In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, heeft eiser zijn vordering verminderd tot nihil en deze ingetrokken. De zaak betreft een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.H.J. Spee, en gedaagden, waarvan gedaagde 1 niet is verschenen en gedaagde 2 vertegenwoordigd wordt door advocaat mr. R.G.F. Lammers. De rechtbank heeft op 12 oktober 2022 vonnis gewezen, waarbij verstek is verleend tegen de niet verschenen gedaagde 1. Eiser heeft in de procedure zijn vordering ingetrokken, wat door de rechtbank is gekwalificeerd als een verzoek tot doorhaling van de procedure op basis van artikel 246 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Gedaagde 2 heeft aangegeven niet in te stemmen met de intrekking van de vordering, tenzij eiser de gemaakte proceskosten vergoedt. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser, door zijn vordering op nihil te stellen, in het ongelijk is gesteld en hem is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde 2, die zijn vastgesteld op € 877,00. De kosten aan de zijde van gedaagde 1 zijn begroot op nihil. De rechtbank heeft verder bepaald dat de nakosten alleen toewijsbaar zijn voor zover deze reeds kunnen worden begroot. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. E. Boerwinkel.