ECLI:NL:RBGEL:2022:5756

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/398651 / HA ZA 22-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering verminderd tot nihil en intrekking vordering met proceskostenveroordeling

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser zijn vordering verminderd tot nihil en deze ingetrokken. De zaak betreft een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.H.J. Spee, en gedaagden, waarvan gedaagde 1 niet is verschenen en gedaagde 2 vertegenwoordigd wordt door advocaat mr. R.G.F. Lammers. De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 vonnis gewezen, waarbij verstek is verleend tegen de niet verschenen gedaagde 1. Eiser heeft in de procedure zijn vordering ingetrokken, wat door de rechtbank is gekwalificeerd als een verzoek tot doorhaling van de procedure op basis van artikel 246 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Gedaagde 2 heeft aangegeven niet in te stemmen met de intrekking van de vordering, tenzij eiser de gemaakte proceskosten vergoedt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser, door zijn vordering op nihil te stellen, in het ongelijk is gesteld en hem is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde 2, die zijn vastgesteld op € 877,00. De kosten aan de zijde van gedaagde 1 zijn begroot op nihil. De rechtbank heeft verder bepaald dat de nakosten alleen toewijsbaar zijn voor zover deze reeds kunnen worden begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E. Boerwinkel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/398651 / HA ZA 22-23 / 943 / 650
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. G.H.J. Spee te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.G.F. Lammers te Oss.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd. Gedaagden worden gezamenlijk [gedaagden] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2022,
  • de akte eiswijziging: intrekking vorderingen van 19 augustus 2022 van [eiser] ,
  • de antwoordakte van [gedaagden] , ingekomen op 23 augustus 2022,
  • het e-mailbericht van 24 augustus 2022 van mr. Spee.
1.2.
Bij akte eiswijziging heeft [eiser] meegedeeld dat hij zijn vordering vermindert tot nihil en daarmee zijn in de dagvaarding geformuleerde vorderingen intrekt ex artikel 129 Rv.
1.3.
Op verzoek van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen de niet verschenen [gedaagde 1] verstek wordt verleend.
2.2.
De rechtbank kwalificeert de wens van [eiser] om de vordering tegen [gedaagden] op nihil te stellen en in te trekken als een verzoek ex artikel 246 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij [eiser] de procedure tegen [gedaagden] ter rolle wenst door te halen.
2.3.
[gedaagde 2] heeft aangegeven hiermee niet in te stemmen, tenzij [eiser] de – nodeloos – gemaakte proceskosten inclusief de nakosten aan haar vergoedt. [gedaagde 2] begroot deze kosten, inclusief griffierecht, op € 877,00.
2.4.
Op grond van artikel 246 lid 1 Rv kan doorhaling van de procedure alleen plaatsvinden op verzoek van beide partijen. Doorhaling op eenzijdig verzoek is niet mogelijk. Het afzien van [eiser] om verder te procederen zorgt ervoor dat het belang van [eiser] bij de zaak wegvalt en de rechtbank de vorderingen niet langer kan beoordelen.
2.5.
[eiser] wordt gelet op het op nihil stellen van de vordering beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij en wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 2] , die tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 563,00 aan salaris advocaat (bestaande uit 1 punt à tarief II € 563,00) en € 314,00 aan griffierecht, derhalve in totaal op € 877,00. [gedaagde 2] heeft geen vergoeding van de kosten vanwege de door haar genomen antwoordakte gevorderd, zodat het verweer van [eiser] op dit punt geen beoordeling behoeft.
2.6.
De kosten aan de zijde van de niet verschenen gedaagde [gedaagde 1] worden begroot op nihil.
2.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verleent verstek tegen de niet verschenen gedaagde,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 877,00, en aan de zijde van [gedaagde 1] tot op heden begroot op nihil,
3.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde 2] van de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [gedaagde 2] begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.