Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 juli 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 augustus 2022
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende een vermeerdering van eis.
2.De feiten
“ Omdat [Gedaagde] de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf voor eigen rekening kan starten zodra de stallen zijn opgeleverd, is er in het beginstadium geen geldstroom.Mede daarom financiert [Eiser] de biggen die nodig zijn voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf. [Eiser] levert de biggen op het vleesvarkensbedrijf en verrekent de kosten hiervan met de opbrengst van de varkens.Over de kosten van de biggen is zes procent (6%) rente verschuldigd en de betaling van de rente vindt ook plaats via verrekening met de opbrengst van de varkens.(…)
- eventuele opbrengsten die toekomen aan [Gedaagde] wegens verkoop van varkens via [Eiser] of een aan hem gelieerd bedrijf;
- bedragen die hij schuldig is aan [Gedaagde] ;
“Verrekening [Eiser] - [Gedaagde]Bij levering van slachtvarkens aan [Eiser] wordt steeds de verkoopprijs van de slachtvarkens die [Eiser] moet betalen, verrekend met de vorderingen die [Eiser] op dat moment heeft op [Gedaagde] wegens geleverde biggen.
“Door de aanhoudende slechte varkensmarkt is de laatste tijd het dierenwelzijn van de varkens aanwezig op deze locatie onder druk komen te staan. Aangezien [Eiser] de biggen en [Voederbedrijf] , waar [Eiser] aandeelhouder van is de varkens en het voer gefinancierd heeft. Alle aanwezige varkens zijn aan [Eiser] verpand. Dat maakt hem verantwoordelijk.”In het verslag zijn - voor zover van belang - de volgende afspraken vastgelegd:
- [Eiser] en [oud-medewerker] (oud-medewerker van [Gedaagde] ) dragen er zorg voor dat de op dat moment aanwezige varkens (6.846 stuks) tot een reëel slachtrijp gewicht worden gebracht, waarna alle dieren via [Eiser] worden afgezet,
- [Eiser] zorgt voor de aanvoer van voer en dierbenodigdheden, de afvoer van mest en het onderhoud van voer- en watervoorziening,
- alle kosten worden verrekend met de opbrengst van de thans aanwezige varkens minus gefinancierde biggen en voer; een eventuele restwinst is voor [Gedaagde] .
3.Het geschil in conventie
I. tot betaling aan [Eiser] van een bedrag van € 198.538,76, te vermeerderen met de contractuele rente van 12%, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, per factuur verschuldigd over de periode vanaf de dag na de vervaldatum van de betreffende factuur tot aan de dag der algehele voldoening,
Op grond van de toepasselijke algemene verkoopvoorwaarden voor de veehandel is over het verschuldigde bedrag een contractuele rente van 1% per maand verschuldigd vanaf de vervaldatum van iedere factuur. Subsidiair is de wettelijke handelsrente vanaf de dag na de vervaldatum verschuldigd, omdat het gaat om geldverbintenissen uit hoofde van een handelsovereenkomst. Meer subsidiair is de wettelijke rente verschuldigd, omdat [Gedaagde] in verzuim verkeert doordat de vervaldata van de facturen zijn verstreken (artikel 5.4 van de algemene voorwaarden), althans omdat de betalingstermijnen zijn verstreken (artikel 6:83 sub a van het Burgerlijk Wetboek, BW).
Naast de vergoeding van beslagkosten maakt [Eiser] aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten conform de hiervoor geldende staffel.
4.Het geschil in reconventie4.1. [Gedaagde] vordert - samengevat - dat de rechtbank [Eiser] veroordeelt:I. tot betaling van een bedrag van € 602.160,00 ten titel van schadevergoeding in het kader van de op 3 en 6 januari 2022 afgevoerde varkens,II. tot betaling van een bedrag van € 253.232,00 ten titel van schadevergoeding in het kader van leegstand van de onderneming over de periode tot en met 1 april 2022, te vermeerderen met de schade van € 84.410,00 exclusief kosten die [Gedaagde] vanaf 11 april 2022 lijdt, zolang het bedrijf geen nieuwe varkens kan mesten en verwerken,III. tot betaling van de wettelijke (handels)rente over voornoemde bedragen, te rekenen vanaf 6 april 2022 tot aan de dag van algehele voldoening,IV. in de kosten van de procedure.
[Eiser] heeft in strijd met de gemaakte afspraken, althans onrechtmatig jegens [Gedaagde] gehandeld door de vleesvarkens op 3 en 6 januari 2022 op te halen en te verkopen. Hierdoor heeft [Eiser] willens en wetens schade toegebracht aan de bedrijfsvoering van [Gedaagde B.V.] De door [Eiser] opgehaalde varkens waren voor een bedrag van € 602.160,00 verkocht aan een derde. Nu sprake was van een vordering van [Eiser] van € 367.000,00, heeft [Gedaagde] recht op betaling van een bedrag van € 235.160,00. Bovendien lijdt [Gedaagde] schade doordat de exploitatie is stil gevallen en er geen varkens zijn die over een periode van drie á vier maanden kunnen worden doorverkocht. Dat betekent (bij 6.664 varkens en een netto winst per varken van € 38,00) een schade van € 84.410,00 per maand.
5.De beoordeling
Alle facturen van [Eiser] (producties 4, 21 en 22 [Eiser] ) zijn gericht aan [Gedaagde] , zonder dat [Gedaagde] hiertegen bezwaar heeft gemaakt. De overeenkomsten die voor het vleesvarkensbedrijf werden aangegaan, werden aangegaan met [Gedaagde] . Zo is in de overeenkomst van 15 september 2021 (productie 5 [Eiser] ) tussen partijen afgesproken dat [Eiser] zijn vorderingen op [Gedaagde] wegens geleverde biggen en de vorderingen van [Voederbedrijf] op [Gedaagde] wegens geleverd voer mag verrekenen met de aan [Gedaagde] te betalen verkoopprijs voor de slachtvarkens. Ook het pandrecht op de varkens die aanwezig (zullen) zijn op het vleesvarkensbedrijf is verleend door [Gedaagde] (productie 3 [Eiser] ). Hetzelfde geldt voor de verhoging van het bedrag waarvoor het pandrecht is gevestigd (productie 15 [Gedaagde] ). Bovendien zijn blijkens het mede door [Gedaagde] ondertekende verslag van de bespreking op 17 november 2021 (productie 6 [Eiser] ) met [Gedaagde] afspraken gemaakt over de overname van de exploitatie door [Eiser] . In het verslag is te lezen dat alle aanwezige varkens aan [Eiser] verpand zijn en dat een eventuele restwinst na verkoop van de aanwezige varkens aan [Gedaagde] toekomt. Op grond hiervan mocht [Eiser] ervan uitgaan dat hij de overeenkomsten voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf sloot met [Gedaagde] en dat [Gedaagde] dus de contractspartij van [Eiser] was.
Is de vordering van [Eiser] al betaald?5.7. [Gedaagde] heeft verder als verweer aangevoerd dat [Eiser] geen vordering meer op hem heeft, omdat het bedrag dat [Eiser] in het kader van de overname van de boerderij heeft ontvangen, zijnde € 1.773.200,00, alle schulden van [Gedaagde] aan [Eiser] dekte. Aan dit verweer wordt voorbijgegaan nu [Gedaagde] deze stelling in het geheel niet nader heeft geconcretiseerd. Hierbij wordt opgemerkt dat het door [Gedaagde] genoemde bedrag in het koopcontract van 1 juli 2021 (productie 12 [Gedaagde] ) is vermeld als totale koopprijs voor de onroerende zaken die daarbij aan [Gedaagde] zijn verkocht en dat uit de inhoud van dit contract niet blijkt dat het genoemde bedrag ook betrekking had op andere vorderingen van [Eiser] op [Gedaagde] .
doet echter in dit verband terecht een beroep op de tussen partijen gemaakte afspraken die zijn vastgelegd in het verslag van de op 17 november 2021 gehouden bespreking (productie 6 [Eiser] ). Die afspraken komen er - samengevat - op neer dat [Eiser] de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf van [Gedaagde] heeft overgenomen en zich daarbij jegens [Gedaagde] heeft verplicht zorg te dragen voor het afmesten van de op het vleesvarkensbedrijf aanwezige varkens tot een slachtrijp gewicht. Daarbij is tevens afgesproken dat de varkens via [Eiser] zullen worden afgezet en dat [Eiser] de kosten die hij bij de exploitatie maakt (waaronder de kosten van het voer), kon verrekenen met de opbrengst van de aanwezige varkens minus de prijs van de door [Eiser] gefinancierde biggen. De stelling van [Gedaagde] dat de exclusieve verkoopafspraak niet meer gold omdat de overeenkomst van verhuur/pacht door de verkoop van de boerderij aan hem was komen te vervallen, kan reeds niet worden gevolgd omdat de afspraken zoals neergelegd in het verslag van 17 november 2021 na het sluiten van de koopovereenkomst met betrekking tot de boerderij zijn gemaakt. Deze afspraken zijn van kracht gebleven. Het stond [Gedaagde] niet vrij om eenzijdig van die afspraken af te wijken en de vleesvarkens aan een derde te verkopen. Voorbijgegaan wordt aan het betoog van [Gedaagde] dat hij de varkens aan een derde mocht verkopen omdat [Eiser] in schuldeisersverzuim verkeerde doordat hij de vleesvarkens niet overeenkomstig de afspraken (tijdig) wilde afnemen, waardoor [Gedaagde] geen nieuwe biggen kon kopen en hij [Eiser] niet kon betalen. Hiervoor is van belang dat [Eiser] de stellingen van [Gedaagde] gemotiveerd heeft betwist. Op de door [Eiser] overgelegde facturen (productie 21 [Eiser] ) is het gewicht van de geslachte varkens vermeld en uit de gemiddelde gewichten volgt volgens [Eiser] dat de varkens vrijwel altijd tijdig zijn opgehaald. Nu [Gedaagde] dit onderbouwde betoog van [Eiser] onweersproken heeft gelaten, is het beroep van [Gedaagde] op schuldeisersverzuim onvoldoende onderbouwd. Voor zover [Gedaagde] heeft betoogd dat er ook sprake was van schuldeisersverzuim omdat de door [Eiser] geleverde biggen niet gezond waren, geldt dat dit betoog in het geheel niet nader is onderbouwd. Er was derhalve geen sprake van schuldeisersverzuim waardoor [Eiser] geen recht zou hebben op nakoming van de betalingsverplichtingen van [Gedaagde] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [Eiser] een juiste invulling aan zijn contractuele verplichtingen gegeven door de vleesvarkens op 3 en 6 januari 2022 bij het bedrijf weg te halen. Onweersproken is gebleven dat de op 3 januari 2022 afgevoerde varkens slachtrijp waren en dus op grond van de overeenkomst opgehaald dienden te worden om te worden geslacht. De op 6 januari 2022 opgehaalde varkens waren, zoals [Eiser] onbetwist heeft gesteld, bijna slachtrijp en zijn ondergebracht op een andere locatie, waar zij door [Eiser] zijn afgemest. Hierdoor konden de varkens worden geslacht op het moment dat zij slachtrijp waren. Als verantwoordelijke voor de exploitatie van het vleesvarkensbedrijf heeft [Eiser] deze varkens kunnen en mogen afvoeren, nu - zo heeft [Eiser] onbetwist aangevoerd - [Gedaagde] hem de toegang tot het vleesvarkensbedrijf had ontzegd, als gevolg waarvan [Eiser] niet meer kon voldoen aan zijn verplichting tot het voeren van de exploitatie aldaar, terwijl [Eiser] bovendien ter kennis was gekomen dat [Gedaagde] , in strijd met de tussen partijen gemaakte afspraken, de varkens had verkocht aan een derde en dat het bedrijf zou zijn verkocht aan [Gedaagde B.V.] [Gedaagde] heeft nog gesteld dat er ook door andere partijen varkens zijn geleverd aan het vleesvarkensbedrijf (waarmee hij kennelijk bedoeld te betogen dat [Eiser] ook varkens heeft opgehaald die niet onder de door partijen gemaakte afspraken over de exploitatie van het bedrijf vielen), maar ook deze stelling is niet nader onderbouwd.
heeft betoogd dat de varkens een waarde van € 602.160,00 vertegenwoordigen omdat hij ze voor dit bedrag aan [Koper] heeft verkocht. [Eiser] heeft evenwel twijfels geuit bij de authenticiteit van de door [Gedaagde] overgelegde koopovereenkomst, daarbij stellende dat [Koper] geen varkenshouder is en geen affiniteit met de sector heeft, terwijl [Koper] bovendien is veroordeeld vanwege grootschalige fraude en verduistering. [Eiser] heeft er verder op gewezen dat [Gedaagde] tijdens de kort geding zitting bij de voorzieningenrechter heeft verklaard dat de koopsom van € 602.160,00 in contanten is betaald, maar bij een inbraak uit zijn woning is weggenomen. [Eiser] vindt deze verklaring van [Gedaagde] ongeloofwaardig, met name omdat een proces-verbaal van aangifte ontbreekt. De rechtbank deelt de bedenkingen van [Eiser] , aan wiens betoog [Gedaagde] niets heeft afgedaan. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het betoog van [Gedaagde] dat de varkens gewaardeerd dienen te worden op een bedrag van € 602.160,00.
heeft verder nog aangevoerd dat [Eiser] geen beroep doen op de algemene voorwaarden kan doen omdat [Eiser] [Gedaagde] niet in de gelegenheid stelt gezamenlijk tot een oplossing te komen, [Eiser] in verzuim is met het regulier ophalen van de varkens en de overeenkomst op essentiële onderdelen schendt. Ook dit betoog wordt verworpen, nu reeds geoordeeld is dat [Eiser] niet is tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende contractuele verbintenissen. Mede gelet hierop kan hetgeen door [Gedaagde] is aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat een beroep op de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar moet worden beschouwd.
Het betoog dat [Gedaagde] niet in verzuim is omdat [Eiser] in schuldeisersverzuim is, is hiervoor reeds verworpen rechtsoverweging 5.10.
4.982,00(2 × tarief € 2.491,00)
5.22. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. De nakosten zullen worden toegewezen zoals gevorderd.