ECLI:NL:RBGEL:2022:5855

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
AWB 22_4242 en 22_4763
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht op grond van de Participatiewet en voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. B.G. Smouter, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, vertegenwoordigd door mr. S. Mulders en M. Schrijver. De zaak betreft de intrekking van het recht op bijstand van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 januari 2022. Eiser had op 18 februari 2022 bij verweerder een aanvraag voor bijstand ingediend, welke aanvankelijk werd goedgekeurd. Echter, bij besluit van 26 april 2022 werd het recht op bijstand ingetrokken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, welke door de voorzieningenrechter op 22 juni 2022 werd toegewezen. De voorzieningenrechter bepaalde dat het recht op bijstand van eiser moest worden voortgezet tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

Verweerder herzag zijn besluit op 14 juli 2022, maar verklaarde het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk bij besluit van 30 augustus 2022. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het recht op bijstand vanaf 16 mei 2022 in strijd met de wet was, omdat er geen grondslag was voor deze intrekking. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de situatie door te bepalen dat het recht op bijstand ononderbroken wordt voortgezet vanaf 1 januari 2022 naar de norm van een alleenstaande. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat zij zelf in de zaak voorzag. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/4242 en 22/4763
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen
[Eiser A], uit [plaats B] , eiser
(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bronckhorst, verweerder
(gemachtigden: mr. S. Mulders en M. Schrijver).
Procesverloop
Bij besluit van 26 april 2022 heeft verweerder het recht op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser met ingang van 1 januari 2022 ingetrokken.
Met zijn uitspraak van 22 juni 2022 [1] heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het besluit van 26 april 2022 geschorst tot zes weken na verzending van de beslissing op bezwaar en bepaald dat het recht op bijstand van eiser vanaf de dag van indiening van het verzoek om voorlopige voorziening (3 juni 2022) wordt voortgezet tot aan zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 14 juli 2022 heeft verweerder het besluit van 26 april 2022 herzien en aan eiser meegedeeld dat hij zijn recht op bijstand behoudt over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 en dat hij recht op bijstand heeft over de periode van 1 april 2022 tot en met 16 mei 2022.
Verzoeker heeft tegen het besluit van 14 juli 2022 bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Na afloop van de zitting is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser heeft zich op 18 februari 2022 bij verweerder gemeld voor het aanvragen van bijstand. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag besloten om aan eiser, bij besluit van 3 maart 2022, met ingang van 1 januari 2022 bijstand naar de norm van een alleenstaande toe te kennen.
2.1. Omdat de bijstandsaanvraag van eiser niet compleet was heeft verweerder hem, bij brief van 3 maart 2022 verzocht om voor 11 maart 2022 afschriften van al zijn betaal-, creditcard- en spaarrekeningen over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 december 2021 en (indien van toepassing) gegevens over zijn andere bezittingen zoals overzicht aandelen en polis levensverzekering te verstrekken.
2.2. Vervolgens heeft verweerder, met zijn brief van 15 april 2022, eiser uitgenodigd voor een gesprek over zijn recht op bijstand en zijn re-integratie op 19 april 2022 in het gemeentehuis in Hengelo. Daarbij is hem verzocht een aantal gegevens mee te nemen naar het gesprek. Omdat eiser, zonder bericht, niet op dit gesprek is verschenen heeft verweerder op 15 april 2022 een bezoek gebracht aan [C] waar eiser een woning huurde. Daarbij is gesproken met een receptioniste. Volgens haar is verzoeker twee keer bij [C] geweest om zijn post op te halen. Hij heeft haar aangegeven dat hij zo snel mogelijk zijn spullen komt brengen om zich daar te kunnen huisvesten. Ook heeft verweerder, bij besluit van 19 april 2022, het recht op bijstand van eiser met ingang van 1 januari 2022 opgeschort. Eiser wordt verzocht om de in de brief van 15 april 2022 gevraagde gegevens uiterlijk op 25 april 2022 in te sturen of mee te nemen naar het gesprek op 25 april 2022. Met een brief van 19 april 2022 wordt eiser door verweerder uitgenodigd voor een gesprek op 25 april 2022 over zijn recht op bijstand en zijn re-integratie. Hij wordt daarbij verzocht een aantal gegevens mee te nemen naar dit gesprek. Nadat eiser wederom zonder bericht niet is verschenen op het gesprek van 25 april 2022 en de gevraagde stukken niet heeft verstrekt is verweerder overgegaan tot afgifte van het besluit van 26 april 2022.
3. In zijn uitspraak van 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorziening van eiser toegewezen. Daarbij heeft hij overwogen dat:
“(…) verweerder, op grond van het bepaalde in artikel 54, eerste lid, van de Pw, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken op kan schorten. Uitgaande van 1 januari 2022 als opschortingsdatum concludeert de voorzieningenrechter dat de maximale duur van de opschorting van acht weken op 26 april 2022 reeds verstreken is. Dat leidt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, tot de conclusie dat verweerder ten tijde van het primaire besluit niet meer bevoegd was het recht op bijstand van verzoeker in te trekken. De intrekking van het recht op bijstand van verzoeker kan daarom, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet in stand blijven.”.
De voorzieningenrechter heeft daarbij, onder meer, bepaald dat het recht op bijstand van eiser vanaf de dag van indiening van het verzoek om voorlopige voorziening (3 juni 2022) wordt voortgezet tot aan zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd. Op 22 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit van 26 april 2022 juridisch niet houdbaar is. Daarom heeft verweerder besloten om het besluit van 26 april 2022 te herzien. Het recht op bijstand wordt vanaf 1 januari 2022 ongewijzigd voortgezet en beoordeeld. Het bezwaarschrift van 13 mei 2022 is gegrond. Hiermee wordt aan verzoeker tegemoetgekomen en bestaat geen procesbelang meer.
5. Eiser heeft samengevat aangevoerd dat verweerder het bezwaar tegelijkertijd kennelijk niet-ontvankelijk en gegrond heeft verklaard. Dat is innerlijk tegenstrijdig. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 14 juli 2022. Dat besluit moet naar alle waarschijnlijkheid worden aangemerkt als een 6:19-besluit. Ook was het bij verweerder bekend dat eiser van mening was dat nog geen gevolg was gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 juni 2022 en dat het recht op bijstand ook na 16 mei 2022 moest worden uitbetaald. Dat blijkt namelijk uit telefonisch contact tussen de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van eiser op 22 augustus 2022 en het verzoek om een voorlopige voorziening van 23 augustus 2022. Daaruit valt op geen enkele wijze de conclusie te trekken dat niet langer sprake was van procesbelang. Met het lopende bezwaar was namelijk wel degelijk te bewerkstelligen dat het recht op bijstand ook na 16 mei 2022 zou worden uitbetaald, althans was daar op zijn minst discussie over, wat een hoorzitting conform de hoorplicht (artikel 7:3 van de Awb) zou rechtvaardigen. Op 30 augustus 2022 was sprake van een getroffen voorlopige voorziening bij uitspraak van 22 juni 2022. Verweerder heeft op geen moment verzocht om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening, zodat verweerder nu ten onrechte stelt dat aan het verzoek om voorlopige voorziening zou zijn tegemoetgekomen. Ten onrechte stelt verweerder dat het recht eindigt op 16 mei 2022.
6. De rechtbank stelt vast dat de voorzieningenrechter, met zijn uitspraak van 22 juni 2022, hier van belang, bepaald heeft dat het recht op bijstand van eiser moet worden voortgezet tot aan zes weken na bekendmaking van de beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 26 april 2022. De reden hiervan is erin gelegen dat verweerder niet bevoegd was de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw in te trekken aangezien de opschorting van de bijstand, in strijd met artikel 54 eerste lid van de Pw, langer dan acht weken geduurd had. Dat betekent dat eiser vanaf 1 januari 2022 ononderbroken recht op bijstand heeft naar de norm van een alleenstaande. Desondanks heeft verweerder het recht op bijstand van eiser vanaf 16 mei 2022 wel ingetrokken, maar daar was, gelet op de uitspraak van 22 juni 2022, geen grondslag voor. Verweerder heeft het recht op bijstand ook niet opnieuw opgeschort.
7. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de wet. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 14 juli 2022, waarmee het besluit van 26 april 2022 is herzien, te herroepen en te bepalen dat het recht op bijstand van eiser op grond van de Pw ononderbroken wordt voortgezet over de periode vanaf 1 januari 2022 naar de norm van een alleenstaande.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij op de hierboven vermelde wijze zelf in de zaak voorziet. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ter hoogte van € 50,- vergoedt. Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 50,- voor het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening vergoeden.
9.1. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt, waaronder, nu de rechtbank zelf in de zaak voorziet, begrepen de kosten van het bezwaar. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde in beroep levert twee punten op (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) bezwaarschrift en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift). Ook moet verweerder aan eiser een vergoeding betalen voor de proceskosten die hij heeft gemaakt voor zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Die vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op twee punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). De punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt in totaal € 3.036,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 14 juli 2022;
- bepaalt dat verweerder het recht op bijstand van eiser op grond van de Pw ononderbroken voortzet over de periode vanaf 1 januari 2022 naar de norm van een alleenstaande;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 3.036,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van (2 x € 50,-) € 100,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
BIJLAGE

Participatiewet

Artikel 11, eerste lid
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:19, eerste lid
Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 8:81, vijfde lid
Indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
Artikel 8:85
1. De voorzieningenrechter kan in zijn uitspraak bepalen wanneer de voorlopige voorziening vervalt.
2. De voorlopige voorziening vervalt in ieder geval zodra:
a. de termijn voor het instellen van beroep bij de bestuursrechter tegen het besluit dat op bezwaar of in administratief beroep is genomen, ongebruikt is verstreken,
b. het bezwaar of het beroep is ingetrokken, of
c. de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan.
Artikel 8:86, eerste lid
Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Artikel 8:87
1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid.
2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.
3. Indien een verzoek om opheffing of wijziging is gedaan door het bestuursorgaan of het beroepsorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan het bestuursorgaan wordt terugbetaald.

Voetnoten

1.Zaaknummer ARN 22/2800.