter beoordeling van de rechtbank voor. Het is [eisende partijen] die gekozen heeft voor een (open) hekwerk in plaats van een (dichte) schutting. Ook het door [eisende partijen] aangevoerde argument dat de beplanting noodzakelijk zou zijn omwille van zijn honden doet niet ter zake, nu alleen schade als gevolg van de bij tussenvonnis vastgestelde non-conformiteit voor vergoeding in aanmerking komt. Om die reden zal de rechtbank de gevorderde kosten voor de beplanting afwijzen.
2.15.
[eisende partijen] heeft naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van het verweer van [gedaagde partijen] dat inhoudt dat [eisende partijen] geen kosten heeft gemaakt voor de verwijdering van de schutting, onvoldoende concreet gesteld waaruit zijn vermogensschade op dit punt heeft bestaan. De enkele verwijzing naar het aantal uren en uurloon dat een professionele partij als hoveniersbedrijf Segeren in een dergelijk geval hanteert, is in dat kader onvoldoende.
Schuur
2.16.
[eisende partijen] heeft gesteld dat de bestaande schuur nog niet is verwijderd. Hij heeft een offerte van Hoveniersbedrijf Segeren overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat verwijdering van de bestaande schuur en terugplaatsing van een nieuwe schuur in totaal € 5.273,66 zal gaan kosten. Dit totaalbedrag is inclusief materiaal- en arbeidskosten. Ook ter zake van de schuur betoogt [eisende partijen] dat het door [gedaagde partijen] opgeworpen “nieuw voor oud”-verweer niet opgaat, omdat het beoogde herstel volgens hem niet zou leiden tot een verbetering of voordeel voor hem. Het herstel van de schuur, zoals dat volgens [eisende partijen] moet plaatsvinden op basis van de door hem overgelegde offerte, leidt volgens hem - samengevat - niet tot een waardevermeerdering of vermogensvermeerdering.
2.17.
Volgens [gedaagde partijen] moet deze vordering van [eisende partijen] worden afgewezen, omdat [eisende partijen] de houten schuur nog niet heeft verwijderd en geen nieuwe schuur heeft geplaatst. [gedaagde partijen] betwist dat [eisende partijen] tot verwijdering en verplaatsing van de schuur over zal gaan en om die reden betwist [gedaagde partijen] dat [eisende partijen] daadwerkelijk schade zal lijden als gevolg van de bij het tussenvonnis vastgestelde non-conformiteit van de schuur.
2.18.
Voorts verzet [gedaagde partijen] zich tegen de door [eisende partijen] gevorderde kosten van € 125,00 voor 9 vierkante meter aan tegels. Zonder enige onderbouwing van de zijde van [eisende partijen] valt volgens [gedaagde partijen] niet in te zien waarom ter zake een vergoedingsplicht zou bestaan voor hem. Concreet betwist [gedaagde partijen] het bestaan van een causaal verband tussen de vastgestelde non-conformiteit van de schuur en de kosten voor de tegels.
2.19.
Verder verzet [gedaagde partijen] zich tegen de hoogte van de door [eisende partijen] gevorderde materiaalkosten van de schuur. [gedaagde partijen] stelt dat een vergelijkbare schuur niet zo prijzig is als [eisende partijen] doet voorkomen. Volgens [gedaagde partijen] wijst een willekeurige online check uit dat een vergelijkbare schuur kan worden aangeschaft voor een bedrag van € 899,90. Verder wil [gedaagde partijen] dat bij de begroting van deze schadepost er rekening mee wordt gehouden dat de bestaande schuur in 2011 is geplaatst. Volgens [gedaagde partijen] zal een nieuw op te richten schuur altijd een langere levensduur hebben en zal reeds om die reden een “nieuw voor oud”-aftrek plaats moeten vinden.
2.20.
Dat [eisende partijen] kennelijk nog niet is overgegaan tot afbraak van de huidige schuur en plaatsing van een nieuwe, neemt niet weg dat hij wel vermogensschade leidt als gevolg van de vastgestelde non-conformiteit. Die schade kan in redelijkheid worden begroot op de wijze als door [eisende partijen] gedaan, namelijk door in kaart te brengen wat de kosten zijn van een nieuwe schuur.
2.21.
Voorts heeft [gedaagde partijen] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd weersproken dat vervanging en oprichting van een nieuwe schuur gepaard zal gaan met de volgende op de offerte van hoveniersbedrijf Segeren genoemde kostenposten, te weten: een bedrag van € 477, 95 voor de huur van een container, een bedrag van € 314,64 voor het slopen van de schuur, een bedrag van € 314,64 voor egaliseren en straten en een bedrag van € 1.573,20 in verband met te besteden arbeidsuren voor het plaatsen van de nieuwe schuur. De rechtbank zal dan ook van de juistheid daarvan uitgaan.
2.22.
De enkele, verder niet gemotiveerde betwisting van [gedaagde partijen] betreffende de in de offerte opgevoerde tegels (9 m2) is onvoldoende om de daarmee gemoeide kosten (€ 125,00) buiten beschouwing te laten. Duidelijk is dat de offerte van Hoveniersbedrijf Segeren een totaalaanbod ter zake van het enerzijds verwijderen van de oude schuur en anderzijds het plaatsen van een nieuwe schuur, op een andere plaats, is. Dat daarbij kosten voor tegels in rekening worden gebracht, ligt in de lijn der verwachting. De betreffende post in de offerte is dan ook voor toewijzing vatbaar.
2.23.
Met betrekking tot de door [eisende partijen] gevorderde materiaalkosten voor de nieuw op te richten schuur ter hoogte van € 2.467,50 overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op de specificatie van deze kostenpost op de door [eisende partijen] overgelegde offerte van Hoveniersbedrijf Segeren gaat [eisende partijen] uit van een schuur van douglashout. [gedaagde partijen] verweert zich tegen de hoogte van deze post op voornoemde offerte met een beroep op een online aanbieding van een schuur gemaakt van een onbekende houtsoort waarbij het in ieder geval gaat om onbehandeld hout. Nu het voor de rechtbank onduidelijk is van welke houtsoort de bestaande schuur is gemaakt en [gedaagde partijen] zich niet specifiek heeft verweerd tegen de door [eisende partijen] opgevoerde materiaalsoort, te weten douglashout, zal de rechtbank uitgaan van de door [eisende partijen] gestelde materiaalkosten voor de schuur. Voor dit oordeel is van belang dat [gedaagde partijen] stelt dat de bestaande schuur al in 2004 is geplaatst en hij de stelling van [eisende partijen] dat de schuur nog lang niet aan het einde van zijn levensduur verkeerde, niet heeft betwist. Tegen die achtergrond acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat de bestaande schuur bestaat uit onbehandeld hout, zodat de rechtbank de online aanbieding waar [gedaagde partijen] zich op beroept minder relevant acht. De door [eisende partijen] gestelde materiaalkosten van € 2.467,50 acht de rechtbank voldoende onderbouwd.
2.24.
Nu voorts niet is gebleken dat er iets mankeerde aan de staat van de bestaande schuur, maar [eisende partijen] wel gecompenseerd wordt ter hoogte van de kosten van een volledig nieuwe schuur, zal de rechtbank een beperkte aftrek “nieuw voor oud” toepassen en deze naar redelijkheid en gelet op de omstandigheden van dit geval vaststellen op 10% van voornoemde materiaalkosten. Het voorgaande betekent dat de rechtbank een bedrag van € 2.220,75 (90% van 2.467,50) aan materiaalkosten voor de schuur zal toewijzen.
2.25.
Resumerend zal de rechtbank de door [eisende partijen] geleden schade ter zake van de vervanging van de schuur begroten op € 5.026,18 (125 + 477,95 + 314,64 + 314,64 + 1.573,20 + 2.220,75). [gedaagde partijen] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [eisende partijen]
2.26.
[gedaagde partijen] is onweersproken over het totaalbedrag van (€ 445,00 + € 5.026,18 =) € 5.471,18 de wettelijke rente verschuldigd vanaf datum dagvaarding.
Proceskosten
2.27.
[eisende partijen] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, met dien verstande dat de door partijen gemaakte griffiekosten zullen worden gecompenseerd, nu [eisende partijen] een procedure heeft moeten starten om zijn schade met betrekking tot de schuur en erfafscheiding van [gedaagde partijen] vergoed te krijgen. Deze kosten aan de zijde van [gedaagde partijen] worden begroot op € 4.425,00 (2,5 punt × € 1.770,00) aan salaris advocaat.
2.28.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
2.29.
De wettelijke rente over de proces- en nakosten zal als onbetwist eveneens worden toegewezen als na te melden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde partijen] om aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 5.471,18 (vijfduizendvierhonderdéénenzeventig euro en achttien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 15 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
compenseert de ter zake van het griffierecht gemaakte kosten van partijen in die zin dat ieder der partijen deze kosten zelf draagt,
3.3.
veroordeelt [eisende partijen] in de proceskosten (salaris advocaat), aan de zijde van [gedaagde partijen] tot op heden begroot op € 4.425,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [eisende partijen] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partijen] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.
gw/mk