ECLI:NL:RBGEL:2022:5624

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/402257 / HA ZA 22-157
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de berekening van de transactiefee voor financiële advieswerkzaamheden en de rol van earn-out en herinvestering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen Catapult Services B.V. en [Holding B.V.] over de betaling van een transactiefee voor financiële advieswerkzaamheden. De zaak is gestart door Catapult, die een vergoeding van € 956.678,50 vordert, gebaseerd op een overeenkomst uit 2018. De kern van het geschil draait om de hoogte van de succesfee, die afhankelijk is van de opbrengst van de verkoop van aandelen van [Holding B.V.] en de earn-out die aan de verkoop is verbonden. [Holding B.V.] betwist de hoogte van de fee en stelt dat de herinvestering in de Chinese koper in mindering moet worden gebracht op de opbrengst. De rechtbank heeft in een tussenvonnis op 5 oktober 2022 geoordeeld dat [Holding B.V.] stukken moet overleggen die betrekking hebben op de ontvangen earn-out, aangezien dit bedrag van invloed is op de hoogte van de verschuldigde transactiefee. De rechtbank heeft ook de argumenten van [Holding B.V.] over de onredelijkheid van de fee en de uitleg van de algemene voorwaarden beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de fee ook moet worden berekend over de herinvestering en dat de earn-out moet worden meegerekend bij het transactiebedrag. De zaak is aangehouden voor verdere beslissingen, waarbij [Holding B.V.] de benodigde documentatie moet aanleveren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/402257 / HA ZA 22-157 /754
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CATAPULT SERVICES B.V.,
gevestigd te Deventer,
eiseres,
advocaat mr. G.J. in 't Veld te Zwolle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Holding B.V.],
gevestigd te [Vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. Josephus Jitta te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Catapult en [Holding B.V.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2022
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1.
Deze zaak gaat over de afrekening van het honorarium voor de door Catapult verrichte financiële advieswerkzaamheden, meer specifiek over de hoogte van de succes fee (ook wel transactiefee genoemd) die gebaseerd is op de opbrengst van een mogelijke verkoop van aandelen en een overeengekomen staffel. Nadat de verkoop is gerealiseerd heeft [Holding B.V.] , de opdrachtgever, geweigerd om de in rekening gebrachte transactiefee te betalen. Zij meent dat het bedrag van haar herinvestering in de groep van de Chinese koper in mindering moet worden gebracht op de opbrengst en dat de earn-out niet moet worden meegerekend bij het transactiebedrag. In dit tussenvonnis draagt de rechtbank [Holding B.V.] ex artikel 22 Rv op om stukken in het geding te brengen omtrent de daadwerkelijk door haar ontvangen earn-out aangezien zij oordeelt dat dit bedrag de hoogte van de aan Catapult verschuldigde transactiefee mede bepaalt.

3.De feiten

3.1.
Catapult adviseert bedrijven over financiële en/of strategische vraagstukken met betrekking tot investeringen, financiering, ‘turnaround’, herstructurering en overnames.
3.2.
[Holding B.V.] hield bij het aangaan van de overeenkomst die onderwerp is van dit geschil een meerderheid (50,79%) van de aandelen in [Holding Groep B.V.] , welke vennootschap zich samen met haar dochtermaatschappijen bezighoudt met de ontwikkeling van ‘high-end packaging equipment’ voor de chips- en halfgeleider industrie (hierna: de [Holding Bedrijvengroep] ).
3.3.
In de jaren 2014, 2015 en 2016 verkeerde de [Holding Bedrijvengroep] in zwaar weer. Op aangeven van de [Bank] is Catapult in 2015 aangetrokken om de financiën op orde te krijgen. Nadat Catapult een analyse had gemaakt van de kapitaalbehoefte, heeft [Holding B.V.] Catapult in september 2015 tevens de opdracht gegeven om de berekende kapitaalbehoefte in te vullen. Vervolgens heeft de [Bank] het krediet voortgezet en is een nieuwe aandeelhouder ( [Aandeelhouder] ) aangetrokken die in januari 2017 € 2 miljoen aan kapitaal heeft ingebracht. [Holding B.V.] behield een meerderheidsbelang van 50,79%.
3.4.
[Holding B.V.] heeft de fee van afgerond € 200.000,00 die zij op grond van overeenkomst uit 2015 verschuldigd was aan Catapult niet volledig kunnen betalen waarna partijen in gesprek zijn gegaan over de betaling van het restant van € 40.000,00. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe overeenkomst die op 22 maart 2018 is vastgelegd (hierna: Overeenkomst 2018) en in het kwijtschelden van de genoemde restantvordering.
3.5.
Op basis van de Overeenkomst 2018 dient [Holding B.V.] een transactiefee te betalen aan Catapult indien zij haar aandelen zou verkopen in de [Holding Bedrijvengroep] of andere dochtermaatschappijen. Over het honorarium is het volgende opgenomen:
(…)
  • Wij verpakken de door jullie verschuldigde fee (ca. € 40.000) over het eerder afgeronde traject met [Bedrijf] in de succes fee bij de exit, als jullie exclusieve (familie-)M&A-adviseur (zie hierna);
  • Voor het advieswerk rekenen wij een vast bedrag van € 1.000 per jaar;
  • Voor de begeleiding bij de exit rekenen we uitsluitend een succes fee (no cure, no pay) en geen uren;
  • De staffel voor de succes fee bij exit is als volgt:
Transactiebedrag
Tranche
Succes fee
Succes fee per tranche
Cumulatief
Percentage
≤ € 15.000.000
A
1% over transactiebedrag
€ 150.000
€ 150.000
1,0%
> € 15.000.000
B
A + 5% over > € 15.000.000
≤ € 16.000.000
≤ € 16.000.000
€ 50.000
€ 200.000
1,3%
> € 16.000.000
C
B + 7% over > € 16.000.000
≤ € 17.000.000
≤ € 17.000.000
€ 70.000
€ 270.000
1,6%
> € 17.000.000
D
C + 10% over > € 17.000.000
pm
-
-
De eerder overeengekomen Algemene Voorwaarden blijven van kracht (zie bijlage). In afwijking van het bepaalde in artikel M.3 van de Algemene Voorwaarden wordt de Transactie gelet op het voortraject te allen tijde geacht mede door onze werkzaamheden tot stand te zijn gekomen. Ook bij voortijdige beeindiging van de opdracht door jullie is de Transactie fee bij een exit (ongeacht de termijn waarop deze plaatsvindt) dus verschuldigd, (…)
Artikel I.2 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden luidt:
Behoudens ingeval de opdracht uitdrukkelijk betrekking heeft op vervreemding van een minderheidsbelang in een onderneming, zal bij de vaststelling van het Transactiebedrag steeds worden uitgegaan van vervreemding van het volledige belang in de desbetreffende onderneming. Indien Opdrachtgever – anders dan volgens de opdracht het geval zou zijn geweest – een deel van het belang in de onderneming behoudt, zal voor de berekening van de Transactiefee het Transactiebedrag worden verhoogd met de waarde van het niet overgedragen deel van het belang (…)
Artikel I.3 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden luidt:
Voor de berekening van de Transactiefee worden onder het Transactiebedrag tevens begrepen:
  • alle aan Opdrachtgever in verband met de Transactie verschuldigde – al dan niet resultaatafhankelijke – bedragen, waarvan betaling eerst na de Transactiedatum plaatsvindt;
  • (…)
3.6.
Op 10 december 2021 heeft [Holding B.V.] haar belang van 50,79% in de [Holding Bedrijvengroep] overgedragen aan een Chinese koper voor een bedrag van (afgerond) € 23,9 miljoen. Bij de verkoop van haar aandelen heeft [Holding B.V.] aandelen ter waarde van € 8 miljoen terug moeten kopen in een groepsmaatschappij van deze Chinese koper. Hierdoor heeft zij na de transactie indirect een kapitaalbelang van 20% in [Holding Groep B.V.] behouden.
3.7.
Na ontvangst van alle documentatie heeft Catapult de verschuldigde transactiefee berekend en op 21 februari 2022 een factuur voor een bedrag van € 958.000,00 exclusief btw aan [Holding B.V.] gestuurd.
3.8.
[Holding B.V.] heeft vervolgens kenbaar gemaakt niet in te stemmen met de berekening van de gefactureerde transactiefee en heeft de factuur onbetaald gelaten.
3.9.
Op 18 maart 2022 heeft Catapult conservatoir beslag gelegd op het bedrijfspand van [Holding B.V.] , en conservatoir derdenbeslag gelegd onder verschillende banken.

4.Het geschil

4.1.
Catapult vordert, in een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, primair veroordeling van [Holding B.V.] tot betaling van € 956.678,50, subsidiair een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met 6% rente vanaf 8 maart 2022 tot de datum van dagvaarding en daarnaast betaling van de proceskosten en nakosten (met wettelijke rente).
4.2.
Catapult baseert haar vordering op de Overeenkomst 2018 met staffel, de daarbij behorende Algemene Voorwaarden (hierna: AV) en het transactiebedrag. Volgens Catapult dient de fee berekend te worden over de opbrengst van € 23.866.785,00 van de transactie met de Chinese Koper voor de aandelen van [Holding B.V.] , te weten de gehele koopprijs en de earn-out. Zij baseert dat op artikel I.2 en artikel I.3 van de Algemene Voorwaarden (hierna: AV). Het gevorderde bedrag is iets lager dan de op 21 februari 2022 gefactureerde € 958.000,00 aangezien Catapult aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat de transactie op 15 december 2021 was voltooid in plaats van op 10 december 2021. Dit heeft gevolgen voor de rente die onderdeel uitmaakt van de verkoopopbrengst en dus voor de hoogte van het transactiebedrag waarover de transactiefee wordt berekend.
4.3.
[Holding B.V.] betwist dat de transactiefee zo hoog is en meent dat Catapult bij de berekening van de fee de intentie van partijen bij het aangaan van de Overeenkomst 2018 miskent. De intentie van de Overeenkomst 2018 was volgens [Holding B.V.] dat Catapult zekerheid verkreeg voor de betaling van haar restantvordering uit hoofde van de Overeenkomst 2015, welke vordering nog € 40.000,00 bedroeg. Indien de fee in lijn met (de gedachte achter) de Overeenkomst 2018 wordt vastgesteld, wordt 80% van de verkoopprijs als grondslag voor de berekening van de fee genomen en wordt de earn-out van € 6 miljoen niet bij het transactiebedrag opgeteld. Zij acht artikel I.2 van de toepasselijke AV ook onredelijk bezwarend. Tenslotte voert zij nog aan dat ongeacht welke grondslag voor de berekening van de fee wordt gehanteerd, het resulteert in een onredelijk hoog bedrag en daarom verzoekt zij de rechtbank de vordering op grond van artikel 6:248 lid 2 BW te matigen tot een bedrag van € 100.000,00.

5.De beoordeling

100% of 80% van de verkoopprijs nemen voor vaststellen transactiebedrag?

5.1.
De transactiefee wordt met toepassing van een staffel uit de Overeenkomst 2018 berekend over het transactiebedrag. Volgens Catapult is in dit geval het transactiebedrag als volgt opgebouwd: € 40 miljoen, plus een rente van 4% over de periode van 1 mei 2021 tot en met 10 december 2021, wat neerkomt op een bedrag van € 991.111,11, plus een earn out van € 6 miljoen. De in de transactiedocumentatie gedefinieerde earn-out bedroeg maximaal € 6 miljoen. Dit telt op tot een bedrag van € 46.991.111,11. Gelet op het aandelenbelang van [Holding B.V.] heeft zij recht op 50,79% van deze verkoopopbrengst, wat resulteert in een transactiebedrag van € 23.866.785,00. Catapult stelt dat zij het transactiebedrag aldus in overeenstemming met de artikelen I.2 en I.3 van AV heeft vastgesteld.
5.2.
Volgens [Holding B.V.] hebben partijen niet beoogd om de transactiefee te berekenen over het gehele door [Holding B.V.] te ontvangen deel van de totale verkoopprijs, zonder daarbij rekening te houden met de herinvestering die [Holding B.V.] heeft moeten doen. Aangezien zij (indirect) 20% van de aandelen heeft behouden, meent zij dat slechts 80% de verkoopopbrengst in het transactiebedrag meegenomen dient te worden. Zij acht het onbegrijpelijk dat Catapult op grond van artikel I.2 van de AV meent dat de fee ook bij het behoud van een deel van het belang in de onderneming, moet worden berekend als ware het volledige belang overgedragen.
5.3.
Partijen twisten over de vraag of de fee ook kan worden berekend over het deel van de opbrengst dat [Holding B.V.] weer heeft geïnvesteerd door verwerving van aandelen in de Chinese vennootschap. Bij de beantwoording van deze vraag draait het om de uitleg van artikel I.2 van de AV. Deze uitleg dient te geschieden aan de hand van het zogenoemde Haviltex-criterium (naar HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635), waarbij het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een arrest van Hoge Raad van 20 februari 2004 (NJ 2005, 493, DSM/Fox) volgt dat bij de uitleg van een geschrift de taalkundige betekenis die de gebruikte bewoordingen, gelezen in de context van het geheel, in de desbetreffende kring van het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben van groot belang is.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat in artikel I.2 van de AV is bepaald dat alleen indien uitdrukkelijk is overeengekomen dat slechts een minderheidsbelang zal worden verkocht, de waarde van het niet overgedragen deel van het belang niet zal wordt meegenomen bij de berekening van de fee. De situatie dat alleen een minderheidsbelang wordt verkocht, doet zich hier niet voor aangezien het volledige meerderheidsbelang van 50,79% is verkocht. Voor zover al gezegd zou kunnen worden dat [Holding B.V.] een deel van haar aandelenbelang heeft behouden doordat zij heeft moeten herinvesteren in de nieuwe Chinese entiteit, heeft dit ingevolge artikel I.2 van de AV nog steeds niet tot gevolg dat dit bedrag niet tot het transactiebedrag wordt gerekend. Artikel I.2 van de AV is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk en voor de uitleg die [Holding B.V.] voorstaat, zijn geen aanknopingspunten in de tekst aanwezig. Zij heeft er dan ook niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de door haar gestelde intentie overeengekomen is.
Dit betekent dat de fee ook dient te worden berekend over het bedrag dat [Holding B.V.] heeft moeten herinvesteren door verwerving van 20% van de aandelen in de Chinese vennootschap.
Zijn de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend?
5.5.
[Holding B.V.] heeft aangevoerd dat indien artikel I.2 van de AV moet worden geïnterpreteerd op de wijze die Catapult voorstaat, dat artikel in haar ogen onredelijk bezwarend is voor [Holding B.V.] . In dat geval wordt de fee immers altijd over het gehele bedrag berekend, ook indien [Holding B.V.] zelf een belangrijk percentage van de aandelen zou behouden. In het hypothetische geval van overdracht van 5% van de aandelen zou de fee de verkoopprijs zelfs kunnen overstijgen, aldus [Holding B.V.] .
5.6.
De rechtbank begrijpt uit dit betoog van [Holding B.V.] dat zij een beroep wenst te doen op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 sub a BW. Aan het beroep op deze vernietigingsgrond zijn geen vormvereisten gesteld en daarom kan het beroep op grond van artikel 3:51 BW ook bij wege van verweer geschieden.
5.7.
Aan [Holding B.V.] kan worden toegegeven dat artikel I.2 AV verstrekkend kan zijn omdat daaruit (inderdaad) volgt dat ook een hoge fee verschuldigd is aan Catapult indien het hypothetische geval zich zou voordoen dat door een opdrachtgever slechts 5% van de aandelen zou worden overgedragen. Daar staat tegenover dat het hypothetische geval dat anders dan voorzien in plaats van een meerderheidsbelang plotseling slechts 5% van de aandelen wordt vervreemd, zich niet snel zal voordoen, en dat artikel I.2 AV niet geldt indien op voorhand is afgesproken dat slechts een minderheidsbelang zal worden vervreemd. Bovendien heeft Catapult ter zitting toegelicht dat dit beding niet onredelijk is omdat juist in het geval de opdrachtgever nog een deel van het belang in de onderneming behoudt of, zoals hier, moet herinvesteren in de nieuwe vennootschap, de werkzaamheden complexer en tijdrovender zijn. Dit heeft [Holding B.V.] niet weersproken. Tenslotte heeft Catapult nog aangevoerd dat het 20% aandelenbelang dat [Holding B.V.] nu heeft in de Chinese vennootschap waarde vertegenwoordigt, en verwacht mag worden dat dit op een zeker moment ook te gelde zal worden gemaakt. Dat hiervan in de praktijk geen sprake zal kunnen zijn, heeft [Holding B.V.] onvoldoende onderbouwd. Bovendien komt het eventueel niet of slechts gedeeltelijk te gelde kunnen maken van dat aandelenkapitaal van 20% voor rekening en risico van [Holding B.V.] . De rechtbank concludeert dan ook dat Catapult een redelijk belang heeft bij het opnemen van deze bepaling in haar AV en dat [Holding B.V.] onvoldoende heeft onderbouwd dat het beding in dit geval onredelijk bezwarend voor haar is. Het beroep op artikel 6:233 BW slaagt dan ook niet.
Earn-out wel of niet optellen bij de verkoopprijs bij vaststellen transactiebedrag?
5.8.
De stelling van [Holding B.V.] dat de fee berekend zou moeten worden over de verkoopprijs bij de ‘closing’ (het sluiten) van de transactie vindt geen steun in de tekst van artikel I.3 van de AV. Artikel I.3 van de AV ziet immers juist op bedragen die eerst na de transactiedatum plaatsvinden en dus op nabetalingsregelingen. De enkele omstandigheid dat de earn-out afhankelijk is van toekomstige resultaten die ook kunnen tegenvallen, verzet zich niet tegen toepassing van artikel I.3 van de AV. De omstandigheid dat [Holding B.V.] ‘de kleine lettertjes’ wellicht niet heeft gelezen of zich de strekking van deze bepaling niet op voorhand heeft gerealiseerd, komt voor haar eigen rekening en risico. Dit geldt temeer aangezien [Holding B.V.] geen consument is maar een grote professionele partij en bovendien een partij die al eerder met Catapult een overeenkomst met dezelfde AV had gesloten. Ook de, overigens door Catapult weersproken, stelling van [Holding B.V.] dat deze bepaling ongebruikelijk is en dat zij hierop niet bedacht hoefde te zijn, kan [Holding B.V.] ingevolge artikel 6:232 BW niet baten.
5.9.
Onder het transactiebedrag moet ingevolge de AV naast de totale verkoopprijs dus ook de earn-out worden begrepen.
5.10.
Catapult heeft de fee berekend op basis van de in de verkoopdocumentatie genoemde maximale earn-out van € 6 miljoen. Ter zitting heeft [Holding B.V.] naar voren gebracht dat de earn-out kort voor de mondelinge behandeling pas is uitgekeerd en dat zij geen € 6 miljoen maar € 5 miljoen heeft ontvangen. De rechtbank is met [Holding B.V.] van oordeel dat een lagere earn-out dient te leiden tot een aanpassing van de fee. Artikel I.3 bepaalt immers dat moet worden uitgegaan van alle aan de opdrachtgever ( [Holding B.V.] ) in verband met de transactie verschuldigde bedragen. Indien blijkt dat de koper slechts € 5 miljoen aan earn-out aan [Holding B.V.] verschuldigd is geworden, leidt dit tot een lager transactiebedrag.
5.11.
[Holding B.V.] heeft dit pas kunnen aanvoeren nadat de daadwerkelijke earn-out bekend is geworden en Catapult heeft hier nog niet goed op kunnen reageren. Nu moet worden aangenomen dat Catapult nog niet over de betreffende gegevens beschikt en [Holding B.V.] wel, zal de rechtbank [Holding B.V.] als de meest gerede partij op de voet van artikel 22 Rv de instructie geven om hiervoor zorg te dragen en de stukken waaruit de aan haar verschuldigde en inmiddels ontvangen earn-out blijkt in de procedure in te brengen. Daarbij mag [Holding B.V.] een korte begeleidende toelichting geven van maximaal één pagina. Hierna zal Catapult in de gelegenheid worden gesteld om bij antwoordakte in maximaal één pagina te reageren op deze stukken.
Derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
5.12.
Naast het voorgaande betoogt [Holding B.V.] dat de berekende transactiefee onredelijk hoog is. Zij verzoekt de rechtbank dan ook de vordering op grond van artikel 6:248 lid 2 BW te matigen tot een bedrag van € 100.000,00. Als redenen voor deze matiging heeft zij aangevoerd dat deze Overeenkomst 2018 in de plaats is gekomen voor de destijds onbetaald gelaten fee van € 40.000,00, dat Catapult geen werkzaamheden heeft verricht voor de fee en dat deze bovendien beduidend hoger is dan gebruikelijk voor dit soort transacties.
5.13.
Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De stelplicht en zo nodig bewijslast ten aanzien van dergelijke omstandigheden rusten op [Holding B.V.] die aan het beroep van Catapult op de genoemde artikelen van de AV tegenwerpt dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Bij de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW dient de nodige terughoudendheid te worden betracht.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat de door [Holding B.V.] aangevoerde omstandigheden het door [Holding B.V.] gedane beroep op artikel 6:248 lid 2 BW niet doen slagen. Zij overweegt daartoe allereerst dat [Holding B.V.] haar stelling dat partijen bij het aangaan van de Overeenkomst 2018 de bedoeling hadden om de Overeenkomst 2015 te vervangen en dat [Holding B.V.] hiermee (tijdelijk) werd vrijgesteld van een betalingsverplichting aan Catapult, niet heeft onderbouwd. Deze gestelde bedoeling volgt ook niet uit de Overeenkomst 2018 en [Holding B.V.] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit dat anders zou volgen. Reeds daarom zal [Holding B.V.] niet tot bewijs van deze stelling worden toegelaten. Verder overweegt de rechtbank dat de op grond van de Overeenkomst 2018 verschuldigde fee weliswaar hoog is maar dat deze zich wegens de toepassing van een staffel verhoudt tot de ontvangen koopprijs voor het aandelenbelang van [Holding B.V.] . Ter zitting is duidelijk geworden dat beide partijen bij het aangaan van de Overeenkomst 2018 niet hadden verwacht dat de waarde van de onderneming binnen korte tijd zou toenemen van € 5 miljoen in januari 2017 naar € 47 miljoen bij de verkoop in 2021. Dit was voor [Holding B.V.] een meevaller en gelet op de aard van de tussen partijen gesloten overeenkomst uiteindelijk ook voor Catapult. Weliswaar zijn de werkzaamheden die Catapult heeft verricht tussen maart 2018 en de verkoop van de aandelen beperkt geweest, maar daar staat tegenover dat [Holding B.V.] haar ook niet in de gelegenheid heeft gesteld om [Holding B.V.] te begeleiden bij de totstandkoming van deze transactie. Als onweersproken staat immers vast dat de investeerder [Aandeelhouder] (die 39,21% van de aandelen hield) de voortrekkersrol had bij het vinden van een koper en Catapult alleen de belangen van [Holding B.V.] diende te behartigen indien haar zou worden gevraagd te adviseren bij een op handen zijnde transactie. [Aandeelhouder] had ook haar eigen adviseurs. Verder staat als onweersproken vast dat toen de eerste potentiële koper zich aandiende Catapult wel werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van [Holding B.V.] , maar dat deze transactie niet is doorgegaan. Bij de uiteindelijke transactie met de Chinese koper is zij pas op de hoogte gesteld toen de transactie al (bijna) was beklonken, en is haar niet gevraagd om [Holding B.V.] te begeleiden. Dat Catapultdus erg weinig werkzaamheden heeft verricht in verhouding tot de hoogte van de fee, is enerzijds inherent aan de gemaakte afspraken en anderzijds het gevolg van de zeer gunstig uitpakkende verkoopprijs, en kan Catapult niet worden verweten. Tenslotte is de door [Holding B.V.] gestelde omstandigheid dat deze transactiefee beduidend hoger is dan gebruikelijk in de branche door Catapult weersproken en door [Holding B.V.] niet nader onderbouwd. Ook als dit al zou komen vast te staan, zou deze enkele omstandigheid overigens onvoldoende zijn voor een geslaagd beroep op artikel 6:248 lid 2 BW.
5.15.
De conclusie is dat de vordering tot betaling van de gevorderde fee grotendeels toewijsbaar is, met dien verstande dat gelet op hetgeen onder 5.10 en 5.11 over de earn-out is overwogen, waarschijnlijk een iets lager bedrag dan het gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
Contractuele rente
5.16.
Catapult vordert 6% rente over de transactiefee vanaf 8 maart 2022 tot de datum van dagvaarding, 1 april 2022. Catapult stelt dat in artikel J.2(b) van de AV is bepaald dat een rentevoet is verschuldigd ter hoogte van de wettelijke handelsrente, die per 8 maart 2022 2% beliep, vermeerderd met 4%.
[Holding B.V.] heeft geen verweer gevoerd tegen dit deel van de vordering. De rechtbank zal daarom de contractueel bedongen rente vanaf 8 maart 2022 tot aan 1 april 2022 toewijzen.
5.17.
In afwachting van de door [Holding B.V.] in de procedure in te brengen stukken wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat [Holding B.V.] uiterlijk op
19 oktober 2022bij akte de stukken waaruit de aan haar verschuldigde en inmiddels ontvangen earn-out blijkt in de procedure dient in te brengen, met een begeleidende toelichting van maximaal één pagina;
6.2.
bepaalt dat Catapult uiterlijk twee weken nadat voormelde akte is genomen daarop kan reageren met een antwoordakte van maximaal één pagina,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan,
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.