In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. Düsünceli, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat haar aanvraag voor een WIA-uitkering had afgewezen. Het UWV had eerder op 16 juli 2020 het primaire besluit genomen en op 12 januari 2021 het bezwaar ongegrond verklaard. Echter, op 4 juli 2022 heeft het UWV een nieuwe beslissing genomen, waarbij het bezwaar van eiseres alsnog gegrond werd verklaard en het primaire besluit werd herroepen. Eiseres heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding, maar het UWV heeft hier geen gebruik van gemaakt. De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, besloten om geen zitting te houden en het onderzoek te sluiten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb het bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten indien het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV niet heeft betwist dat eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 1.841,-, gebaseerd op de verleende rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsprocedure. Daarnaast is het UWV verplicht om het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiseres.