ECLI:NL:RBGEL:2022:5736

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/400224 / HZ ZA 22-64
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming betalingsverplichting en schadevergoeding in het kader van een vleesvarkensbedrijf

In deze zaak vordert eiser, [Eiser], betaling van een bedrag van € 198.538,76 van gedaagde, [Gedaagde], in het kader van een overeenkomst voor de levering van biggen. Eiser stelt dat gedaagde alle facturen onbetaald heeft gelaten en dat hij aanspraak maakt op vergoeding van kosten die hij heeft gemaakt in het kader van de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf. Gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij niet de contractspartij is, maar dat dit [Bedrijf 1] en later [Gedaagde B.V.] waren. De rechtbank oordeelt dat gedaagde wel degelijk de contractspartij was en dat eiser recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. In reconventie vordert gedaagde schadevergoeding van eiser, maar deze vordering wordt afgewezen omdat eiser rechtmatig heeft gehandeld door de varkens op te halen en te verkopen. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser toe en veroordeelt gedaagde in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/400224 / HZ ZA 22-64
Vonnis van 5 oktober 2022
in de zaak van
[Eiser]
,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.C.M. Jochemsen-Vernooij te Nijmegen,
tegen
[Gedaagde]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.G.M. van Zutphen te Almelo (onttrokken).
Partijen zullen hierna [Eiser] en [Gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 juli 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 augustus 2022
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende een vermeerdering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij een op 9 december 2019 getekende overeenkomst met de titel: “Huur-/pachtcontract” (productie 2 [Eiser] ) heeft [Eiser] een vleesvarkensbedrijf met woningen, bedrijfsgebouwen, ondergrond en cultuurgrond te [vestigingsplaats 1] (hierna: het vleesvarkensbedrijf) aan [Gedaagde] verpacht/verhuurd. In de overeenkomst is - voor zover van belang - vermeld:
“ Omdat [Gedaagde] de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf voor eigen rekening kan starten zodra de stallen zijn opgeleverd, is er in het beginstadium geen geldstroom.Mede daarom financiert [Eiser] de biggen die nodig zijn voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf. [Eiser] levert de biggen op het vleesvarkensbedrijf en verrekent de kosten hiervan met de opbrengst van de varkens.Over de kosten van de biggen is zes procent (6%) rente verschuldigd en de betaling van de rente vindt ook plaats via verrekening met de opbrengst van de varkens.(…)
OVERIGE BEPALINGEN1. [Eiser] is bevoegd om:
  • eventuele opbrengsten die toekomen aan [Gedaagde] wegens verkoop van varkens via [Eiser] of een aan hem gelieerd bedrijf;
  • bedragen die hij schuldig is aan [Gedaagde] ;
te verrekenen met hetgeen [Eiser] van [Gedaagde] uit welken hoofde ook te vorderen heeft.2. (…) Varkens dient [Gedaagde] te verhandelen via [Eiser] op de gebruikelijke manier. (…)”
2.2.
Bij akte van 9 december 2019 (productie 3 [Eiser] , productie 14 [Gedaagde] ) is door [Gedaagde] ten behoeve van [Eiser] een pandrecht verleend tot een totaalbedrag van € 1 miljoen (met rente en kosten € 1,4 miljoen) op alle levende have op dat moment op het vleesvarkensbedrijf aanwezig en alle levende have die daar in de toekomst aanwezig zal zijn, dit tot meerdere zekerheid voor de voldoening van al hetgeen [Eiser] van [Gedaagde] uit welke hoofde ook te vorderen heeft of mocht hebben.
2.3.
[Voederbedrijf] (hierna: [Voederbedrijf] ) leverde het voer aan het vleesvarkensbedrijf.
2.4.
Op 1 juli 2021 heeft [Eiser] het vleesvarkensbedrijf aan [Gedaagde] verkocht (productie 12 [Gedaagde] ). Het bedrijf is op 9 juli 2021 aan [Gedaagde] geleverd.
2.5.
Bij notariële akte van 9 juli 2021 is het bedrag waarvoor het pandrecht is gevestigd verhoogd tot € 1,5 miljoen (met rente en kosten € 2,1 miljoen; productie 15 [Gedaagde] ).
2.6.
In een op 15 september 2021 tussen [Eiser] , [Voederbedrijf] en [Gedaagde] gesloten overeenkomst (hierna: de verrekenovereenkomst; productie 5 [Eiser] ) is - voor zover van belang - bepaald:
Verrekening [Eiser] - [Gedaagde]Bij levering van slachtvarkens aan [Eiser] wordt steeds de verkoopprijs van de slachtvarkens die [Eiser] moet betalen, verrekend met de vorderingen die [Eiser] op dat moment heeft op [Gedaagde] wegens geleverde biggen.
Verrekening [Gedaagde] - [Voederbedrijf] via [Eiser]Op het moment dat [Eiser] zijn vordering op [Gedaagde] verrekent met de aan [Gedaagde] te betalen prijs voor de slachtvarkens, zal [Eiser] óók de vorderingen die [Voederbedrijf] op dat moment heeft op [Gedaagde] wegens geleverd voer verrekenen met de aan [Gedaagde] te betalen verkoopprijs voor de slachtvarkens, ook al heeft [Gedaagde] geen vordering op [Voederbedrijf] wegens deze levering van slachtvarkens. Hiermee wijken partijen af van de standaardregeling voor verrekening uit artikel 127 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.[Eiser] en [Voederbedrijf] regelen daarbij onderling dat [Voederbedrijf] ’ vordering wegens de levering van het voer voldaan wordt, zodat [Voederbedrijf] na deze verrekening geen aanspraak meer heeft tegenover [Gedaagde] voor wat betreft de vorderingen die verrekend zijn bij de levering van slachtvarkens door [Gedaagde] aan [Eiser] .”
2.7.
Bij brief van de deurwaarder van 23 september 2021 (productie 18 [Gedaagde] ) heeft [Eiser] [Gedaagde] erop gewezen dat er een exclusieve verkoopafspraak geldt op grond waarvan [Gedaagde] verplicht is alle vleesvarkens aan [Eiser] te verkopen en dat [Gedaagde] in strijd met die exclusieve verkoopafspraak handelt. Hij heeft [Gedaagde] gesommeerd de verkoop aan anderen te staken en heeft aangekondigd tot uitwinning van het pandrecht over te gaan als [Gedaagde] toch slachtvarkens aan anderen zal verkopen.
2.8.
Op 17 november 2021 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen onder meer [Eiser] , [Gedaagde] en dierenarts [Dierenarts] . In het handgeschreven verslag van deze bespreking (productie 6 [Eiser] ) is onder meer vermeld:
“Door de aanhoudende slechte varkensmarkt is de laatste tijd het dierenwelzijn van de varkens aanwezig op deze locatie onder druk komen te staan. Aangezien [Eiser] de biggen en [Voederbedrijf] , waar [Eiser] aandeelhouder van is de varkens en het voer gefinancierd heeft. Alle aanwezige varkens zijn aan [Eiser] verpand. Dat maakt hem verantwoordelijk.”In het verslag zijn - voor zover van belang - de volgende afspraken vastgelegd:
- [Eiser] en [oud-medewerker] (oud-medewerker van [Gedaagde] ) dragen er zorg voor dat de op dat moment aanwezige varkens (6.846 stuks) tot een reëel slachtrijp gewicht worden gebracht, waarna alle dieren via [Eiser] worden afgezet,
  • [Eiser] zorgt voor de aanvoer van voer en dierbenodigdheden, de afvoer van mest en het onderhoud van voer- en watervoorziening,
  • alle kosten worden verrekend met de opbrengst van de thans aanwezige varkens minus gefinancierde biggen en voer; een eventuele restwinst is voor [Gedaagde] .

3.Het geschil in conventie

3.1.
[Eiser] vordert na vermeerdering van eis - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [Gedaagde] veroordeelt:
I. tot betaling aan [Eiser] van een bedrag van € 198.538,76, te vermeerderen met de contractuele rente van 12%, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, per factuur verschuldigd over de periode vanaf de dag na de vervaldatum van de betreffende factuur tot aan de dag der algehele voldoening,
II. tot betaling aan [Eiser] van de beslagkosten, begroot op € 2.038,43,
III. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 3.340,07 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
III. in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis en met de nakosten.
3.2.
[Eiser] legt aan deze vorderingen de navolgende stellingen ten grondslag. Vanaf 28 juli 2021 heeft [Gedaagde] alle facturen voor de door [Eiser] aan hem verkochte en geleverde biggen onbetaald gelaten. [Eiser] maakt tevens aanspraak op vergoeding van kosten die hij heeft gemaakt in het kader van de overgenomen exploitatie van het vleesvarkensbedrijf. Na verrekening van de opbrengst van de opgehaalde en verkochte vleesvarkens resteert een vordering van [Eiser] op [Gedaagde] van € 198.538,76. Daarbij zijn tevens vorderingen van [Voederbedrijf] op [Gedaagde] verrekend.
Op grond van de toepasselijke algemene verkoopvoorwaarden voor de veehandel is over het verschuldigde bedrag een contractuele rente van 1% per maand verschuldigd vanaf de vervaldatum van iedere factuur. Subsidiair is de wettelijke handelsrente vanaf de dag na de vervaldatum verschuldigd, omdat het gaat om geldverbintenissen uit hoofde van een handelsovereenkomst. Meer subsidiair is de wettelijke rente verschuldigd, omdat [Gedaagde] in verzuim verkeert doordat de vervaldata van de facturen zijn verstreken (artikel 5.4 van de algemene voorwaarden), althans omdat de betalingstermijnen zijn verstreken (artikel 6:83 sub a van het Burgerlijk Wetboek, BW).
Naast de vergoeding van beslagkosten maakt [Eiser] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten conform de hiervoor geldende staffel.
3.3.
[Gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [Eiser] , met zijn veroordeling in de kosten van de procedure. Op de verweren van [Gedaagde] zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.Het geschil in reconventie4.1. [Gedaagde] vordert - samengevat - dat de rechtbank [Eiser] veroordeelt:I. tot betaling van een bedrag van € 602.160,00 ten titel van schadevergoeding in het kader van de op 3 en 6 januari 2022 afgevoerde varkens,II. tot betaling van een bedrag van € 253.232,00 ten titel van schadevergoeding in het kader van leegstand van de onderneming over de periode tot en met 1 april 2022, te vermeerderen met de schade van € 84.410,00 exclusief kosten die [Gedaagde] vanaf 11 april 2022 lijdt, zolang het bedrijf geen nieuwe varkens kan mesten en verwerken,III. tot betaling van de wettelijke (handels)rente over voornoemde bedragen, te rekenen vanaf 6 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,IV. in de kosten van de procedure.

4.2.
[Gedaagde] legt aan deze vorderingen de navolgende stellingen ten grondslag.
[Eiser] heeft in strijd met de gemaakte afspraken, althans onrechtmatig jegens [Gedaagde] gehandeld door de vleesvarkens op 3 en 6 januari 2022 op te halen en te verkopen. Hierdoor heeft [Eiser] willens en wetens schade toegebracht aan de bedrijfsvoering van [Gedaagde B.V.] De door [Eiser] opgehaalde varkens waren voor een bedrag van € 602.160,00 verkocht aan een derde. Nu sprake was van een vordering van [Eiser] van € 367.000,00, heeft [Gedaagde] recht op betaling van een bedrag van € 235.160,00. Bovendien lijdt [Gedaagde] schade doordat de exploitatie is stil gevallen en er geen varkens zijn die over een periode van drie á vier maanden kunnen worden doorverkocht. Dat betekent (bij 6.664 varkens en een netto winst per varken van € 38,00) een schade van € 84.410,00 per maand.
4.3.
[Eiser] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [Gedaagde] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na het te wijzen vonnis zijn voldaan. Op de verweren van [Eiser] zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie5.1. [Eiser] heeft aan zijn vordering tot betaling ten grondslag gelegd dat hij op grond van een met [Gedaagde] gesloten overeenkomst biggen aan [Gedaagde] heeft verkocht en geleverd. Hij heeft gesteld dat hij zijn vorderingen op [Gedaagde] en de vorderingen van [Voederbedrijf] op [Gedaagde] overeenkomstig de gesloten verrekenovereenkomst heeft verrekend met vorderingen van [Gedaagde] op [Eiser] wegens geleverde vleesvarkens en dat daarna nog een bedrag van € 198.538,76 openstaat.
Wie is contractspartij?5.2. [Gedaagde] heeft onder meer ten verwere aangevoerd dat niet hij, maar eerst (althans vanaf 1 mei 2022) [Bedrijf 1] en vanaf 21 december 2021 [Gedaagde B.V.] contractspartij van [Eiser] is/was. Hij heeft hierbij aangevoerd dat met [Eiser] - op advies van de heer [Medewerker] van [Eiser] - is afgesproken dat het vleesvarkensbedrijf onder de naam [Bedrijf 1] (een eenmanszaak van de echtgenote van [Gedaagde] ) zou worden geëxploiteerd. Die afspraak is volgens hem gemaakt omdat hij zelf al bedrijven in Noord-Brabant had die op zijn naam stonden. De biggen werden dus geleverd aan [Bedrijf 1] , die de eigendom verkreeg en de vleesvarkens aan [Eiser] terug leverde, aldus [Gedaagde] .
5.3.
Voor het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst, dient te worden gekeken naar wat partijen hebben besproken en gedaan en wat zij daaruit hebben afgeleid en mochten afleiden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn.
5.4.
Uit hetgeen door partijen over en weer is aangevoerd moet worden afgeleid dat [Gedaagde] zich richting [Eiser] altijd heeft gedragen als eigenaar van de geleverde biggen, later afgemest tot vleesvarkens, en als verantwoordelijke voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf. Hiervoor zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Alle facturen van [Eiser] (producties 4, 21 en 22 [Eiser] ) zijn gericht aan [Gedaagde] , zonder dat [Gedaagde] hiertegen bezwaar heeft gemaakt. De overeenkomsten die voor het vleesvarkensbedrijf werden aangegaan, werden aangegaan met [Gedaagde] . Zo is in de overeenkomst van 15 september 2021 (productie 5 [Eiser] ) tussen partijen afgesproken dat [Eiser] zijn vorderingen op [Gedaagde] wegens geleverde biggen en de vorderingen van [Voederbedrijf] op [Gedaagde] wegens geleverd voer mag verrekenen met de aan [Gedaagde] te betalen verkoopprijs voor de slachtvarkens. Ook het pandrecht op de varkens die aanwezig (zullen) zijn op het vleesvarkensbedrijf is verleend door [Gedaagde] (productie 3 [Eiser] ). Hetzelfde geldt voor de verhoging van het bedrag waarvoor het pandrecht is gevestigd (productie 15 [Gedaagde] ). Bovendien zijn blijkens het mede door [Gedaagde] ondertekende verslag van de bespreking op 17 november 2021 (productie 6 [Eiser] ) met [Gedaagde] afspraken gemaakt over de overname van de exploitatie door [Eiser] . In het verslag is te lezen dat alle aanwezige varkens aan [Eiser] verpand zijn en dat een eventuele restwinst na verkoop van de aanwezige varkens aan [Gedaagde] toekomt. Op grond hiervan mocht [Eiser] ervan uitgaan dat hij de overeenkomsten voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf sloot met [Gedaagde] en dat [Gedaagde] dus de contractspartij van [Eiser] was.
5.5.
Hieraan doet niet af dat, zoals [Gedaagde] heeft gesteld, [Bedrijf 1] op vervoersdocumenten is vermeld als bestemming van de getransporteerde varkens (producties 10, 18, 19 en 26 [Gedaagde] ), de varkensrechten bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland zijn geregistreerd op naam van [Bedrijf 1] (productie 23 en 25 [Gedaagde] ), [Bedrijf 1] is vermeld op een beoordelingsverslag van het bedrijf [Bedrijf 2] over duurzame veehouderij (productie 24 [Gedaagde] ), [Voederbedrijf] haar facturen voor voer ten behoeve van het varkensvleesbedrijf heeft gestuurd aan [Bedrijf 1] en dat de eenmanszaak [Bedrijf 1] in het handelsregister is ingeschreven als varkenshouderij aan het adres van het vleesvarkensbedrijf (productie 27 [Gedaagde] ). Mede gelet op hetgeen is overwogen in de vorige rechtsoverweging kunnen deze omstandigheden, zowel op zichzelf beschouwd als in samenhang bezien, er niet toe leiden dat [Eiser] ervan uit diende te gaan dat de eigendom van de vleesvarkens bij [Bedrijf 1] lag en dat [Bedrijf 1] verantwoordelijk was voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf. Daarbij is mede van belang dat de aanduiding [Bedrijf 1] ook kan duiden op de naam van de boerderij waar het vleesvarkensbedrijf werd geëxploiteerd. De stelling van [Gedaagde] dat op advies van de heer [Medewerker] van [Eiser] is afgesproken dat het vleesvarkensbedrijf door [Bedrijf 1] zou worden geëxploiteerd, is niet nader onderbouwd, terwijl [Eiser] bovendien onbetwist heeft aangevoerd dat betreffende heer Meijer niet bij hem in dienst is.
5.6.
Voor zover [Gedaagde] heeft betoogd dat [Gedaagde B.V.] contractspartij van [Eiser] is geworden door een activa-passiva overdracht, geldt dat [Eiser] onbetwist heeft gesteld dat zij geen toestemming voor schuldovername heeft gegeven (artikel 6:155 BW), terwijl [Gedaagde] bovendien niet (onderbouwd) heeft gesteld dat [Gedaagde] B.V. bij de overdracht de vorderingen van [Eiser] op [Gedaagde] heeft overgenomen. Uit de overgelegde overeenkomst (productie 9 [Gedaagde] ) blijkt dat [Gedaagde B.V.] alleen bepaalde, in een niet bijgevoegde bijlage opgenomen vorderingen van [Gedaagde] heeft gekocht. Het betoog dat [Gedaagde B.V.] contractspartij is, wordt dus verworpen.
Is de vordering van [Eiser] al betaald?5.7. [Gedaagde] heeft verder als verweer aangevoerd dat [Eiser] geen vordering meer op hem heeft, omdat het bedrag dat [Eiser] in het kader van de overname van de boerderij heeft ontvangen, zijnde € 1.773.200,00, alle schulden van [Gedaagde] aan [Eiser] dekte. Aan dit verweer wordt voorbijgegaan nu [Gedaagde] deze stelling in het geheel niet nader heeft geconcretiseerd. Hierbij wordt opgemerkt dat het door [Gedaagde] genoemde bedrag in het koopcontract van 1 juli 2021 (productie 12 [Gedaagde] ) is vermeld als totale koopprijs voor de onroerende zaken die daarbij aan [Gedaagde] zijn verkocht en dat uit de inhoud van dit contract niet blijkt dat het genoemde bedrag ook betrekking had op andere vorderingen van [Eiser] op [Gedaagde] .
Verrekening
5.8.
[Eiser] heeft - onder overlegging van berekeningen en facturen (producties 22 tot en met 27) - gemotiveerd uiteengezet dat met de verkoop van de op 3 en 6 januari 2022 opgehaalde vleesvarkens een opbrengst van € 458.883,83 is behaald en dat dit bedrag is verrekend met de op 31 december 2021 bij [Voederbedrijf] openstaande vordering op [Gedaagde] van € 188.153,41 en de vorderingen van [Eiser] op [Gedaagde] van in totaal € 270.730,42.
5.9.
[Gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de verrekening. Aan zijn betoog dat afspraken over verrekening onder druk van de situatie door hem zijn ondertekend, althans dat hij gedwongen werd deze afspraken te ondertekenen, wordt voorbijgegaan, nu [Gedaagde] deze stelling niet nader heeft onderbouwd en niet heeft aangegeven welk rechtsgevolg aan zijn stellingen verbonden zou moeten worden.
5.10.
Hij heeft verder aangevoerd dat [Eiser] de vleesvarkens waarvan de opbrengst is verrekend, zonder recht of titel heeft afgevoerd en verkocht. Volgens hem heeft [Eiser] door het afvoeren en verkopen van de varkens in strijd met de gemaakte afspraken en onrechtmatig jegens hem gehandeld.
doet echter in dit verband terecht een beroep op de tussen partijen gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in het verslag van de op 17 november 2021 gehouden bespreking (productie 6 [Eiser] ). Die afspraken komen er - samengevat - op neer dat [Eiser] de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf van [Gedaagde] heeft overgenomen en zich daarbij jegens [Gedaagde] heeft verplicht zorg te dragen voor het afmesten van de op het vleesvarkensbedrijf aanwezige varkens tot een slachtrijp gewicht. Daarbij is tevens afgesproken dat de varkens via [Eiser] zullen worden afgezet en dat [Eiser] de kosten die hij bij de exploitatie maakt (waaronder de kosten van het voer), kon verrekenen met de opbrengst van de aanwezige varkens minus de prijs van de door [Eiser] gefinancierde biggen. De stelling van [Gedaagde] dat de exclusieve verkoopafspraak niet meer gold omdat de overeenkomst van verhuur/pacht door de verkoop van de boerderij aan hem was komen te vervallen, kan reeds niet worden gevolgd omdat de afspraken zoals neergelegd in het verslag van 17 november 2021 na het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot de boerderij zijn gemaakt. Deze afspraken zijn van kracht gebleven. Het stond [Gedaagde] niet vrij om eenzijdig van die afspraken af te wijken en de vleesvarkens aan een derde te verkopen. Voorbijgegaan wordt aan het betoog van [Gedaagde] dat hij de varkens aan een derde mocht verkopen omdat [Eiser] in schuldeisersverzuim verkeerde doordat hij de vleesvarkens niet overeenkomstig de afspraken (tijdig) wilde afnemen, waardoor [Gedaagde] geen nieuwe biggen kon kopen en hij [Eiser] niet kon betalen. Hiervoor is van belang dat [Eiser] de stellingen van [Gedaagde] gemotiveerd heeft betwist. Op de door [Eiser] overgelegde facturen (productie 21 [Eiser] ) is het gewicht van de geslachte varkens vermeld en uit de gemiddelde gewichten volgt volgens [Eiser] dat de varkens vrijwel altijd tijdig zijn opgehaald. Nu [Gedaagde] dit onderbouwde betoog van [Eiser] onweersproken heeft gelaten, is het beroep van [Gedaagde] op schuldeisersverzuim onvoldoende onderbouwd. Voor zover [Gedaagde] heeft betoogd dat er ook sprake was van schuldeisersverzuim omdat de door [Eiser] geleverde biggen niet gezond waren, geldt dat dit betoog in het geheel niet nader is onderbouwd. Er was derhalve geen sprake van schuldeisersverzuim waardoor [Eiser] geen recht zou hebben op nakoming van de betalingsverplichtingen van [Gedaagde] .
5.11.
De verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf lag dus vanaf 17 november 2021 niet meer in handen van [Gedaagde] , maar van [Eiser] . Zoals [Eiser] terecht heeft gesteld, bracht deze verantwoordelijkheid met zich dat op [Eiser] , mede gelet op de (financiële) belangen van [Gedaagde] , de verplichting rustte de varkens door een juiste verzorging tot een slachtrijp gewicht te brengen en voor die varkens een maximale opbrengst te verkrijgen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [Eiser] een juiste invulling aan zijn contractuele verplichtingen gegeven door de vleesvarkens op 3 en 6 januari 2022 bij het bedrijf weg te halen. Onweersproken is gebleven dat de op 3 januari 2022 afgevoerde varkens slachtrijp waren en dus op grond van de overeenkomst opgehaald dienden te worden om te worden geslacht. De op 6 januari 2022 opgehaalde varkens waren, zoals [Eiser] onbetwist heeft gesteld, bijna slachtrijp en zijn ondergebracht op een andere locatie, waar zij door [Eiser] zijn afgemest. Hierdoor konden de varkens worden geslacht op het moment dat zij slachtrijp waren. Als verantwoordelijke voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf heeft [Eiser] deze varkens kunnen en mogen afvoeren, nu - zo heeft [Eiser] onbetwist aangevoerd - [Gedaagde] hem de toegang tot het vleesvarkensbedrijf had ontzegd, als gevolg waarvan [Eiser] niet meer kon voldoen aan zijn verplichting tot het voeren van de exploitatie aldaar, terwijl [Eiser] bovendien ter kennis was gekomen dat [Gedaagde] , in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken, de varkens had verkocht aan een derde en dat het bedrijf zou zijn verkocht aan [Gedaagde B.V.] [Gedaagde] heeft nog gesteld dat er ook door andere partijen varkens zijn geleverd aan het vleesvarkensbedrijf (waarmee hij kennelijk bedoeld te betogen dat [Eiser] ook varkens heeft opgehaald die niet onder de door partijen gemaakte afspraken over de exploitatie van het bedrijf vielen), maar ook deze stelling is niet nader onderbouwd.
5.12.
[Eiser] heeft deugdelijk onderbouwd dat hij voor de opgehaalde varkens een zo goed mogelijke prijs heeft gerealiseerd. Hij heeft onbetwist gesteld dat hij ook in het belang van [Gedaagde] heeft gehandeld door de varkens te verkopen tegen de algemeen geldende beursprijzen.
heeft betoogd dat de varkens een waarde van € 602.160,00 vertegenwoordigen omdat hij ze voor dit bedrag aan [Koper] heeft verkocht. [Eiser] heeft evenwel twijfels geuit bij de authenticiteit van de door [Gedaagde] overgelegde koopovereenkomst, daarbij stellende dat [Koper] geen varkenshouder is en geen affiniteit met de sector heeft, terwijl [Koper] bovendien is veroordeeld vanwege grootschalige fraude en verduistering. [Eiser] heeft er verder op gewezen dat [Gedaagde] tijdens de kort geding zitting bij de voorzieningenrechter heeft verklaard dat de koopsom van € 602.160,00 in contanten is betaald, maar bij een inbraak uit zijn woning is weggenomen. [Eiser] vindt deze verklaring van [Gedaagde] ongeloofwaardig, met name omdat een proces-verbaal van aangifte ontbreekt. De rechtbank deelt de bedenkingen van [Eiser] , aan wiens betoog [Gedaagde] niets heeft afgedaan. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het betoog van [Gedaagde] dat de varkens gewaardeerd dienen te worden op een bedrag van € 602.160,00.
5.13.
[Gedaagde] wordt evenmin gevolgd in zijn betoog dat [Eiser] niet bevoegd was de vorderingen van [Voederbedrijf] op [Gedaagde] te verrekenen. In de verrekenovereenkomst (productie 5 [Eiser] ) is immers bepaald dat [Eiser] op het moment dat hij zijn vordering op [Gedaagde] verrekend met de aan [Gedaagde] te betalen prijs voor de slachtvarkens, ook de vorderingen van [Voederbedrijf] op [Gedaagde] wegens geleverd voer mag verrekenen. Deze afspraak is herhaald in het verslag dat is gemaakt van de bespreking op 17 november 2021 (productie 6 [Eiser] ), welk verslag ook door [Gedaagde] is ondertekend.
5.14.
[Eiser] heeft onder overlegging van stukken (producties 26 en 27 [Eiser] ). gemotiveerd onderbouwd dat na verrekening nog een bedrag van € 198.538,76 openstaat. [Gedaagde] heeft verder geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen de hoogte van de vordering, zodat de vordering van [Eiser] tot betaling van een bedrag van € 198.538,76 zal worden toegewezen.
Contractuele rente?5.15. [Eiser] vordert over het verschuldigde bedrag een contractuele rente van 1% per maand of gedeelte daarvan vanaf de vervaldatum van iedere factuur. Hij baseert deze vordering op artikel 5 van de volgens hem toepasselijke algemene verkoopvoorwaarden voor de veehandel (productie 18 [Eiser] ). [Eiser] meent dat deze algemene voorwaarden op de overeenkomst van toepassing zijn, omdat partijen al meerdere jaren voortdurend zaken doen met elkaar in de uitoefening van hun beroep/bedrijf en hij vanaf het begin van de samenwerking vrijwel maandelijks facturen aan [Gedaagde] heeft gestuurd, waarbij onder iedere factuur is opgenomen: “Alle leveringen geschieden volgens de algemene voorwaarden voor de veehandel”. [Eiser] acht verder van belang dat partijen bekend zijn met deze algemene voorwaarden en zich ervan bewust zijn dat deze voorwaarden binnen de varkenssector zeer gebruikelijk zijn en feitelijk door alle veehandelaren worden gehanteerd.
5.16.
[Gedaagde] heeft de stellingen van [Eiser] niet gemotiveerd weersproken, zodat de rechtbank van de juistheid van die stellingen uitgaat. Dit betekent dat de algemene voorwaarden door stilzwijgende aanvaarding deel zijn gaan uitmaken van de overeenkomst. Aan het betoog van [Gedaagde] dat [Eiser] niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan omdat de algemene voorwaarden niet voorafgaand aan de leveringen ter hand zijn gesteld, wordt voorbijgegaan. Hiervoor is van belang dat [Gedaagde] de gestelde bekendheid met de algemene voorwaarden niet heeft betwist, zodat aangenomen moet worden dat hij met die voorwaarden bekend was. Wanneer een partij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bekend was of geacht kon worden bekend te zijn met een beding in algemene voorwaarden, kan die partij zich niet op de vernietigbaarheid van dat beding beroepen (ECLI:NL:HR:1999:ZC2977).
heeft verder nog aangevoerd dat [Eiser] geen beroep doen op de algemene voorwaarden kan doen omdat [Eiser] [Gedaagde] niet in de gelegenheid stelt gezamenlijk tot een oplossing te komen, [Eiser] in verzuim is met het regulier ophalen van de varkens en de overeenkomst op essentiële onderdelen schendt. Ook dit betoog wordt verworpen, nu reeds geoordeeld is dat [Eiser] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende contractuele verbintenissen. Mede gelet hierop kan hetgeen door [Gedaagde] is aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat een beroep op de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden beschouwd.
5.17.
In artikel 5 van de algemene voorwaarden voor de veehandel is bepaald dat, tenzij anders is overeengekomen, betalingen dienen te geschieden bij levering doch uiterlijk binnen veertien dagen na de levering en dat de afnemer in verzuim is indien hij niet binnen de overeengekomen termijn heeft betaald, waarna zonder nadere sommatie of ingebrekestelling een rente van tenminste 1% per maand of gedeelte daarvan kan worden gevorderd vanaf de vervaldag tot aan de datum van algehele voldoening. [Eiser] gaat uit van een betalingstermijn van veertien dagen na de levering. [Gedaagde] heeft deze stelling niet bestreden en evenmin dat de betalingstermijnen van de facturen waarvan [Eiser] betaling vordert, overschreden zijn.
Het betoog dat [Gedaagde] niet in verzuim is omdat [Eiser] in schuldeisersverzuim is, is hiervoor reeds verworpen rechtsoverweging 5.10.
5.18.
De vordering tot vergoeding van de contractuele rente over het verschuldigde bedrag zal dus worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten, beslagkosten, proceskosten, nakosten5.19. [Eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en dit is door [Gedaagde] ook niet betwist. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, nu [Eiser] niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de vordering is ingesteld, dit is 18 mei 2022.
5.20.
[Eiser] vordert tevens [Gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 2.038,43 voor verschotten en € 4.982,00 voor salaris advocaat (2 rekesten x € 2.491,00).
5.21.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 103,33
- griffierecht 2.277,00
- salaris advocaat
4.982,00(2 × tarief € 2.491,00)
Totaal € 7.362,33.
5.22. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. De nakosten zullen worden toegewezen zoals gevorderd.
in reconventie
5.23.
[Gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding aangevoerd dat hij, althans [Gedaagde B.V.] schade heeft geleden doordat [Eiser] zonder recht of titel op 3 en 6 januari 2022 vleesvarkens bij het vleesvarkensbedrijf heeft opgehaald en vervolgens verkocht. In conventie is reeds overwogen dat [Eiser] door het ophalen en vervolgens verkopen van de varkens niet in strijd met de gemaakte afspraken dan wel onrechtmatig jegens [Gedaagde] heeft gehandeld. Verwezen wordt in dit verband naar hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 5.10 en 5.11.
Nu [Eiser] de vleesvarkens rechtmatig heeft opgehaald, ontvalt de grondslag aan de vordering van [Gedaagde] , zodat die vordering zal worden afgewezen.
5.24.
Ten overvloede wordt nog overwogen dat de stelling van [Gedaagde] dat hij (in privé) schade heeft geleden door het handelen van [Eiser] , niet te rijmen is met zijn stelling dat [Bedrijf 1] eigenaar was van de varkens en het bedrijf exploiteerde. Voor zover gesteld is dat [Gedaagde B.V.] als gevolg van dat handelen schade heeft geleden, staat aan toewijzing van de vordering in de weg dat [Gedaagde B.V.] geen partij is in deze procedure.
5.25.
[Gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Eiser] worden begroot op:
- salaris advocaat € 2.491,00 (2 punten × factor 0,5 × tarief € 2.491,00).
5.26.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. De nakosten zullen worden toegewezen zoals gevorderd.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
veroordeelt [Gedaagde] om aan [Eiser] te betalen een bedrag van € 198.538,75 (eenhonderdachtennegentigduizend vijfhonderdachtendertig euro en vijfenzeventig eurocent), te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand of gedeelte daarvan vanaf de vervaldag van de betreffende factuur tot aan de datum van algehele voldoening,
6.2.
veroordeelt [Gedaagde] om aan [Eiser] te betalen een bedrag van € 2.760,39 vanwege buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening,
6.3.
veroordeelt [Gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 7.020,43,
6.4.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [Eiser] tot op heden begroot op € 7.362,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt [Gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [Eiser] tot op heden begroot op € 2.491,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
6.9.
veroordeelt [Gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 voor de conventie en de reconventie samen aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [Gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
GR/PB