ECLI:NL:RBGEL:2022:6256

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
AWB-21_5704
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing handhaving kamerverhuur in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een verzoek om handhaving wegens kamerverhuur in strijd met het bestemmingsplan. Eisers, [Eiser A] en [Eiseres B], hebben bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem een verzoek ingediend tot handhaving op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft dit verzoek op 18 november 2021 afgewezen, omdat er geen overtreding van het bestemmingsplan kon worden vastgesteld. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter.

De rechtbank Gelderland heeft op 8 november 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de situatie en dat het aantal controles dat is uitgevoerd niet representatief is. De rechtbank stelt vast dat het college niet deugdelijke motivering heeft gegeven voor de afwijzing van het verzoek om handhaving. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij het college het door eisers betaalde griffierecht moet vergoeden en ook de proceskosten van eisers moet vergoeden.

De rechtbank concludeert dat het college zorgvuldiger onderzoek moet doen naar de gestelde overtredingen en dat er onvoldoende bewijs is geleverd om te concluderen dat er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en deugdelijke motivering bij besluiten van bestuursorganen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5704

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[Eiser A] en [Eiseres B] , uit [plaats C] , eisers

(gemachtigde: mr. L. Brouwers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem(het college).

Inleiding

Het college heeft bij besluit van 18 november 2021 het verzoek om handhaving van eisers afgewezen.
Eisers hebben bij brief van 22 november 2021 een bezwaarschrift ingediend bij het college en daarbij verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter. Het college heeft bij brief van 7 december 2021 laten weten akkoord te gaan met het rechtstreeks in beroep behandelen van het bezwaar van eisers.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het rechtstreekse beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers.
De rechtbank heeft het beroep op 23 september 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Mekouar, W. Renger en R. Udink.

Totstandkoming van het besluit

1. Bij brief van 14 april 2021 hebben eisers een verzoek tot handhaving gedaan wegens overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eisers stellen in hun aanvraag dat de buurman (eigenaar van het pand aan [het adres D] te [plaats C] ) in strijd handelt met de woonbestemming van het bestemmingsplan ‘Stedelijk gebied - voorjaar - 2020’ door in zijn woning meerdere huishoudens te huisvesten. Op 9 november 2021 heeft een inspecteur van de gemeente een controle gedaan aan [het adres D] . Tijdens deze controle heeft de toezichthouders diverse malen aangebeld en hard op de voordeur geklopt, maar werd er niet opengedaan. Bij besluit van 18 november 2021 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen, omdat het geen overtreding van het bestemmingsplan heeft kunnen vaststellen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college bij besluit van 18 november 2021 de aanvraag van eisers terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Strijd met zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
4.1.
Eisers stellen dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet goed is gemotiveerd. Eisers onderbouwen dit door te stellen dat het uitvoeren van één controle bijzonder matig is. Daarnaast stellen eisers dat de voorgeschiedenis het afwijzen van het verzoek op basis van een eenmalige dichte deur niet rechtvaardigt. In een eerder stadium is de buurman eveneens een last onder dwangsom opgelegd wegens het verhuren van kamers in strijd met de toen van toepassing zijnde beheersverordering.
4.2.
De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan op basis van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zal moeten nagaan wat de relevante feiten zijn voor het nemen van een besluit om een zorgvuldig voorbereid besluit te kunnen nemen. In het kader van een verzoek om handhavend op te treden zal het bestuursorgaan in ieder geval moeten onderzoeken of er sprake is van een overtreding. In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1542, is overwogen dat hoewel niet in elke zaak van een bestuursorgaan wordt verwacht dat het naar aanleiding van een handhavingsverzoek elke dag controleert, het wel vereist is dat het aantal controles representatief is en dat de wijze van toezichthouden die door een bestuursorgaan wordt gekozen, deugdelijk is. Daarnaast zal het besluit, gelet op artikel 3:46 van de Awb, een deugdelijke motivering moeten bevatten.
4.3.
In het bestreden besluit is, voor zover relevant, de volgende motivering opgenomen:
‘Wat hebben wij geconstateerd?
Door middel van uw verzoek om handhaving van 14 april hebt u ons verzocht handhavend op te treden tegen de kamerverhuur die volgens uw cliënt zou plaatsvinden aan [het adres D] te [plaats C] . Een toezichthouder van de gemeente heeft een poging gedaan een controle uit te voeren in het pand aan [het adres D] te [plaats C] . Bij de controle werd de deur niet geopend. Derhalve hebben wij geen overtredingen kunnen vaststellen van het bestemmingsplan.
Wat zijn onze afwegingen
Ondanks meerdere pogingen is het ons niet gelukt om een fysieke controle uit te voeren op het adres. We hebben dan ook geen overtreding(en) kunnen vaststellen. In het Basisregister Personen (BPR) staat enkel de heer [E] ingeschreven op het adres. Wij hebben momenteel geen enkele grond om over te gaan tot handhaven optreden en een last onder dwangsom op te leggen.’
4.4.
In de motivering van het bestreden besluit wordt benoemd dat er meerdere pogingen zijn gedaan om een fysieke controle uit te voeren. Het college heeft dat op zitting ook bevestigd. Daarnaast is op de zitting gebleken dat de politie ter plaatse is geweest. De rechtbank stelt vast dat het college van deze controlepogingen door de toezichthouder geen verslagen heeft overlegd. In zoverre is het voor de rechtbank niet controleerbaar of, en zo ja wanneer, deze pogingen zijn verricht. Ook van de politiecontroles zijn geen nadere stukken overlegd.
4.5.
Het enige controlerapport dat het college wel heeft overlegd, betreft een controle van 9 september 2021. De rechtbank overweegt dat deze controle zeer beperkt is, omdat de toezichthouder slechts een drietal foto’s van de buitenzijde van de woning heeft gemaakt en het Basisregister Personen heeft geraadpleegd. De toezichthouder is niet in de woning geweest. De rechtbank stelt dus vast dat er geen controle in de woning heeft plaatsgevonden, terwijl dat wel noodzakelijk is om vast te stellen of er sprake is van een overtreding. De afwijzing van de aanvraag is in feite slechts gebaseerd op een (gesteld) aantal pogingen van de toezichthouder om een controle uit te voeren in de woning en het raadplegen van de Basisregistratie Personen. Van de gestelde meerdere pogingen door de toezichthouder heeft het college slechts één rapport overlegd.
4.6.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het college op 15 februari 2021, voordat het handhavingsverzoek door eisers is ingediend, geconstateerd heeft dat er meerdere bewoners aanwezig waren in het pand van de buurman, die blijkens de Basisregistratie Personen waren ingeschreven op [het adres F] in [plaats C] . Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat aan [het adres F] de daklozenopvang is gevestigd. De buurman heeft toen aangegeven dat het slechts om logees ging, maar dat zij wel gedurende langere tijd zouden verblijven. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheden aanleiding zouden moeten zijn geweest voor het college om extra onderzoek te doen om zorgvuldig op het handhavingsverzoek te kunnen beslissen. De controle die het college heeft uitgevoerd en de gestelde meerdere pogingen zijn op basis van deze omstandigheden dus niet representatief.
4.7.
Ter zitting heeft het college nog aangevoerd dat het bijna onmogelijk was om controles in de woning uit te voeren vanwege corona. In die periode was het binnentreden van woningen volgens het college beperkt tot het noodzakelijke.
4.8.
Hiermee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt waarom het in voorliggend geval niet mogelijk was om de woning binnen te treden. Alles in samenhang bezien maakt volgens de rechtbank dat het aantal controles niet representatief was, het bestuursorgaan daarom onvoldoende onderzoek heeft gedaan en dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid dan wel ondeugdelijk is gemotiveerd.
De beroepsgrond slaagt dan ook.
Voldoende bewijs om overtreding vast te stellen
5.1.
Tot slot hebben eisers nog aangevoerd dat er voldoende bewijs is om de overtreding vast te stellen en tot handhaving over te gaan, ondanks dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Eisers hebben meermaals de politie gebeld wegens overlast en daarnaast heeft de politie op 15 februari 2021 een bezoek gebracht aan de buurman en vastgesteld dat er twee mensen verbleven. Daarmee is volgens eisers bewezen dat er sprake is van bewoning.
5.2.
De rechtbank overweegt dat op basis van de voorliggende stukken, voornamelijk als gevolg van de onzorgvuldige voorbereiding van het college, onvoldoende vast is komen te staan dat de buurman in strijd handelt met het bestemmingsplan. Daarvoor moet vastgesteld worden dat er sprake is van bewoning en is controle in de woning vereist, alsook een verslag van die controle dan wel controles. Vanwege het feit dat er geen rapport is overlegd van het politiebezoek door het college en er ook geen andere ondersteunende rapporten voorhanden zijn, is het voor de rechtbank niet vast te stellen of het om logees of om bewoning gaat. Het ligt op de weg van het college om zorgvuldiger onderzoek te doen naar de gestelde overtredingen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het college zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eisers, met inachtneming van hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoeden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten, te weten de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1518,00 voor verleende rechtsbijstand in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ter hoogte van € 1518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.