ECLI:NL:RBGEL:2022:5891

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/05/375852 / HA ZA 20-507
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • H.F.R. van Heemstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake erfgrensbepaling en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 oktober 2022 een eindvonnis gewezen na een bewijsopdracht met betrekking tot de erfgrens tussen verschillende percelen. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben een vordering ingesteld om de exacte erfgrens vast te stellen op basis van de akten van levering. De rechtbank constateert dat de akten verwijzen naar een voorlopige kadastrale grens, maar dat deze grens niet kan worden herleid naar nauwkeurige gegevens zoals GPS-coördinaten. Hierdoor kan de exacte erfgrens niet worden vastgesteld. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af, omdat er geen duidelijke basis is om de erfgrens te bepalen en er sprake is van een onzekere grens volgens artikel 5:47 BW. De rechtbank overweegt dat, hoewel de vorderingen worden afgewezen, er mogelijkheden zijn voor een toekomstige procedure om de grens vast te stellen, waarbij de belangen van beide partijen moeten worden afgewogen. De proceskosten worden aan de zijde van de gedaagden toegewezen, waarbij de eisers als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. De rechtbank wijst ook de vorderingen in reconventie af, omdat deze niet voor toewijzing in aanmerking komen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/375852 / HA ZA 20-507
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M. van Olden te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. L. Lemmers te Arnhem,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L. Lemmers te Arnhem,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E.M. Uijttewaal te Tiel,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. E.M. Uijttewaal te Tiel,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B. van Treijen te Lent,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. van Treijen te Lent,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R. Teerink te Tilburg,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. Teerink te Tilburg,
9.
[gedaagde 9],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.A. van Helvoirt te 's-Hertogenbosch,
10.
[gedaagde 10],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R.A. van Helvoirt te 's-Hertogenbosch.
Eisers zullen hierna [eiser 1] en [eiser 2] worden genoemd. Gedaagden zullen als volgt worden aangeduid:
Gedaagde sub 1 [gedaagde 1]
Gedaagde sub 2 [gedaagde 2]
Gedaagde sub 3 [gedaagde 3]
Gedaagde sub 4 [gedaagde 4]
Gedaagde sub 5 [gedaagde 5]
Gedaagde sub 6 [gedaagde 6]
Gedaagde sub 7 [gedaagde 7]
Gedaagde sub 8 [gedaagde 8]
Gedaagde sub 9 [gedaagde 9]
Gedaagde sub 10 [gedaagde 10]
De gedaagden sub 1 tot en met 10 zullen gezamenlijk ook “ [gedaagden] ” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 augustus 2021
  • de akte overlegging producties zijdens [gedaagde 3] en [gedaagde 4]
  • de akte overlegging producties zijdens [gedaagde 9] en [gedaagde 10]
  • de akte overlegging producties zijdens [gedaagde 5] en [gedaagde 6]
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 februari 2022
  • de conclusies na getuigenverhoor
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank de gedaagden die nog geen leveringsakte hadden overgelegd, bevolen zulks alsnog te doen. [gedaagde 9] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , alsmede [gedaagde 5] en [gedaagde 6] hebben dit gedaan bij aktes van 1 september 2021.
2.2.
In alle drie de leveringsaktes wordt, evenals in de overige leveringsaktes, verwezen naar een bij de verkoopbrochure horende situatietekening waarop de kavels schetsmatig zijn weergegeven. Ook verwijzen zij alle naar een door het Kadaster toegekende “voorlopige grens.”
2.3.
In het tussenvonnis van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank als volgt overwogen:
4.6
Ten aanzien van de percelen waar de rechtbank wel over de leveringsakten beschikt, constateert de rechtbank dat deze alle verwijzen naar een voorlopige kadastrale grens. Dit betekent dat hetgeen aan de verschillende partijen is geleverd, vastgesteld moet worden aan de hand van de voorlopige kadastrale grens, zoals die ten tijde van de verschillende leveringshandelingen stond ingeschreven in het kadaster.
4.7
Dat die kadastrale grens een voorlopig karakter heeft, betekent niet dat deze niet kan worden gehanteerd om de erfgrens tussen de geleverde percelen vast te stellen, mits de gegevens die zijn gebruikt om de voorlopige grens te bepalen voldoende nauwkeurig zijn. Dit zal het geval zijn, indien de voorlopige kadastrale grens is gebaseerd op door de aanvrager van de voorlopige grens (de ontwikkelaar) gehanteerde, nauwkeurige gegevens (bijvoorbeeld GPS coördinaten). Indien de ontwikkelaar dergelijke gegevens heeft gebruikt om de voorlopige grens, waarnaar in de leveringsakte wordt verwezen, te bepalen, dan is er sprake van een op grond van de authentieke akte vast te stellen erfgrens. Indien deze grens dan zou overeenstemmen met de tekening zoals die door de heer [naam getuige] van [naam bedrijf] is getekend, dan is de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar.
2.4.
De rechtbank heeft vervolgens [eiser 1] en [eiser 2] opgedragen te bewijzen dat de in de akten van levering met betrekking tot de percelen van henzelf en van [gedaagden] genoemde kadastrale voorlopige grens is gebaseerd op aan het kadaster verstrekte gegevens en dat de tekening van de heer [naam getuige] van [naam bedrijf] op diezelfde gegevens is gebaseerd.
2.5.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben de heer [naam getuige] opgeroepen als getuige. Deze heeft, voor zover hier relevant, als volgt verklaard:
“U vraagt mij hoe er volgens de grenzen van de individuele percelen worden vastgesteld. Wij hebben daarbij te maken met twee soorten grenzen. Harde grenzen, zoals wegen en zachte grenzen, zoals voorlopig kadastrale grenzen of een watergang. In dit geval was de ondergrens door [naam medewerker] als voorlopig kadastrale grens reeds ingevoerd in de applicatie van het kadaster, SPLITS. Wij hebben de overige grenzen in SPLITS ingevoerd. Dat gebeurt niet aan de hand van coördinaten, maar door het handmatig aanbrengen van een lijn in de SPLITS-kaart. Deze kaart is ook de kaart die in de akte van levering is opgenomen.
U vraagt mij of de coördinaten zoals die ook te zien zijn in de kaart die als productie 11 bij de dagvaarding is overgelegd in SPLITS worden ingevoerd? Nee, die kaart is gebaseerd op de coördinaten die in RD staan.”
2.6.
Uit de verklaring van [naam getuige] volgt dat basis van de tekeningen die bij de aktes zijn gevoegd, niet kan worden vastgesteld waar de erfgrens precies ligt. Op deze tekeningen, die afkomstig zijn uit SPLITS, zijn de grenzen immers handmatig ingetekend, zonder dat daarbij nauwkeurige gegevens, zoals GPS coördinaten, zijn gebruikt. Dergelijke coördinaten zijn weliswaar terug te vinden in het rijksdriehoekstelsel (RD) maar daar wordt in de leveringsakte niet naar verwezen. Dit betekent dat de exacte erfgrens niet aan de hand van de leveringsaktes kan worden bepaald.
2.7.
Het voorgaande brengt mee dat er tussen de percelen nog steeds sprake is van een voorlopige grens. Waar deze voorlopige grens moet komen te liggen kan niet worden gereconstrueerd aan de hand van de leveringsaktes. Nu partijen van mening verschillen over waar de grens zou moeten liggen zal het tot een definitieve aanwijzing van de grens niet komen. In zoverre is dus sprake van een onzekere grens, als bedoeld in artikel 5:47 BW. Dit artikel biedt weliswaar de mogelijkheid de grens door de rechter te laten bepalen, echter dat kan alleen op vordering van een partij en een dergelijk vordering is niet ingediend.
2.8.
Bij deze stand van zaken moeten de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] worden afgewezen.
2.9.
De rechtbank zal desalniettemin hier een overweging ten overvloede aan wijden, omdat daarmee wellicht nog een procedure kan worden voorkomen. De rechter heeft bij de bepaling van de grens overeenkomstig artikel 5:47 BW de volledige vrijheid de grens naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen. De rechtbank zal daarbij de belangen van partijen over en weer moeten afwegen. Aan de zijde van [gedaagden] weegt de rechtbank dan het belang dat zij hebben bij het in stand houden van de reeds geplaatste erfafscheiding. Daartegenover staat het belang van [eiser 1] en [eiser 2] dat zij mogelijk minder grond geleverd hebben gekregen dan zij hadden gekregen indien de grens op basis van de coördinaten zoals die in RD zijn opgenomen definitief was aangewezen voordat de percelen waren verkocht.
2.10.
Nu het op een relatief smalle strook grond gaat, waarvan niet is gebleken dat die een wezenlijke functionele waarde heeft voor de woning of het woongenot van [eiser 1] en [eiser 2] , zou de rechtbank redelijkerwijs tot het oordeel kunnen komen dat het belang van [eiser 1] en [eiser 2] minder zwaar weegt dan het belang van [gedaagden] bij het in stand houden van de erfafscheiding, waarmee een aanzienlijke investering is gemoeid. Daarbij zou dan passend zijn dat de rechtbank met toepassing van artikel 5:47 lid 3 BW aan [eiser 1] en [eiser 2] een door [gedaagden] te betalen schadevergoeding toekent, gebaseerd op de reële vierkante meterprijs van de betreffende grond op de datum van de vaststelling van de grens door de rechter.
2.11.
De rechtbank benadrukt dat het voorgaande een overweging ten overvloede behelst en geen bindend oordeel. Het kan uiteraard niet worden uitgesloten dat de rechtbank bij een eventuele beoordeling van een dergelijke vordering, na een uitvoeriger debat ten aanzien van de voormelde belangenafweging, tot een ander oordeel komt.
de proceskosten in conventie
2.12.
[eiser 1] en [eiser 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie aan de zijde van gedaagden.
2.13.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
€ 309,00
- salaris advocaat
€ 1.689,00
(
3,0
punten
x
€ 563,00
)
Totaal
€ 1.998,00
2.14.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] worden begroot op:
- griffierecht
€ 309,00
- salaris advocaat
€ 1.689,00
(
3,0
punten
x
€ 563,00
)
Totaal
€ 1.998,00
2.15.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] worden begroot op:
- griffierecht
€ 309,00
- salaris advocaat
€ 1.689,00
(
3,0
punten
x
€ 563,00
)
Totaal
€ 1.998,00
2.16.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 7] en [gedaagde 8] worden begroot op:
- griffierecht
€ 309,00
- salaris advocaat
€ 1.689,00
(
3,0
punten
x
€ 563,00
)
Totaal
€ 1.998,00
2.17.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 9] en [gedaagde 10] worden begroot op:
- griffierecht
€ 309,00
- salaris advocaat
€ 1.689,00
(
3,0
punten
x
€ 563,00
)
Totaal
€ 1.998,00
in (voorwaardelijke) reconventie
2.18.
[gedaagde 5] en [gedaagde 6] hebben onvoorwaardelijk in reconventie de vergoeding van kosten ad € 598,95 gevorderd op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW.
2.19.
Deze vordering zal worden afgewezen. Artikel 6:96 lid 2 BW biedt geen zelfstandige grondslag voor de vergoeding van de in dat artikel bedoelde kosten, maar veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Zo geeft het enkele feit dat men een ander ten onrechte in rechte heeft betrokken en dientengevolge in het ongelijk is gesteld, wel grond voor een veroordeling in de proceskosten van die ander, maar geen grond voor een veroordeling daarnaast tot betaling van buitengerechtelijke kosten (HR 27 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2404).
2.20.
Aan een beslissing ten aanzien van de vorderingen in reconventie, voor zover die voorwaardelijk zijn ingesteld voor het geval de rechtbank een vordering van [eiser 1] en [eiser 2] zou toewijzen, hoeft niet meer te worden toegekomen nu de voorwaarde niet is vervuld.
2.21.
Hoewel ten aanzien van deze voorwaardelijke reconventionele vordering geen beslissing wordt genomen, ziet de rechtbank aanleiding eisers in reconventie in de proceskosten in reconventie te veroordelen. In het tussenvonnis van 4 augustus 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat deze vorderingen, die alle zijn gebaseerd op artikel 5:54 BW, niet voor toewijzing in aanmerking komen omdat dat artikel niet op de onderhavige situatie van toepassing is. Aldus zijn deze voorwaardelijke vorderingen in reconventie ondeugdelijk zodat de kosten voor rekening van de eiser in reconventie moeten worden gebracht (vgl. HR 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673, r.o. 5.2)
2.22.
De kosten in reconventie worden aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 563,00 ( 2 punten x 0,5 x € 563,00) per geval.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.998,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 3] en [gedaagde 4] tot op heden begroot op € 1.998,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, NK
3.4.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] tot op heden begroot op € 1.998,00,
3.5.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 7] en [gedaagde 8] tot op heden begroot op € 1.998,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling, NK
3.6.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 9] en [gedaagde 10] tot op heden begroot op € 1.998,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.7.
Verklaard de proceskostenveroordelingen in conventie onder 3.2 tot en met 3.6 uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.8.
Wijst de onvoorwaardelijke reconventionele vordering van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] af,
3.9.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 563,00,
3.10.
veroordeelt [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 563,00,
3.11.
veroordeelt [gedaagde 5] en [gedaagde 6] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 563,00,
3.12.
veroordeelt [gedaagde 7] en [gedaagde 8] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 563,00,
3.13.
veroordeelt [gedaagde 9] en [gedaagde 10] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] begroot op € 563,00,
in conventie en reconventie
3.14.
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.F.R. van Heemstra en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.