ECLI:NL:RBGEL:2022:5688

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
05/148691-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïne

Op 23 september 2022 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 15 juni 2022 in Nederland, te Tiel en/of Beneden-Leeuwen, opzettelijk ongeveer 3.489,17 gram cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de drugshandel een zwaardere straf rechtvaardigen. De verdachte had spijt getoond en wilde afscheid nemen van het criminele circuit, maar de rechtbank vond dat de omstandigheden waaronder de cocaïne was aangetroffen, evenals de dealerindicatie, een hogere straf rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op geldbedragen die door de verdachte zijn verkregen uit de drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/148691-22
Datum uitspraak : 23 september 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortejaar 1992] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Achterhoek te Zutphen.
Raadsman: mr. G.N. Weski, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2022 te Tiel en/of te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 3.489,17 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de bewezenverklaring volgens de officier van justitie ziet op het voorhanden hebben van de harddrugs.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de harddrugs voorhanden heeft gehad, maar dat zijn opzet was gericht op een lagere hoeveelheid cocaïne en niet op de ten laste gelegde hoeveelheid.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal, p. 19;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 23;
- het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 62 – 67;
- het proces-verbaal Onderzoek verdovende middelen, p. 36-39;
- de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut, p. 40 – 44z;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 september 2022.
Hoeveelheid cocaïne
De rechtbank overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne als volgt. Uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat de bij verdachte aangetroffen op cocaïne lijkende stoffen zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). Dit betrof een totale hoeveelheid van 3.489,17 gram. Het NFI heeft de bemonsteringen daaruit positief getest op de aanwezigheid van cocaïne. Door de verdediging is onvoldoende concreet en specifiek naar voren gebracht waarom de rechtbank aan deze conclusies, met name de weging van de aangetroffen stoffen, van het NFI moet twijfelen. In het voorhanden hebben van de aangetroffen hoeveelheden ligt het opzet daarop reeds besloten. Dat verdachtes opzet, gezien de aangetroffen hoeveelheden, in combinatie met de aangetroffen poneypacks, versnijdingsmiddelen en weegschaal gericht zou zijn op slechts 2 in plaats van 3,5 kilo, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte 3.489,17 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk 3.489,17 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks15 juni 2022 te Tiel
en/of te Beneden-Leeuwen,gemeente West Maas en Waal, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval enopzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3.489,17 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in art. 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij art. 10, vierde lid, van de Opiumwet

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren en hieraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, gelet op de LOVS oriëntatiepunten en het standpunt van de verdediging ten aanzien van de hoeveelheid, een lagere gevangenisstraf dan geëist door de officier van justitie passend is. Volgens de raadsman moet rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft spijt getoond en wil afscheid nemen van het criminele circuit. Daarnaast kampt verdachte met een vervelende medische aandoening. De raadsman bepleit daarom een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en met hieraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van bijna 3,5 kilo cocaïne. Daarmee vervult hij overduidelijk een belangrijke rol bij de handel in harddrugs. De rechtbank acht, gelet op de hoeveelheid harddrugs, de omstandigheden waaronder deze zijn gevonden, het cash geld en de gegevens van de telefoon van verdachte, ook een zogenaamde dealerindicatie aanwezig. Hoewel handel in drugs op basis van het voorliggende dossier niet is bewezenverklaard (het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen de strafzaak toe te spitsen op het bezit op de dag van aanhouding), vormt de dealerindicatie wel een omstandigheid waarmee de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening houdt bij de straftoemeting.
Handel in harddrugs dient krachtig bestreden te worden, nu het gebruik daarvan gevaar oplevert voor de gezondheid van de (vaak jonge) gebruikers en kan leiden tot verslaving. Het gebruik van en de handel in drugs leiden bovendien direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit en vormen zo een bron van overlast voor de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. Kennelijk heeft verdachte alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin, zonder stil te staan bij de nadelige consequenties van zijn gedrag voor anderen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 augustus 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de reclasseringsrapportage van 15 juli 2022. Hieruit volgt dat de reclassering het voor de vermindering van het recidiverisico van belang acht dat verdachte in de toekomst op meerdere leefgebieden andere keuzes maakt. Om verdachte hierin te ondersteunen adviseert de reclassering een drietal bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling en meewerken aan middelencontrole.
Bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In geval van het aanwezig hebben van een hoeveelheid harddrugs van drie tot vier kilo vermeldt de LOVS een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf à zestien maanden.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de ernst van het gepleegde feit, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overwegende acht de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden passend en geboden, met aftrek van het voorarrest. Nu de rechtbank uitgaat van een dealerindicatie, ziet zij geen aanleiding om een gevangenisstraf lager dan zestien maanden op te leggen. Daarvan zullen zes maanden voorwaardelijk zijn, met een proeftijd van drie jaren, om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken. Ten aanzien van de geadviseerde bijzondere voorwaarden oordeelt de rechtbank als volgt. Verdachte is om financiële motieven betrokken geraakt bij de cocaïnehandel. Verder, gelet op het feit dat verdachte geen volledige openheid van zaken wil geven, welke houding het toezicht op de naleving van op te leggen voorwaarden in de weg kan staan, en onvoldoende duidelijk is voor welke behandeling verdachte in aanmerking komt, ziet de rechtbank geen aanleiding tot oplegging van bijzondere voorwaarden. Het alcoholgebruik, dat beperkt zou zijn, is bovendien niet delict gerelateerd. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt zodoende alleen de algemene voorwaarde (geen strafbare feiten plegen) verbonden.
De rechtbank straft verdachte daarmee zwaarder dan geëist, nu de officier een korter onvoorwaardelijk deel voor ogen stond. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaarder en komt daarmee tot een hogere strafoplegging.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank stelt vast dat er nog beslag rust op, onder meer, de volgende onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten:
  • een geldbedrag van € 485,- (goednummer: 2765683);
  • een geldbedrag van € 1.200,- (goednummer: 2765682);
  • een personenauto (goednummer: 2765613).
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de geldbedragen van € 485,- en € 1.200,-, verbeurd verklaren zoals door de officier van justitie is geëist. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen, te weten de geldbedragen, grotendeels door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit zijn verkregen. De personenauto zal aan de beslagene worden teruggegeven, gelet op het bewezenverklaarde feit.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 maanden;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te
weten 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd
van 3 jarenniet heeft gehouden aan de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
ten aanzien van het beslag
 verklaart verbeurd de geldbedragen van € 485,- (goednummer: 2765683) en € 1.200,- (goednummer: 2765682);
 bepaalt dat wordt teruggegeven aan de beslagene: de personenauto (goednummer: 2765613).
Dit vonnis is gewezen door mr. V.A.J. Abbing (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. A.M.P.T. Blokhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2022.
Mr. Blokhuis is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022267310, gesloten op 28 juli 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.