ECLI:NL:RBGEL:2022:5450

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
9884285
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding en verwerping van het beroep op nietigheid in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Kantonrechter in Zutphen, heeft eiser, handelend onder de naam [bedrijf eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, handelend onder de naam [bedrijf gedaagde]. Eiser vordert betaling van € 2.990,00, vermeerderd met rente en kosten, op grond van een factuur die hij op 21 januari 2022 aan gedaagde heeft gestuurd. Eiser stelt dat hij werkzaamheden heeft verricht voor gedaagde en dat deze zijn betalingsverplichting niet is nagekomen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en zich beroepen op de nietigheid van de dagvaarding, omdat deze niet zou voldoen aan de eisen van artikel 111 lid 2 sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding inderdaad niet aan deze eisen voldeed, maar heeft het beroep op nietigheid verworpen. De rechter oordeelt dat het gebrek in de dagvaarding gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad, gezien de inhoud van de conclusie van antwoord.

De rechter heeft verder overwogen dat de afspraken tussen partijen duidelijk waren: gedaagde was verplicht om de overeengekomen bedragen van € 350,00 en later € 400,00 per dag aan eiser te betalen. Eiser heeft geen grondslag aangevoerd voor een hogere betaling, ondanks zijn claim dat gedaagde van zijn opdrachtgever een hoger bedrag ontving. De stelling van eiser dat hij vertrouwen had in gedaagde en zich besodemieterd voelt, is niet voldoende om een verbintenis tot betaling van hogere bedragen te rechtvaardigen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde van gedaagde. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 14 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 9884285 \ CV EXPL 22-1382
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van
[eiser] ,handelend onder de naam [bedrijf eiser] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: M. Hennen,
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam [bedrijf gedaagde] ,
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: M.L. van Schie.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] werkzaamheden verricht. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] [eiser] hiervoor € 350,00 te vermeerderen met btw per dag zou betalen. Later zijn partijen een bedrag van € 400,00, te vermeerderen met btw per dag overeengekomen.
2.2.
De facturen die [eiser] hiervoor in de periode van 25 november 2021 tot en met 7 januari 2022 aan [gedaagde] heeft gestuurd, heeft [gedaagde] betaald.
2.3.
Medio januari 2022 heeft [eiser] in een Whatsapp bericht het volgende aan [gedaagde] geschreven:

[gedaagde] ik heb contact gehad met [naam] van sterkozijne en ben er achter gekomen dat hij jou dus vanaf het begin al 65 per uur betaald vind veel goed maar laat mij niet bedonderen dus bij deze houd het op tussen jou en mij en stuur ik je nog een factuur na van wat ik gemist heb vind het jammer dat ik er zo achter moet komen (…) maar alles daarvoor ga ik berekenen en stuur ik je de factuur van (…)
2.4.
Op 21 januari 2022 heeft [eiser] [gedaagde] een factuur gestuurd van € 2.990,00 met de omschrijving ‘Afrekening te weinig uitbetaald’.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.990,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op 21 januari 2022 een factuur heeft gestuurd aan [gedaagde] , dat hij diensten heeft verricht, maar dat [gedaagde] de betalingsverplichting niet nakomt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 111 lid 2 sub d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding.
Aan [gedaagde] kan worden toegegeven dat de dagvaarding niet, zoals voorgeschreven in artikel 111 lid 2 sub d Rv, de gronden van de eis beschrijft, zodat de dagvaarding volgens artikel 120 Rv lijdt aan een gebrek dat de nietigheid meebrengt. De kantonrechter verwerpt met toepassing van het bepaalde in artikel 122 lid Rv het beroep op de nietigheid omdat het gebrek [gedaagde] - gelet op de inhoud van de conclusie van antwoord - niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.
4.2.
Uit de conclusie van antwoord en uit de bij dagvaarding overgelegde producties blijkt dat [eiser] vindt dat hij recht heeft op een hogere dagvergoeding dan partijen waren overeengekomen, omdat [gedaagde] van zijn opdrachtgever een hoger bedrag ontving.
Vast staat echter dat [eiser] en [gedaagde] respectievelijk € 350,00 en € 400,00 per dag waren overeengekomen. Op grond van deze overeenkomst was [gedaagde] slechts verplicht om de overeengekomen bedragen aan [eiser] te betalen, wat hij ook heeft gedaan. Dat [gedaagde] van zijn opdrachtgever een hoger bedrag ontving, heeft geen invloed op de afspraken die partijen hebben gemaakt. [eiser] heeft geen grondslag aangevoerd waaruit voor [gedaagde] een verbintenis voortvloeit om meer te betalen dan dat zij waren overeengekomen.
4.3.
De stelling van [eiser] dat hij vertrouwen in [gedaagde] had en dat hij er van uit ging dat [gedaagde] het beste met hem voor had en dat hij zich besodemieterd voelt, is onvoldoende om daaraan het rechtsgevolg te verbinden dat de verbintenis tot betaling van hogere bedragen (en dus het door [eiser] op 21 januari 2022 gefactureerde bedrag) voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.4.
De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.Beslissing

5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 436,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart het vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.J. Heessels en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.