Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
InterBank N.V.
1.Het procesverloop
2.De beoordeling
9 april 2020 is opgeëist. Zonder nadere toelichting, welke hier ontbreekt, valt niet in te zien dat het gevorderde bedrag zijn grondslag vindt in de persoonlijke lening, althans in de vervroegde opeising daarvan. De kantonrechter stelt namelijk vast dat partijen een kredietovereenkomst met een looptijd van 60 maanden zijn overeengekomen, ingaande per 28 oktober 2014, zodat de opeising van het krediet op 9 april 2020 buiten de looptijd van de persoonlijke lening is gelegen. Daarnaast geldt dat het in de ingebrekestelling genoemde bedrag van € 3.245,72 nagenoeg gelijk is aan de op 9 april 2020 opgeëiste kredietsom van
€ 3.248,80 (productie 8). Dit terwijl een ingebrekestelling enkel mag zien op de daadwerkelijk achterstand in de betaling van de maandtermijnen en niet op de nog niet verschuldigde termijnen. Daarnaast is het onduidelijk hoe de vordering van de eisende partij is opgebouwd na 3 mei 2019. Productie 4 geeft daar geen inzage in. Tot slot is het niet duidelijk hoe de eerdere opeising op 4 oktober 2016 (productie 6) zich verhoudt tot de opeising op 9 april 2020 (productie 8).