ECLI:NL:RBGEL:2022:5386

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
C/05/407024 / HZ ZA 22-235
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • J.A.M. Strens - Meulemeester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot overlegging van stukken in faillissementskwestie met betrekking tot onrechtmatige daad en bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 september 2022 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap (eiseres) en twee gedaagden, die betrokken waren bij een faillissement van een andere vennootschap. De eiseres vorderde in het kader van een incident dat de gedaagden stukken zouden overleggen op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsbetrekking bestaat tussen haar en de gedaagden, waardoor de vordering tot overlegging van stukken niet kon worden toegewezen. De rechtbank overwoog dat de eiseres niet voldoende feiten en omstandigheden had gesteld die haar vermoeden van onrechtmatig handelen door de gedaagden onderbouwden. De gedaagden voerden aan dat het faillissement van de betrokken vennootschap niet was aangevraagd om de eiseres te benadelen, maar vanwege acute financiële problemen. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de gedaagden om geen vertrouwelijke informatie prijs te geven zwaarder wogen dan het belang van de eiseres om haar bewijspositie te versterken. De incidentele vordering werd afgewezen, en de eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/407024 / HZ ZA 22-235
Vonnis in incident van 14 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.C.A. Geerts te Oirschot,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. H.J. Ligtenbarg te Velp, gemeente Rheden.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] , [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot overlegging van stukken ex. artikel 843a Rv en artikel 22 Rv
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
In het kader van het incident gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2.
[eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] is een onderneming die actief is in de detacheringsbranche voor voornamelijk IT-medewerkers.
2.3.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] is enig aandeelhouder van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] . [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] is enig aandeelhouder van het inmiddels failliete Business-Development.nl B.V. (hierna: BD). [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] zijn (waren) de bestuurders van BD. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en BD zijn (waren) ook actief in de detacheringsbranche voor voornamelijk IT-medewerkers.
2.4.
Bij vonnis van deze rechtbank, locatie Arnhem, van 28 juli 2021 (ECLI:NL:RBGEL:2021:4042) is BD veroordeeld om aan [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] een bedrag van € 42.928,16 en proceskosten te betalen, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente.
2.5.
Uit een door [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] als productie 6 bij dagvaarding overgelegd stuk van de Kamer van Koophandel blijkt dat BD tot 3 augustus 2021 diverse handelsnamen gebruikte, waaronder ‘It’s All People’.
2.6.
BD is op 27 augustus 2021 op eigen aangifte failliet verklaard.
2.7.
Bij overeenkomst van 13 oktober 2021 heeft (de curator van) BD activa waaronder de handelsnaam ‘It’s All People’ verkocht aan [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] voor een bedrag van € 8.500,00.
2.8.
Als productie 10 bij dagvaarding heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] diverse faillissementsverslagen van BD overgelegd. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] heeft het faillissementsverslag van 15 april 2022 overgelegd (productie 3 bij de incidentele conclusie van antwoord). Laatstgenoemd verslag is het eindverslag, zodat hetgeen in eerdere verslagen is opgenomen ook daarin is opgenomen. In het verslag staat, voor zover relevant:

Financiële gegevens
Jaar Omzet Winst en verlies Balanstotaal
2019 € 665.946,00 € 8.920,00 € 181.689,00
2020 € 315.810,00 € -17.551,00 € 90.879,00
(…)
6.1.
Exploitatie / zekerheden
Het is de curator gebleken dat er vlak voor faillissement handelsnamen zijn uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel, die vervolgens bij Jajo’s Beheer zijn ingeschreven. De curator heeft dit in onderzoek. 27-09-2021
Volgens de bestuurder was er voor, noch ten tijde van het uitspreken van het faillissement sprake van een overname van de activiteiten van curanda. De curator heeft dit nog in onderzoek.(…)
27-12-2021(…)
7.6.
Paulianeus handelen
In onderzoek 27-09-2021
Nee 22-03-2022
ToelichtingHiervan lijkt geen sprake te zijn. (…)”.
2.9.
Bij brief van 24 juni 2022 heeft de curator van BD aan [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] onder andere het volgende gestuurd: “(…)
Bij beschikking van de rechter-commissaris d.d. 16 juni jl. is dan ook bepaald dat het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Business-Development.nl B.V. vereenvoudigd zal worden afgewikkeld. Aan de concurrente schuldeisers zal geen uitkering plaatsvinden.”.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] vordert dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad vonnis:
I. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] ex artikel 22 Rv zal bevelen dan wel ex artikel 843a Rv zal veroordelen tot overlegging van:
- de gehele verkoopadministratie vanaf 1 januari 2020, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum, tot en met 13 oktober 2021 inclusief een afschrift van de bijbehorende verkoopfacturen zoals deze zijn verwerkt in de administratie;
- de gehele inkoopadministratie vanaf 1 januari 2020, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum, tot en met 13 oktober 2021 inclusief een afschrift van de bijbehorende inkoopfacturen zoals deze zijn verwerkt in de administratie;
- de gehele loonadministratie vanaf 1 januari 2020, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum, tot en met 13 oktober 2021 inclusief de aangiften loonbelasting;
- alle bankrekeningafschriften vanaf 1 januari 2020, dan wel een door de rechtbank te bepalen datum, tot en met 13 oktober 2021;
dan wel subsidiair kopieën of afschriften daarvan, dan wel de door de rechtbank te bepalen stukken binnen 7 dagen na het vonnis op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag en deel daarvan dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en/of Jajo’s niet alle stukken hebben overgelegd;
II. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten in het incident te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis.
3.2.
Aan haar incidentele vorderingen legt [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] ten grondslag dat zij vorderingen op [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] heeft op grond van bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] heeft het vermoeden dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] voor het faillissement van BD gebruik hebben gemaakt van de handelsnaam ‘It’s All People’, om daarmee de activiteiten vanuit BD naar [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] of [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] weg te sluizen. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] stelt daarnaast dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de handelsnaam ‘It’s All People’ tussen 3 augustus 2021 en 13 oktober 2021, derhalve na het faillissement. In de hoofdzaak heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] kort gezegd vorderingen ingesteld op de volgende gronden:
  • onrechtmatige daad van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] bestaande uit het doen eindigen van de activiteiten van BD en het doen voortzetten van die activiteiten door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] met geen ander oogmerk dan om [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] te benadelen door het verijdelen van verhaal;
  • aansprakelijkheid ex artikel 2:9 BW van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] vanwege voornoemde feiten en omstandigheden;
  • vereenzelviging van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en BD zodat het verschil tussen beide vennootschappen moet worden weggedacht en [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] een vordering op [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] heeft, aangezien [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en BD dezelfde activiteiten verrichtten, [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] de handelsnamen van BD heeft overgenomen en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] zeggenschap heeft over beide vennootschappen.
Met de gevraagde gegevens zal [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] haar vorderingen op [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] in de hoofdzaak verder onderbouwen. Aan de incidentele vorderingen legt [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] artikel 22 en artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) ten grondslag.
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] voeren verweer. Volgens hen is niet voldaan aan de vereisten die artikel 843a Rv stelt aan toewijzing van een vordering tot het overleggen van stukken. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] in haar incidentele vorderingen, dan wel afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] in de proceskosten in het incident inclusief de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
In artikel 22 Rv is de bevoegdheid van de rechter neergelegd om partijen te bevelen bepaalde stellingen toe te lichten of bescheiden over te leggen. Partijen kunnen aan deze bepaling geen vorderingsrecht tot exhibitie ontlenen. In deze fase van de procedure, waarin [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] nog geen conclusie van antwoord in de hoofdzaak hebben genomen, ziet de rechtbank geen grond [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] te bevelen stukken te overleggen of stellingen toe te lichten. Indien dit later in de procedure verandert, kan de rechtbank alsnog gebruik maken van de in artikel 22 Rv neergelegde bevoegdheid.
4.2.
Artikel 843a Rv voorziet erin dat degene die daarbij een rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden, waaronder begrepen op een gegevensdrager aangebrachte gegevens, aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn voorganger partij is. Hierbij gaat het om gevallen waarin de inhoud van een schriftelijk
bewijsmiddel aan een partij in beginsel wel bekend is maar deze dat stuk niet in haar bezit heeft, terwijl zij het desbetreffende stuk bijvoorbeeld in een procedure zou willen overleggen. Artikel 843a Rv verbindt vier cumulatieve voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van (afschriften van) stukken: (1) degene die de vordering instelt, dient daarbij op het moment dat hij dat doet een rechtmatig belang te hebben, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is, waarbij (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd deze te zijner beschikking of onder zijn berusting moet hebben. Door deze beperkingen kunnen zogenoemde 'fishing expeditions' worden voorkomen. Artikel 843a lid 4 Rv bepaalt dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet is gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
Rechtsbetrekking
4.3.
Volgens [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er een rechtsbetrekking bestaat op grond waarvan [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] een vordering op hen heeft. Daartegenover stelt [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] dat het vaste jurisprudentie is dat een crediteur in het kader van de onderbouwing van haar vordering op grond van bestuurdersaansprakelijkheid of onrechtmatige daad een rechtmatig belang heeft bij het opvragen van gegevens bij de bestuurder en de betrokken vennootschap.
4.4.
De maatstaf die moet worden gehanteerd voor de vraag omtrent de mate waarin het bestaan van de rechtsbetrekking vast moet staan, is gegeven door de Hoge Raad in het arrest van 10 juli 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1251). Die maatstaf is dat het bestaan van de rechtsbetrekking waarop de vordering ziet voldoende aannemelijk moet zijn. De Hoge Raad overweegt: “
Die maatstaf stelt de rechter in staat een evenwicht te vinden tussen het belang van eiser of verzoeker om de waarheid te kunnen achterhalen en zijn bewijspositie te versterken, en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie prijs te hoeven geven en om verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Die maatstaf biedt de rechter voorts voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. Degene die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door hem vermoede tekortkoming of onrechtmatige daad te kunnen aantonen, zal derhalve gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden dienen te stellen en met eventueel reeds voorhanden bewijsmateriaal moeten onderbouwen, dat voldoende aannemelijk is dat die tekortkoming of onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen.(…)
wat in het kader van een vordering uit hoofde van art. 843a Rv bij een gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd,[rb: kan]
niet in algemene zin(…)
worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal.”.
4.5.
In dit verband heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] het volgende aangevoerd. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] stelt dat dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door het faillissement van BD aan te vragen terwijl [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] een vordering op BD heeft, die zij als concurrent schuldeiser niet voldaan heeft gekregen. Het faillissement van BD is volgens [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] een vooropgezet plan om [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] als concurrent schuldeiser met lege handen achter te laten. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] stelt dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] in de periode voor het faillissement de activiteiten van BD hebben verplaatst naar [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en dat zij onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de handelsnaam ‘It’s All People’ tussen 3 augustus 2021 en 13 oktober 2021. Ter onderbouwing heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] een screenshot van de website www.itsallpeople.nl van 7 september 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat e-mailadressen na het faillissement van BD nog in de lucht waren, aldus [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] . Daarnaast heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] screenshots overgelegd van de LinkedIn-pagina’s van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en drie andere personen, waarop staat dat deze na het faillissement van BD nog in dienst waren bij BD handelend onder de naam ‘It’s All People’. Ook heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] screenshots van de LinkedIn-pagina van It’s All People overgelegd waaruit volgens haar blijkt dat deze handelsnaam gebruikt werd door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] in augustus/september 2021. Tevens heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] uittreksels uit de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat ‘It’s All People’ en andere handelsnamen op 3 augustus 2021 zijn uitgeschreven bij BD en inmiddels zijn ingeschreven bij [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] . Ook stelt [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] dat zij uit de markt heeft vernomen dat na het faillissement van BD bestaande detachteringsopdrachten van It’s All People werden gecontinueerd. In een gesprek met de curator van BD heeft [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] vernomen dat BD nagenoeg leeg was en er niet veel gebeurde in de vennootschap. Op basis van al het voorgaande concludeert [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] dat de activiteiten van BD wel moeten zijn gecontinueerd onder [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] . Volgens [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] zijn de handelsnaam, het klantenbestand en de domeinnamen van BD door [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] in het geniep weggesluisd naar [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] . [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] stelt dat het faillissement van BD niet nodig was omdat zij de enige grote concurrente schuldeiser was. Er was daarnaast een substantiële schuld bij de Belastingdienst, maar de Belastingdienst verleende uitstel van betaling in de corona-periode, aldus [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] .
4.6.
[gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] betwisten dat het faillissement van BD is aangevraagd met als doel te zorgen dat [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] haar vordering niet geïncasseerd zou krijgen. Volgens hen veroorzaakte het vonnis van 28 juli 2021 en het feit dat [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] daarna meteen executoriaal beslag heeft laten leggen en niet over een betaalregeling wilde praten acute financiële problemen. Omdat er onvoldoende uitzicht bestond dat BD haar schuldeisers op termijn zou kunnen voldoen, heeft [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] als aandeelhouder het faillissement aangevraagd. De activiteiten van BD liepen al enige tijd terug. De inkomsten van BD bestonden uit de vergoeding die opdrachtgevers betaalden voor gedetacheerde personen. Door de coronapandemie waren opdrachtgevers terughoudend met het uitzetten van nieuwe vacatures. Ook vulde BD veel vacatures met mensen die uit het buitenland kwamen, maar door de restricties tijdens de coronapandemie was het lastiger om geschikte mensen te vinden en naar Nederland te halen. Dat heeft gezorgd voor een terugval in de omzet. Naast de schuld aan [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] had BD een schuld aan de Belastingdienst en aan [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] . Aangezien de winstgevendheid van BD onder druk stond, had het voortzetten van de activiteiten van BD volgens [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] alleen maar tot meer schulden en verlies geleid. Ter onderbouwing van hun verweer hebben [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] gewezen op het faillissementsverslag, waarin is opgenomen dat BD in 2019 een omzet van € 665.946,00 had en een winst van € 8.920,00 en in 2020 een omzet van € 315.810,00 en een verlies van € 17.551,00. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] betwisten voorts dat zij (op onrechtmatige wijze) gebruik hebben gemaakt van de handelsnaam ‘It’s All People’. Zij stellen dat zij de handelsnaam niet hebben gebruikt voor de koop van 13 oktober 2021. Ter onderbouwing verwijzen zij naar het faillissementsverslag onder 6.1 en 7.6 (zie 2.8.). Daarbij merken [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] op dat zelfs als dat wel zou zijn gebeurd, dit hooguit onrechtmatig was jegens BD en niet jegens [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] . In reactie op de door [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] overgelegde screenshots van LinkedIn voeren [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] aan dat één van de drie personen de echtgenoot van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] is, die in loondienst bij Jajo’s administratieve werkzaamheden verricht en dit in het verleden ook voor dochterbedrijf BD heeft gedaan. Zij werkte dus feitelijk ook voor BD (handelend onder de naam It’s All People) en mag dat op haar LinkedIn-pagina melden. Een andere persoon werkte voor BD tot augustus 2021. De werkzaamheden zijn in overleg beëindigd vanwege teruglopende omzet en verlieslatende activiteiten. Zij werkt sindsdien ook niet voor [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] . Blijkbaar heeft zij haar LinkedIn-pagina niet aangepast. Met de derde persoon werkte BD voor het faillissement samen. Schijnbaar had deze zijn LinkedIn-pagina nog niet aangepast op het moment dat [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] een screenshot nam. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] hebben een recenter screenschot overgelegd van de pagina, waarop BD helemaal niet meer te zien is. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] zelf is via [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] als indirect bestuurder werkzaam geweest voor BD en had geen reden om zijn LinkedIn-pagina direct na het faillissement aan te passen aangezien [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] de handelsnamen heeft overgekocht, aldus [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] . Voor zover er activiteiten op de LinkedIn-pagina van BD (handelend onder de naam It’s All People) of de website hebben plaatsgevonden is dat om goodwill te behouden en in overleg met curator. Anders was [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] naar eigen zeggen ook niet bereid geweest om de curator te betalen voor de immateriële activa. Tot slot voeren [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] aan dat de gevorderde exhibitie zeer belastend is voor [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] , aangezien [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] verzoekt stukken waar privacy- en bedrijfsgevoelige informatie in staat, zoals loon- en inkoopprijzen. Dit is extra gevoelig aangezien [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] is ook actief is in de detacheringsbranche van IT-medewerkers.
4.7.
De door partijen ingenomen stellingen en verweren afgewogen komt de rechtbank tot het oordeel dat [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsbetrekking is tussen [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] op basis waarvan [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] kunnen worden veroordeeld tot het verstrekken van de gevorderde (afschriften van) stukken. De rechtbank komt tot die conclusie op basis van het volgende. Voor de vraag of een bestuurder bij zijn taakvervulling een onrechtmatige daad begaat, wordt het toerekeningsvereiste ingekleurd door de maatstaf die bij bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:9 BW) wordt gehanteerd, namelijk de hoge maatstaf van het ernstige verwijt. Zulks geldt indien de bestuurder op basis van onrechtmatige daad door de vennootschap wordt aangesproken, maar ook indien een bestuurder aansprakelijk wordt gehouden door een derde zoals [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] . [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] had meer gemotiveerd moeten stellen op basis waarvan zij vermoedt dat [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] ten opzichte van haar onrechtmatig, dat wil zeggen ernstig verwijtbaar, hebben gehandeld. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] stelt bijvoorbeeld dat zij uit de markt heeft vernomen dat na het faillissement van BD bestaande detachteringsopdrachten van ‘It’s All People’ werden gecontinueerd, maar maakt niet duidelijk over welke opdrachten het gaat en van wie zij dat heeft vernomen. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] stelt ook dat zij vermoedt dat er voor het faillissement van BD activiteiten van BD naar [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] zijn overgeheveld, maar maakt niet duidelijk om welke activiteiten dat dan gaat. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] had dit duidelijker moeten stellen en eventueel had zij dit kunnen onderbouwen met verklaringen van opdrachtgevers of de medewerkers over wie het gaat. [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] heeft daarnaast uitgelegd wat de financiële situatie was bij BD voor het faillissement en dit ook onderbouwd met stukken zoals het faillissementsverslag. Gelet op de financiële situatie van BD zoals die blijkt uit het faillissementsverslag, is er geen reden om te vermoeden dat het faillissement alleen is aangevraagd om [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] dwars te zitten. Verder baseert [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] haar vermoedens op de LinkedIn-screenshots en een screenshot van de website, maar gelet op het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] , inhoudende dat de curator de pagina’s in de lucht hield om goodwill te behouden, volgt uit die screenshots niet dat zij onrechtmatig gebruik hebben gemaakt van de handelsnaam ‘It’s All People’. De curator heeft onderzocht of [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] de handelsnamen onrechtmatig hebben gebruikt en is tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van paulianeus handelen. Mede gelet op het feit dat de rechtbank in een latere fase van de procedure alsnog kan besluiten om gebruik te maken van de in artikel 22 Rv neergelegde bevoegdheid, wegen de belangen van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] om geen privacy- en bedrijfsgevoelige informatie aan een concurrent prijs te hoeven geven, in deze fase van het processuele debat zwaarder dan het belang van [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] om de waarheid te kunnen achterhalen en haar bewijspositie te versterken.
4.8.
Nu geen sprake is van een rechtsbetrekking, behoeven de andere vereisten geen behandeling. De incidentele vordering zal worden afgewezen. [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident worden veroordeeld (€ 563,00 voor salaris advocaat).

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal de zaak naar de rol van 26 oktober 2022 verwijzen voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] en [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 2] . Zij zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde in de hoofdzaak/verweerder in het incident sub 1] tot op heden begroot op € 563,00,
6.3.
veroordeelt [eiseres in de hoofdzaak/eiseres in het incident] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 oktober 2022voor conclusie van antwoord,
6.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. Strens - Meulemeester en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.
ES/St