ECLI:NL:RBGEL:2022:6671

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/05/400641 / HA ZA 22-97
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de totstandkoming van een koopovereenkomst betreffende een schilderij van Jan Sluijters

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een kunsthandelaar, eiseres, en een gedaagde partij die als executeur van een nalatenschap een schilderij van Jan Sluijters wilde aanbieden. Eiseres stelt dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen voor een bedrag van € 50.000, nadat gedaagde op 8 december 2021 een aanbod deed via een webformulier. Gedaagde betwist echter dat hij de wil had om het schilderij te verkopen en stelt dat hij enkel een taxatie wilde aanvragen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, en heeft vastgesteld dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat gedaagde niet de intentie had om het schilderij te verkopen en dat eiseres niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een aanbod tot verkoop. De vorderingen van eiseres worden afgewezen, en eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/400641 / HA ZA 22-97 / 943 / 650
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij] .,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. D. Roesink te Naarden,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.L.D. van den Brink te Mijdrecht.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2022,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij] exploiteert een kunsthandel in onder andere schilderijen. Haar collectie bestaat voornamelijk uit werken van Hollandse meesters uit de 19e en 20e eeuw. Daarnaast houdt [eisende partij] zich bezig met restauratie en taxatie van schilderijen.
2.2.
[gedaagde partij] heeft op 8 december 2021 [eisende partij] benaderd over een schilderij “Het Roze Hemd”, olieverf op doek, geschilderd door [naam schilder] (hierna: het schilderij). Dat deed hij door op de website van [eisende partij] een digitaal “service aanvraag formulier” (hierna: het webformulier) in te vullen. Het schilderij maakte op dat moment onderdeel uit van een nalatenschap waarvan (het bedrijf van) [gedaagde partij] , samen met nog een andere persoon, executeur-afwikkelingsbewindvoerder was. Met betrekking tot deze nalatenschap was [gedaagde partij] slechts gezamenlijk met de andere executeur-afwikkelingsbewindvoerder handelingsbevoegd.
2.3.
[gedaagde partij] heeft na het invullen van het webformulier op 8 december 2021 een bevestigingse-mail ontvangen van [eisende partij] waarin, voor zover hier van belang, het volgende staat:
“Onderwerp: Aanbod: [gedaagde partij] / [naam schilder]
(…)
Type aanvraag: aanbod
Aanleiding tot aanbod:
Uw gegevens:
(…)
Uw kunstwerk:
Kunstenaar: [naam schilder]
Titel: Het Roze Hemd
Techniek: olieverf op canvas, achter glas Afmetingen (hxb) in cm zonder lijst: 0 x 0 cm.
(…)
Herkomst:
verkregen door erflater van [naam schilder]
(…)
Vraagprijs: € 50.000
(…)
Wij doen ons best om uw aanvraag zo snel mogelijk te verwerken. (…)”
2.4.
In zijn e-mailbericht van 10 december 2021 aan [eisende partij] heeft [gedaagde partij] de afmetingen van het schilderij meegedeeld.
2.5.
Op 7 januari 2022 hebben mevrouw [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) van [eisende partij] en [gedaagde partij] telefonisch contact gehad.
2.6.
Bij e-mailbericht van 11 januari 2022 heeft [betrokkene 1] aan [gedaagde partij] geschreven dat de heer [betrokkene 2] van [eisende partij] (hierna: [betrokkene 2] ) het schilderij graag wil bezichtigen en dat daarvoor telefonisch een afspraak zal worden gemaakt. Ook staat in het bericht dat het schilderij lijkt op een schilderij dat [eisende partij] eerder in haar collectie heeft gehad en dat [betrokkene 2] denkt dat de koper van dat eerdere schilderij ook geïnteresseerd zal zijn in dit schilderij. Tot slot staat in het bericht dat [betrokkene 1] graag nog aanvullende foto’s van het schilderij ontvangt als [gedaagde partij] die heeft.
2.7.
Op 13 en 14 januari 2022 hebben [betrokkene 2] en [gedaagde partij] elkaar telefonisch gesproken. Het telefoongesprek van 14 januari 2022 is door [eisende partij] zonder medeweten van [gedaagde partij] opgenomen. [eisende partij] heeft in deze procedure van dit gesprek een geluidsopname (op usb-stick) en een transcriptie overgelegd. [gedaagde partij] heeft ter zitting meegedeeld dat de transcriptie een getrouwe weergave is van de overgelegde geluidsopname van het telefoongesprek van 14 januari 2022.
2.8.
Vervolgens heeft [betrokkene 2] bij e-mailbericht van 14 januari 2022 aan
[gedaagde partij] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Zojuist heb ik u telefonisch gesproken of het schilderij al eerder is aangeboden aan potentiële liefhebbers (zoals de beoogde verzameling) en dat was u niet bekend ik was de eerste en enige partij aan wie het kunstwerk is aangeboden.
Gisteren heben we elkaar voor het eerst gesproken over uw aanbod van [naam schilder] . (…) U zei dat het alleen te bezichtigen is in Hoofddorp bij kunstexpediteur Kortmann; dat is wat ons betreft maandag aanstaande akkoord, ik verneem graag van uw kunstcurator of dat goed is.
Wij gaan ervan uit dat de gestelde Engelse conditiebeschrijving in grote lijnen klopt. Wij vinden de voorstelling zó mooi dat we, vanaf de foto’s en conform uw beschrijving, hierbij uw aanbod aanvaarden. Aldus kopen wij het schilderij voor de door u genoemde vraagprijs van € 50.000 (vijftigduizend euro) te betalen per bank tijdens de levering bij Kortmanm. (…)
Graag vernemen wij de informatie voor de verdere afhandeling voor de inkoopverklaring: de naam van de boedel waarover u executeur bent, de bankrekening van de erven.
Dat u in de tweede helft van ons gesprek van zojuist, nadat ik de koop heb aanvaard uw aanbod wilt intrekken of dat u zou hebben gedwaald, daar gaan wij niet mee akkoord. U heeft met de realisering van uw vraagprijs van 50k een fantastische prijs gemaakt!”
2.9.
In reactie op de hiervoor onder 2.8. geciteerde e-mail heeft [gedaagde partij] bij e-mail van dezelfde datum aan [betrokkene 2] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Na overleg met mijn mede-executeur blijkt bij nader inzien het schilderij toch eerder aangeboden te zijn aan andere mogelijke geïnteresseerden. Excuses voor mijn onwetendheid. Uw bieding van € 50.000 is derhalve toch ietwat prematuur en zullen wij in beraad houden.
Ik heb inmiddels van de kunstcurator begrepen dat een bezichtiging op korte termijn helaas niet tot de mogelijkheden behoort.
Zoals gezegd zijn wij op zoek naar een passende waardering van het schilderij en heb ik abusievelijk uw aanbodformulier ingevuld, in plaats van het taxatie-formulier. Ook daarvoor biedt ik u mijn oprechte excuses aan, want ik heb u met deze actie op het verkeerde been gezet.
(…)”
2.10.
Bij e-mailbericht van 20 januari 2022 heeft (de advocaat van) [eisende partij] aan
[gedaagde partij] geschreven dat er met betrekking tot het schilderij een geldige koopovereenkomst tot stand is gekomen. Tevens wordt [gedaagde partij] daarin verzocht, en waar nodig gesommeerd, om deze overeenkomst na te komen op uiterlijk 31 januari 2022, dan wel om met [eisende partij] in onderhandeling te treden over vervangende schadevergoeding.
2.11.
In zijn e-mailbericht van 20 janauri 2022 heeft [gedaagde partij] aan (de advocaat van) [eisende partij] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“Ik mis in uw onderstaande opstelling het telefoongesprek van 13 januari 2022 van 15:49 uur, waarbij ik werd gebeld door mevrouw [betrokkene 1] van [eisende partij] en vervolgens, nadat ik haar had gemeld dat het mijn initiële bedoeling is geweest het bewuste schilderij te laten taxeren, ben doorverbonden met de heer [betrokkene 2] waarna ik hem ook heb medegedeeld dat het mijn bedoeling was het schilderij te laten taxeren.
(…)
Ik heb altijd gedacht dat ik een aanbod tot taxatie had gedaan. Als executeurs zijn wij slechts gezamenlijk bevoegd dus geen van ons kan zelfstandig enig onderdeel van de boedel verkopen. Wij kunnen wel zelfstandig een aanbod tot taxatie doen, alleen heb ik helaas het verkeerde [eisende partij] formulier daartoe gebruikt.
Van wilsovereenstemming (en daarmee van een rechtsgeldige overeenkomst van verkoop/koop) kan in deze casus geen sprake zijn omdat ik abusievelijk het verkeerde formulier heb gebruikt.
(…)”.
2.12.
Uit de correspondentie nadien blijkt dat [gedaagde partij] betwist dat sprake is van een koopovereenkomst. Het schilderij is niet aan [eisende partij] afgegeven.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis
primair
[gedaagde partij] veroordeelt om uiterlijk achtenveertig uur na betekening van het vonnis, [eisende partij] tegen betaling van € 50.000,00 in het bezit te (doen) stellen van het schilderij in de toestand waarin het zich op het moment van de verkoop/koop bevond, op straffe van een dwangsom,
subsidair
[gedaagde partij] veroordeelt om aan [eisende partij] te betalen een bedrag ter hoogte van het verschil tussen de (commerciële) waarde van het schilderij voor [eisende partij] en € 50.000,00, althans een in een goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente,
primair en subsidiair
V. [gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eisende partij] ten grondslag dat een koopovereenkomst tot stand is gekomen inhoudende dat [gedaagde partij] het schilderij aan [eisende partij] heeft verkocht voor een bedrag van € 50.000,00. De koopovereenkomst is tot stand gekomen doordat
[gedaagde partij] op 8 december 2021 het schilderij te koop heeft aangeboden via het webformulier en [eisende partij] op 14 januari 2022 telefonisch dit aanbod heeft geaccepteerd. [eisende partij] vordert primair nakoming van de overeenkomst. Subsidiair, indien mocht blijken dat [gedaagde partij] het schilderij niet kan leveren, maakt [eisende partij] aanspraak op vervangende schadevergoeding wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. De schade van [eisende partij] bestaat uit het verschil tussen de aankoopprijs (van € 50.000,00) en de prijs die [eisende partij] had kunnen realiseren met de verkoop van het schilderij aan een derde. [eisende partij] heeft ter onderbouwing van dit laatste een taxatierapport in het geding gebracht waarin een bedrag staat vermeld van € 135.000,00. Omdat [gedaagde partij] heeft laten weten dat hij niet tot levering kan en wil overgaan, heeft [eisende partij] zonder ingebrekestelling recht op de vervangende schadevergoeding, aldus [eisende partij] .
3.3.
[gedaagde partij] betwist dat er een koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat hij nooit het schilderij voor verkoop heeft aangeboden, althans niet de wil heeft gehad om dit te doen. [gedaagde partij] wilde het schilderij aan [eisende partij] aanbieden voor taxatie en was als executeur ook niet zelfstandig bevoegd om het te koop aan te bieden. [eisende partij] mocht ook niet redelijkerwijs aannemen dat [gedaagde partij] het schilderij wel te koop aanbood voor € 50.000,00. Voor zover anders zou worden geoordeeld, beroept
[gedaagde partij] zich op oneigenlijke dwaling omdat hij zich er niet van bewust was dat zijn verklaring niet overeenstemde met zijn wil. Verder is het (gestelde) aanbod niet tijdig aanvaard (op 14 januari 2022) omdat [gedaagde partij] telefonisch al op 7 en op 13 januari 2022 aan [eisende partij] heeft gezegd dat van een aanbod tot verkoop geen sprake was en het aanbod, voor zover daarvan toch sprake was, heeft herroepen. De primaire vorderingen moeten in ieder geval worden afgewezen omdat hij beschikkingsonbevoegd is en het schilderij dus niet kan leveren aan [eisende partij] . Tot slot betwist [gedaagde partij] de gestelde schade(omvang).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisende partij] baseert haar vorderingen op de aanname dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het schilderij voor de koopprijs van € 50.000,00. Dit wordt door [gedaagde partij] betwist. Deze zaak gaat er daarom in de eerste plaats om of een koopovereenkomst tot stand is gekomen. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en komt tot dat oordeel op grond van het volgende.
4.2.
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Voor een aanbod is vereist een op een rechtgevolg gerichte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard (artikel 3:33 BW). [gedaagde partij] betwist dat hij de wil had om het schilderij te koop aan te bieden aangezien hij het schilderij (alleen) wilde laten taxeren door [eisende partij] . [gedaagde partij] heeft in dit kader aangevoerd dat hij niet zelfstandig bevoegd was om het schilderij te verkopen, dat hij niet op de hoogte was van de waarde van het schilderij en dat nog geen taxatie (met het oog op verkoop) van het schilderij had plaatsgevonden (het schilderij was op enig moment wel getaxeerd voor de verzekering). Niet ter discussie staat dat [eisende partij] ten tijde van het invullen van het webformulier het schilderij nog niet had gezien. In het licht van het voorgaande heeft [eisende partij] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de wil van [gedaagde partij] op het moment dat het aanbod volgens [eisende partij] werd gedaan (reeds) gericht was op het doen van een aanbod tot de verkoop van het schilderij aan [eisende partij] . Daarom wordt aan bewijslevering op dit punt niet toegekomen en neemt de rechtbank bij de verdere beoordeling tot uitgangspunt dat [gedaagde partij] niet de wil had het schilderij aan [eisende partij] te koop aan te bieden.
4.3.
[gedaagde partij] heeft aangevoerd dat [eisende partij] hetzelfde webformulier gebruikt voor opdrachten tot taxatie, restauratie en verkoop en dat hij op de website van [eisende partij] B in een moment van onachtzaamheid de optie ‘
aanbod’ in plaats van ‘
taxatie’ heeft aangeklikt om naar het webformulier te gaan. Aangezien [gedaagde partij] het schilderij voor taxatie wilde aanbieden (zie 4.2), stemde zijn verklaring niet overeen met zijn wil zodat in beginsel geen aanbod tot verkoop is gedaan. [eisende partij] heeft daar tegenin gebracht dat, indien
[gedaagde partij] niet de wil had om haar een aanbod te doen tot verkoop van het schilderij, voor haar niet kenbaar was dat de wil van [gedaagde partij] in dit opzicht afweek van zijn (door het invullen van het webformulier geuite) verklaring. Volgens artikel 3:35 BW kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een met de verklaring overeenstemmende wil als degene tot wie die verklaring is gericht (in dit geval: [eisende partij] ) deze overeenkomstig de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid mocht toekennen heeft opgevat als een verklaring met een bepaalde strekking (in dit geval: een aanbod tot verkoop). De rechtbank gaat echter niet mee in het standpunt van [eisende partij] dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde partij] wel een aanbod tot verkoop wilde doen en overweegt hiertoe als volgt.
4.4.
[gedaagde partij] heeft het webformulier op de website van [eisende partij] gevonden door de optie ‘aanbod’ te kiezen. Op basis van het door [gedaagde partij] ingevulde webformulier heeft [eisende partij] een bevestigingse-mail opgesteld (zie 2.3) waarin staat ‘
type aanvraag: aanbod’. Het gebruik van het woord ‘aanbod’ op zowel de website als het webformulier wijst naar het oordeel van de rechtbank niet eenduidig op een aanbod tot verkoop. In het gehele webformulier wordt het woord
verkoopniet genoemd, zodat ook daaruit niet blijkt dat sprake is van een webformulier specifiek bedoeld voor een aanbod tot verkoop.
4.5.
Uit de door [eisende partij] overgelegde afbeeldingen van een blanco webformulier blijkt dat in het – verplicht in te vullen – veld onder het kopje ‘
vraagprijs’ staat ‘
uw verwachte vraagprijs’. Ter zitting heeft [eisende partij] erop gewezen dat in de bevestigingse-mail dit onderdeel wordt bevestigd als ‘
vraagprijs’ zonder toevoeging van het woord
verwachteen dat het vervolgens aan [gedaagde partij] was om aan [eisende partij] te melden dat hij geen vraagprijs maar een verwachte vraagprijs had ingevuld. Voor zover [eisende partij] daarmee bedoelt te stellen dat zij er vanwege het uitblijven van een specifieke reactie op haar bevestigingse-mail vanuit mocht gaan dat [gedaagde partij] had bedoeld een aanbod tot verkoop van het schilderij te doen, volgt de rechtbank [eisende partij] daarin niet. De toevoeging van het woord
verwachtewijst er naar het oordeel van de rechtbank veeleer op dat om een inschatting van of wens voor een vraagprijs wordt gevraagd en niet dat wordt gevraagd om een aanbod te doen. [eisende partij] mocht dan ook niet – uitsluitend omdat zijzelf achteraf een bevestigingse-mail stuurt waarin zij het woord
verwachteheeft weggelaten en een reactie van [gedaagde partij] hierop uitbleef – erop vertrouwen dat [gedaagde partij] iets anders bedoelde in te vullen dan zijn eigen inschatting van een vraagprijs. Daar komt nog bij dat het noemen van een vraagprijs niet noodzakelijkerwijs een aanbod hoeft in te houden maar ook kan plaatsvinden in het kader van een uitnodiging om in onderhandeling te treden.
4.6.
De rechtbank vindt in dit kader ook van belang dat, zoals door [gedaagde partij] terecht is opgemerkt, uit de overgelegde correspondentie en transcriptie blijkt dat partijen het er uitvoerig over hebben gehad dat [betrokkene 2] het schilderij zou komen bezichtigen en daarover nog steeds in overleg waren, tot op het moment waarop [betrokkene 2] tijdens het telefoongesprek op 14 januari 2022 ineens, vrij abrupt, meedeelde dat hij het aanbod accepteerde en het schilderij kocht voor de vraagprijs van € 50.000,--, waarna hij overigens nogmaals te kennen gaf het schilderij te willen komen bekijken. Ook dat rijmt niet met de gestelde situatie dat er al een voor aanvaarding vatbaar aanbod tot verkoop lag. Op de vraag van de rechtbank waarom [betrokkene 2] de dag na de beweerdelijke acceptatie van het aanbod nog naar het schilderij zou gaan kijken (en het niet slechts zou komen ophalen) als hij al het risico had genomen om het schilderij te kopen op basis van de aan hem getoonde foto’s, is door [eisende partij] geantwoord dat het accepteren van het aanbod een goede beslissing was “onder de voorwaarde natuurlijk dat het een schilderij was, geen plaat van een schilderij”. Ten slotte hecht de rechtbank belang aan het feit dat het schilderij volgens de eigen stellingen van [eisende partij] aanmerkelijk meer (zelfs ruim meer dan twee keer zoveel) waard is dan de door [gedaagde partij] op het webformulier ingevulde “gewenste vraagprijs” van
€ 50.000,-- en dat bij [eisende partij] bekend was dat [gedaagde partij] nog niet in het bezit was van een (met het oog op verkoop verrichte taxatie) van het schilderij. Al deze omstandigheden maken dat [eisende partij] naar het oordeel van de rechtbank had moeten onderzoeken (door daar expliciet naar te vragen) of de bedoelingen van [gedaagde partij] (al) op het doen van een aanbod gericht waren, wilde zij in redelijkheid ervan uit mogen gaan dat het ingevulde webformulier een aanbod tot verkoop inhield. Dat heeft zij niet gedaan.
4.7.
Het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat [eisende partij] er niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde partij] met het invullen van het webformulier een aanbod deed om het schilderij te verkopen voor € 50.000,00. Een koopovereenkomst is daarom niet tot stand gekomen, zodat de vorderingen van [eisende partij] reeds daarom zullen worden afgewezen. Aan de beoordeling van het subsidiaire verweer van [gedaagde partij] dat het (eventuele) aanbod is ingetrokken en niet tijdig is aanvaard door [eisende partij] , komt de rechtbank gezien het voorgaande niet toe.
4.8.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.126,00(2 punten × tarief II € 563,00)
Totaal € 1.440,00
4.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden begroot op € 1.440,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisende partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisende partij] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.