ECLI:NL:RBGEL:2022:5757

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/395280 / HZ ZA 21-363
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsfraude en de toedracht van een aanrijding met meerdere deskundigenrapporten

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft eiser [eiser] een schadeclaim ingediend bij gedaagde [gedaagde] naar aanleiding van een aanrijding op 24 januari 2019. Eiser stelt dat zijn auto, een [automerk], is aangereden door de auto van [naam andere partij] terwijl deze een parkeerplaats verliet. De schade die eiser claimt bedraagt € 18.284,71. Gedaagde heeft echter betwist dat de aanrijding heeft plaatsgevonden zoals door eiser is gesteld. Gedaagde heeft meerdere deskundigen ingeschakeld, waaronder MEER Onderzoek en Schotman Onderzoek, die tot de conclusie kwamen dat de verklaringen van eiser en [naam andere partij] niet overeenkomen met het schadebeeld. Gedaagde heeft eiser beschuldigd van verzekeringsfraude en heeft maatregelen genomen, waaronder registratie in het Extern Verwijzingsregister en het Incidentenregister. Eiser heeft in conventie gevorderd dat gedaagde de schade vergoedt en de registraties verwijdert, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanrijding onder de dekking van de verzekering valt. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en eiser veroordeeld in de proceskosten. In reconventie heeft gedaagde eiser veroordeeld tot betaling van onderzoekskosten van € 3.231,61, omdat eiser opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/395280 / HZ ZA 21-363
Vonnis van 12 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. U. Arslan te 's-Gravenhage,
tegen
de naamloze vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.W. Hendriks te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 maart 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 31 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft zijn [type auto] met kenteken [kenteken] (hierna: [automerk] ) WA-casco verzekerd bij [gedaagde] .
2.2.
Op 24 januari 2019 heeft [eiser] bij [gedaagde] een schade gemeld aan de [automerk] . In het daartoe door [eiser] enerzijds en [naam andere partij] (hierna: [naam andere partij] ) anderzijds ingevulde aanrijdingsformulier staat vermeld dat op [datum] op de [adres] een aanrijding heeft plaatsgevonden, waarbij de [automerk] van [eiser] is aangereden door de [automerk] (hierna: [automerk] ) van [naam andere partij] , terwijl laatstgenoemde een parkeerplaats verliet. [naam andere partij] zou de [automerk] niet hebben gezien. Op het aanrijdingsformulier staat aangetekend dat de [automerk] daarbij aan de linker voorzijde en de rechter zijkant schade heeft opgelopen. Op het op 4 februari 2022 door [eiser] ingevulde inlichtingenformulier wordt eveneens melding gemaakt van schade links voor en aan de rechterzijde van de [automerk] . [eiser] heeft, tot slot, op het inlichtingenformulier aangetekend dat de auto voor de aanrijding schadevrij was.
2.3.
De door [eiser] als gevolg van deze aanrijding geclaimde schade bedraagt € 18.284,71.
2.4.
In opdracht van [gedaagde] heeft MEER Onderzoek (hierna: MEER) een technisch onderzoek uitgevoerd naar de aanrijding. In het door MEER opgestelde ‘Rapport schadeonderzoek’ staat als samenvatting het volgende opgenomen:

Uit het ingestelde technisch onderzoek blijkt dat de [automerk] en de [automerk] wel onderling contact hebben gehad. De [automerk] heeft daarbij echter stilgestaan gezien de op het achterwiel aangetroffen contactsporen. Voorts is gebleken dat de [automerk] vanaf de achterkant langs de [automerk] is geschampt een richting die niet is te verwachten bij een uit een parkeervak wegrijdende auto (de [automerk] ) die voorbij wordt gereden door een op de rijbaan rijdend voertuig (de [automerk] ).
De schade aan de voorkant van de [automerk] moet gezien de stilstand van de [automerk] ten tijde van de aanrijding met de [automerk] , bij een ander evenement zijn ontstaan. Immers, waarom zou de [automerk] besluiten na in stilstand aangereden te zijn, gas te gaan geven om tegen een paal tot stilstand te komen.
2.5.
Ook Schotman Onderzoek (hierna: Schotman) heeft in opdracht van [gedaagde] onderzoek gedaan naar de toedracht van de aanrijding. Schotman heeft onder meer één gesprek gehad met [eiser] en twee met [naam andere partij] . Zowel [naam andere partij] als [eiser] hebben bij die gelegenheid verklaard dat de [automerk] zeker ( [naam andere partij] ) dan wel absoluut ( [eiser] ) niet stil stond ten tijde van de aanrijding. In het door Schotman opgestelde ‘Rapport van bevindingen’ van 25 april 2019 staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

(...)5. Resumé
Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat dat betrokkenen onwaar hebben verklaard over de feiten en omstandigheden van de aanrijding van [datum] . De schade aan de [automerk] is ontstaan bij stilstand van de [automerk] en ontstond bovendien van achteren naar voren. Dit komt niet overeen met hetgeen werd verklaard. (...)
2.6.
[gedaagde] heeft vervolgens bij brief van 9 mei 2019 aan [eiser] geschreven dat hij en [naam andere partij] onwaar hebben verklaard over de feiten en omstandigheden van de aanrijding. [gedaagde] verwijst daarbij naar de hiervoor onder 2.4 opgenomen conclusies van MEER.
2.7.
[eiser] heeft hierop bij brief van 22 mei 2019 gereageerd. In die brief kondigt [eiser] aan contra-expertise te laten uitvoeren.
2.8.
[eiser] heeft vervolgens Schade- en Onderzoeksbureau Hoofddorp (hierna: Hoofddorp) de opdracht gegeven voor een contra-expertise. Op 10 augustus 2019 heeft Hoofddorp gerapporteerd dat bij het door haar ingestelde onderzoek is vastgesteld dat dat de aanrijding zich heeft voorgedaan op de wijze zoals door [eiser] en [naam andere partij] is geschetst.
2.9.
Vervolgens heeft [gedaagde] Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) ingeschakeld ter beoordeling van de reeds uitgebrachte rapportages (2.4, 2.5 en 2.8). In het rapport van OAN staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

(...)Schadebeeld betrokken voertuigen
[automerk]
De betrokken [automerk] was bij onderzoek reeds deels gedemonteerd en niet uitgebreid te onderzoeken door de wijze van opslag. Daarentegen zijn de originele foto’s die door [naam] werden gemaakt, van voldoende kwaliteit om (in detail) een indruk te krijgen van de schades aan de linkerzijde van de [automerk] .
(...)
De hiervoor omschreven kenmerken in de afgetekende sporen aan de [automerk] , kunnen alleen zijn ontstaan als de [automerk] , relatief aan het contactvlak, een voorwaartse beweging had. (...)
[automerk]
De [automerk] is tweemaal onderzocht. (...) De originele foto’s die door [naam] werden gemaakt, zijn van voldoende kwaliteit om (in detail) een indruk te krijgen van de schades aan de rechterzijde en het front van de [automerk] .
(...)
Hieruit volgt dat de aftekening van het bandcontact werd veroorzaakt met de linkervoorband van de [automerk] . Uit de aftekening op de portieren van de [automerk] is op te maken – gezien vanuit de voorzijde van de [automerk] – dat (i) de intensiteit van de aftekening afneemt naar de achterzijde van het voertuig en dat (ii) de hoek in de aftekening afneemt naar de achterzijde van het voertuig (...). Deze aftekening is alleen mogelijk bij een hogere relatieve snelheid van de [automerk] ; het bandcontactspoor werd (dus) van achter naar voren afgetekend met een toenemende druk in het contactvlak waardoor de intensiteit van de aftekening toenam.
(...)
Op de grond van de krassen kan worden gesteld dat het is uitgesloten dat het wiel draaide bij de aftekening van de krassen.
Interpretatie van het schadebeeld en deelconclusies
De bandcontactsporen op de rechterportieren van de [automerk] wijzen op een toenemende contactintensiteit wat zich heeft geuit in een ‘vettere’ aftekening van het bandcontact. Uit de aftekening van de krassen in het bandcontact valt af te leiden dat (i) de [automerk] bij aanvang een relatief hogere snelheid in voorwaartse richting moet hebben gehad dan de [automerk] bij het aftekenen van het bandcontactspoor en dat (ii) het relatieve snelheidsverschil afnam naarmate de [automerk] meer naar de voorzijde van de [automerk] naderde en de aftekening qua intensiteit toenam. Het beeld past bij het klemrijden tegen de [automerk] waarbij het voorwiel van de [automerk] begon door te slippen.
(...)
Eindconclusies
Op grond van de bevindingen uit het onderzoek kan worden gesteld dat de schades aan de betrokken [automerk] en [automerk] niet in overeenstemming zijn met de gemelde toedracht op het aanrijdingsformulier.
De bevindingen uit eigen onderzoek komen in grote lijnen overeen met de bevindingen van Meer Onderzoek. De conclusies die door Meer Onderzoek uit de gerapporteerde bevindingen zijn getrokken kunnen dan ook worden onderschreven.
(...)
De conclusies van Schade- en Onderzoeksbureau Hoofddorp komen niet overeen met de bevindingen en conclusies uit het eigen onderzoek. Uit de beoordeling van de bevindingen en (de gronden voor) de interpretatie en de conclusies van Schade- en Onderzoeksbureau Hoofddorp, blijkt dat de technische onderbouwing (meestal) ongegrond is en/of op misinterpretatie berust. Van de conclusies die Schade- en Onderzoeksbureau Hoofddorp trekt uit het technische objectieve feitenmateriaal, is dan ook niet uit te gaan.
(...)
Op grond van de bevindingen uit het onderzoek kan worden gesteld dat de verklaringen van de betrokkenen niet worden gesteund door de aanwijzingen die blijken uit het technische objectieve feitenmateriaal. (...)
2.10.
Bij brief van 14 november 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser] geschreven dat de conclusie van de derde deskundige overeenkomt met de conclusie van MEER. [gedaagde] schrijft verder, voor zover van belang, in deze brief:

(...) U verklaarde opzettelijk onwaar om een schadevergoeding te kunnen ontvangen. Wij merken uw opgave aan als fraude. Wij nemen daarom maatregelen. (...)
De volgende maatregelen staan in de brief vermeld:
  • registratie van de gegevens van [eiser] in het Extern verwijzingsregister voor een duur van 8 jaar
  • registratie van de gegevens van [eiser] in het Incidentenregister voor 8 jaar
  • terugbetaling van € 3.231,61 aan [gedaagde] voor de onderzoekskosten
  • het fraudeloket van het CBV is op de hoogte gebracht
  • de verzekeringen van [eiser] worden gestopt.
2.11.
[eiser] heeft vervolgens opnieuw Hoofddorp in de arm genomen voor een aanvullend onderzoek naar de aanrijdingschade. In het rapport van Hoofddorp van 3 mei 2021 staat, slechts voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

(...) Wij hebben alle ontvangen foto’s aandachtig bestudeerd en komen daarbij tot de volgende conclusies:
  • de schade aan de rechter zijde van de [automerk] is door de [automerk] toegebracht
  • het bandenspoor op de rechterzijde van de [automerk] is van achteren naar voren aangebracht
  • de [automerk] heeft (bijna) stilgestaan op het moment dat het rechter achterwiel door de [automerk] werd geraakt
  • de [automerk] en de [automerk] hebben elkaar meerdere keren geraakt
(...)
SLOT-OPMERKINGEN:
Op grond van het door ons ingestelde onderzoek staat vast dat de aanrijding zoals deze door betrokkenen [eiser] en [naam andere partij] is ingediend daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. (...)
2.12.
Voor de door MEER, Schotman en OAN verrichte onderzoeken zijn bij [gedaagde] facturen ingediend ter hoogte van respectievelijk € 1.698,84, € 2.208,25 en € 2.556,13.
2.13.
[gedaagde] heeft de met [eiser] gesloten autoverzekering per 18 november 2019 stopgezet en de met hem gesloten rechtsbijstandsverzekering op de einddatum, 1 juli 2020.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht zal verklaren dat [gedaagde] gehouden is de schade die [eiser] heeft geleden en lijdt ten gevolge van de aanrijding d.d. 22 januari 2019 aan zijn auto aan [eiser] te vergoeden,
[gedaagde] zal veroordelen om binnen drie dagen na het in deze te wijzen vonnis de personalia van [eiser] aantoonbaar en onvoorwaardelijk te (laten) verwijderen uit het EVR, het Incidentenregister van [gedaagde] en het fraudeloket van het CBV, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag (of dagdeel) dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet,
voor recht zal verklaren dat [eiser] de door [gedaagde] geclaimde onderzoekskosten niet verschuldigd is aan [gedaagde] ,
voor recht zal verklaren dat de tussen partijen gesloten autoverzekering met polisnummer [polisnummer] en rechtsbijstandsverzekering met polisnummer [polisnummer] geacht worden nooit te zijn beëindigd (...),
[gedaagde] zal veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiser] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag.
[gedaagde] dient de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verbintenis om de schade aan de [automerk] van [eiser] te vergoeden, na te komen. Er is geen grond voor het opnemen van de personalia van [eiser] in de hiervoor genoemde registers, zodat [gedaagde] die registraties dient te verwijderen.

4.Het verweer in conventie

4.1.
[gedaagde] [concludeert, rb] tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met veroordeling van hem - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad - in de proceskosten.
4.2.
Op het verweer van [gedaagde] wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De vordering in reconventie

5.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.231,61, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
5.2.
[gedaagde] legt, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, aan haar vordering ten grondslag dat [eiser] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door opzettelijk onjuiste informatie aan [gedaagde] te verstrekken met het doel haar te misleiden. Daardoor heeft [gedaagde] kosten moeten maken voor nader onderzoek naar de schadeclaim van [eiser] . De helft van de daarmee gemoeide kosten - een bedrag van € 3.231,61 - dient [eiser] bij wijze van schadevergoeding aan [gedaagde] te vergoeden.

6.Het verweer in reconventie

6.1.
[eiser] [concludeert, rb] tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] , met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren kostenveroordeling voor [gedaagde] .
6.2.
Op het verweer van [eiser] wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.

7.De beoordeling

in conventie
toedracht en dekking
7.1.
[gedaagde] heeft primair betwist dat [eiser] aannemelijk heeft gemaakt dat zich een evenement heeft voorgedaan dat onder de dekking van de verzekeringspolis valt. In dat kader heeft [gedaagde] betwist dat de door [eiser] gestelde toedracht van de aanrijding zich heeft voorgedaan. Deze betwisting heeft [gedaagde] gemotiveerd met verwijzing naar het schadebeeld van de betrokken voertuigen en hetgeen MEER, Schotman en OAN daarover hebben gerapporteerd.
7.2.
[eiser] heeft gesteld dat de schade aan de [automerk] als volgt is ontstaan. De [automerk] is, kort voor het passeren van de [automerk] , vanuit stilstand (parallel geparkeerd) de rijbaan opgereden. Daarbij is de [automerk] met de linkerzijde in contact gekomen met de rechterzijde van de [automerk] . Als gevolg van het botscontact tussen de beide auto’s is de [automerk] aansluitend tegen een aan de overzijde van de weg aanwezige lantaarnpaal gereden. [eiser] onderbouwt de stellingen over de toedracht met verwijzing naar het aanrijdings- en inlichtingenformulier (2.2) en de door [eiser] en [naam andere partij] ten overstaan van de verschillende onderzoekers afgelegde verklaringen.
7.3.
Bij (de schade-expert van) [gedaagde] zijn naar eigen zeggen gelet op de geringe impact van de gestelde aanrijding, de schade aan twee zijden van de [automerk] en de hoogte van het schadebedrag (2.3) twijfels ontstaan over de gestelde toedracht van de aanrijding. Zij heeft daarom achtereenvolgens de onderzoekers van MEER en Schotman in de arm genomen. Nadat [eiser] bij wijze van contra-expertise Hoofddorp had ingeschakeld, heeft [gedaagde] OAN als derde deskundige verzocht zich een oordeel te vormen over de tot dan toe uitgebrachte rapportages.
Met verwijzing naar de conclusies van de door haar in de arm genomen deskundigen stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de door [eiser] gestelde toedracht van de aanrijding niet overeenkomt met het schadebeeld aan de [automerk] . De belangrijkste bevindingen waarop [gedaagde] dat standpunt stoelt, zijn dat:
  • gelet op de contactsporen op het achterwiel de [automerk] heeft stilgestaan ten tijde van de botsing,
  • de [automerk] vanaf de achterkant langs de [automerk] is geschampt (van achteren naar voren), terwijl die richting niet past bij het gestelde wegrijden van de [automerk] vanuit een parkeervak, die voorbij wordt gereden door de [automerk] en
  • de schade aan de (linker) voorkant van de [automerk] bij een ander evenement moet zijn ontstaan, gelet op de stilstand van de [automerk] ten tijde van de aanrijding met de [automerk] .
7.4.
Daarmee heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots gemotiveerd de door [eiser] gestelde toedracht betwist. De bevindingen van de onderzoekers waarop [gedaagde] zich baseert, zijn goed gedocumenteerd in de verschillende rapporten en de daaruit getrokken conclusies zijn logisch en consistent. Hetgeen [eiser] daar tegenover heeft gezet, overtuigt allerminst. Hij heeft met verwijzing naar het tweede rapport van Hoofddorp (2.11) gesteld dat Hoofddorp tot dezelfde conclusie komt als in haar eerste rapport, namelijk dat de aanrijding zich heeft voorgedaan op de wijze zoals door [eiser] (en [naam andere partij] ) is geschetst. [eiser] heeft echter verzuimd te stellen op grond waarvan Hoofddorp, anders dan de andere drie onderzoekers, die conclusie trekt en vervolgens handhaaft, terwijl - en daar heeft [gedaagde] uitdrukkelijk op gewezen - Hoofddorp in haar tweede rapportage wél haar bevindingen en conclusies wijzigt. In haar rapport van 3 mei 2021 trekt Hoofddorp immers onder meer de conclusies - in lijn met MEER en OAN - dat:
  • het bandenspoor op de rechterzijde van de [automerk] van achteren naar voren is aangebracht en
  • de [automerk] (bijna) heeft stilgestaan op het moment dat het rechter achterwiel door de [automerk] werd geraakt,
terwijl zij daaraan toevoegt dat uit haar bevindingen blijkt dat:
- de [automerk] en de [automerk] elkaar meerdere keren hebben geraakt (2.11).
7.5.
Vooropgesteld wordt dat die laatste conclusie niet in lijn is met de door [eiser] gestelde toedracht. [eiser] noch [naam andere partij] heeft ten tijde van het melden van de schade dan wel in antwoord op vragen van de verschillende onderzoekers verklaard dat hun voertuigen elkaar meermaals hebben geraakt. Dat de door [eiser] in de arm genomen deskundige die conclusie desalniettemin trekt, helpt [eiser] niet in zijn onderbouwing van de gestelde toedracht. Daar komt bij dat Hoofddorp zich kennelijk aansluit bij de relevante conclusies van MEER en OAN, inhoudende dat de schade op de [automerk] van achteren naar voren is toegebracht en dat de [automerk] (bijna) stil heeft gestaan op het moment dat het rechter achterwiel door de [automerk] werd geraakt. Die conclusies onderbouwen evenmin de door [eiser] gestelde toedracht, sterker nog, zij zijn ermee in tegenspraak. Het uit een parkeervak de rijbaan oprijden tegen een voorbijrijdende [automerk] , zoals door [eiser] gesteld, is immers niet te rijmen met een schadebeeld dat van achteren naar voren op de [automerk] is aangebracht. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] dat hij 30-40 km/u reed; die stelling valt - zonder nadere toelichting, die [eiser] niet heeft gegeven - niet te rijmen met de bevinding dat de [automerk] stil dan wel bijna stil stond op het moment dat hij door de [automerk] werd geraakt.
7.6.
[eiser] heeft dan ook, in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , de door hem gestelde toedracht van de aanrijding onvoldoende onderbouwd. Die toedracht is daarmee niet komen vast te staan. Dat leidt ertoe dat het evenement, waarvoor [eiser] dekking onder de polis vordert, evenmin is komen vast te staan. [gedaagde] is dan ook niet gehouden om dekking te verlenen. Dat betekent dat de in conventie onder i. gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen.
registraties
7.7.
[eiser] heeft voorts gevorderd dat - kort gezegd - [gedaagde] zal worden veroordeeld om de personalia van [eiser] te (laten) verwijderen uit het Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR), het Incidentenregister van [gedaagde] (hierna: Incidentenregister) en voorts om - zo begrijpt de rechtbank - de melding door [gedaagde] van de registratie in het Incidentenregister bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars (hierna: CBV) ongedaan te maken.
[eiser] heeft daartoe aangevoerd dat deze registraties veel ingrijpende en nadelige gevolgen voor [eiser] zullen hebben. Hij verwijst daarbij naar de pagina’s 8 tot en met 15 (bovenaan) van zijn dagvaarding, waarin [eiser] citaten heeft opgenomen uit een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, een uitspraak van de Raad van Toezicht Verzekeringen, het Protocol Incidentwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: PIFI), uitspraken van de voorzieningenrechters van de rechtbanken Limburg, Rotterdam en Gelderland en tot slot een vonnis van de rechtbank Rotterdam.
7.8.
[eiser] heeft daarbij echter niet gesteld wat de relevantie is van die specifieke citaten voor de beoordeling van de door hem aangevochten registraties. Evenmin heeft hij gesteld wat in zijn zaak nu de van belang zijnde feiten en omstandigheden zijn die opname in de registers niet (zo lang) zouden rechtvaardigen. De rechtbank zal het er dan ook voor houden dat voor [eiser] de algemene nadelen kleven aan opname in de hiervoor bedoelde registers, zoals weigering van een (financiële) dienst aan de opgenomen persoon.
7.9.
Gegeven de hiervoor getrokken conclusie dat de door [eiser] gestelde toedracht niet is komen vast te staan, staat vast dat [eiser] - door te volharden in de door hem gestelde feiten en omstandigheden rondom de aanrijding - aan [gedaagde] onjuiste informatie heeft verstrekt.
7.10.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat [eiser] die onjuiste opgave met opzet aan [gedaagde] heeft verstrekt met het doel haar te misleiden en op die manier een uitkering te krijgen. Ter zitting heeft [gedaagde] gesteld dat volgens haar sprake is van een opzetaanrijding, één die zij vaker ziet, vooral in de regio [regio] . Een oude auto, in dit geval de [automerk] , rijdt weg uit parkeerstand en botst tegen een dure auto, in dit geval de [automerk] . Er is volgens Hoofddorp zelfs twee keer door de [automerk] tegen de [automerk] gereden. De broer van [eiser] heeft een auto(herstel)bedrijf. [gedaagde] vergoedt schade op basis van nieuwwaarde van de onderdelen. Daarin zit het verdienmodel voor [eiser] , aldus nog steeds [gedaagde] .
7.11.
[eiser] betwist dat hij [gedaagde] met opzet heeft geprobeerd te misleiden. Hij heeft ter zitting nog eens benadrukt dat een enkel vermoeden van schuld (artikel 27 Sv) onvoldoende is voor registratie. [eiser] verwijst daarbij naar de conclusie van Hoofddorp, inhoudende dat de aanrijding zich heeft voorgedaan zoals door [eiser] en [naam andere partij] geschetst. [eiser] herhaalt dat de bevindingen van MEER, Schotman en OAN “volstrekt onjuist” zijn. Dat sprake is van een opzetaanrijding en het door [gedaagde] gesuggereerde verdienmodel is namens [eiser] ter zitting afgedaan als niet onderbouwde invulling van de zijde van [gedaagde] .
7.12.
Wat van dat laatste ook zij, de rechtbank is van oordeel dat [eiser] de onjuiste feiten en omstandigheden rondom de aanrijding (7.9) opzettelijk aan [gedaagde] heeft verstrekt, kennelijk met het doel om een uitkering te krijgen - voor minst genomen zowel de schade aan de zijkant als aan de voorkant van zijn [automerk] - die bij een waarheidsgetrouwe opgave van de feiten en omstandigheden niet (geheel) gedekt zou zijn onder de verzekeringspolis. [eiser] heeft geen enkel aanknopingspunt geboden ter verklaring van het verschil tussen de door hem gestelde toedracht en het geconstateerde schadebeeld van de [automerk] . Hij heeft ter zitting geen nadere toelichting willen of kunnen geven en zelfs de door [eiser] zelf in de arm genomen deskundige rapporteert een van de door [eiser] gestelde toedracht afwijkende gang van zaken (“de [automerk] en de [automerk] hebben elkaar meerdere keren geraakt”). Gelet op het bijzondere vertrouwenskarakter van de verzekeringsovereenkomst moet een verzekeraar erop kunnen vertrouwen dat de verzekerde juiste en volledige informatie verstrekt. Dat vertrouwen heeft [eiser] geschonden.
7.13.
[gedaagde] stelt dat zij dan ook op goede gronden is overgegaan tot de registraties en de melding. Zij heeft daarbij verwezen naar (diverse artikelen uit) de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars van juni 2018 (hierna: Gedragscode) en het PIFI. [eiser] heeft de toepassing van deze artikelen in het geheel onbesproken gelaten.
7.14.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagde] heeft op grond van artikel 4.5.3 Gedragscode de persoonsgegevens van [eiser] terecht in haar Gebeurtenissenadministratie geregistreerd. [eiser] heeft immers tijdens de looptijd van de verzekeringsovereenkomst zijn inlichtingenplicht geschonden. Die gebeurtenis is terecht gekwalificeerd als incident (als gedefinieerd in het PIFI) en op grond van artikel 3.1.1 PIFI opgenomen in het IVR.
7.15.
[gedaagde] heeft voorts op grond van artikel 5.2.1 PIFI eveneens terecht de persoonsgegevens van [eiser] opgenomen in het EVR. Aan de cumulatieve criteria is voldaan, nu [eiser] heeft getracht [gedaagde] te bewegen tot het betalen van een uitkering waarop hij geen recht had. [eiser] heeft dan ook geprobeerd [gedaagde] te benadelen en/of haar financiële belangen te schaden. [eiser] vormt daarmee een bedreiging voor [gedaagde] en ook voor de financiële sector in de zin van artikel 5.2.1 sub a PIFI. De proportionaliteitstoets, tot slot, leidt tot de conclusie dat het belang van registratie in het EVR prevaleert boven eventuele nadelige gevolgen voor [eiser] als gevolg van diezelfde registratie. Op grond van de door [gedaagde] gehanteerde proportionaliteitsmatrix is in dit geval een registratie voor de duur van acht jaar proportioneel.
7.16.
[gedaagde] heeft tot slot op grond van artikel 4.2.3 PIFI ook gerechtvaardigd de melding van de IVR-registratie aan het CBV gedaan.
7.17.
De hiervoor genoemde beslissingen (7.14, 7.15 en 7.16) leiden tot de slotsom dat ook de vordering in conventie onder ii. zal worden afgewezen.
onderzoekskosten [gedaagde]
7.18.
De in conventie onder iii. gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] de door [gedaagde] geclaimde onderzoekskosten niet verschuldigd is aan [gedaagde] , zal worden afgewezen, reeds nu [eiser] in dit kader - in conventie - niets heeft gesteld. Verwezen wordt naar de beslissing op de (spiegelbeeldige) vordering in reconventie (7.23).
beëindiging verzekeringen
7.19.
Voor de vordering in conventie onder iv. geldt hetzelfde. [eiser] heeft ten aanzien van zijn vordering om voor recht te verklaren dat de tussen partijen gesloten autoverzekering en rechtsbijstandsverzekering geacht worden nooit te zijn beëindigd, geen enkele stelling ingenomen. Dat betekent dat die vordering moet worden afgewezen.
proceskosten
7.20.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 667,00
- salaris advocaat
1.126,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.793,00.
in reconventie
7.21.
[gedaagde] stelt dat [eiser] de helft van de in 2.12 genoemde factuurbedragen aan haar dient te vergoeden, nu [eiser] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door opzettelijk onjuiste informatie aan [gedaagde] te verstrekken met het doel haar te misleiden. [gedaagde] is in het onderzoek naar de schadeclaim van [eiser] samen opgetrokken met de WAM-verzekeraar van de [automerk] , Nationale-Nederlanden. Laatstgenoemde heeft de helft van de onderzoekskosten betaald, zodat [eiser] aansprakelijk is voor het resterende deel van € 3.231,61.
7.22.
[eiser] heeft betwist dat is voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW. Daarnaast handhaaft hij zijn betoog dat [eiser] geen onware opgave heeft gedaan.
7.23.
Gelet op de beoordeling in conventie staat in rechte vast dat [eiser] opzettelijk onwaar heeft verklaard aan [gedaagde] . Dit onwaar verklaren is - onder ambtshalve aanvulling van de rechtsgronden - aan te merken als een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, als gevolg waarvan [gedaagde] schade heeft geleden in de vorm van gemaakte onderzoekskosten. De door haar gevorderde vergoeding van die (verder door [eiser] onbetwiste) kosten zal dan ook worden toegewezen.
7.24.
De wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag van € 3.231,61 zal worden toegewezen vanaf de dag waarop de eis in reconventie is ingesteld.
7.25.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 478,00 (2 punten × factor 0,5 × € 478,00) aan salaris advocaat.

8.De beslissing

De rechtbank
in conventie
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.793,00,
8.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
8.4.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 3.231,61 (drieduizendtweehonderdéénendertig euro en éénenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 15 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
8.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 478,00,
8.6.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Klaasen en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
mk/St