Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 januari 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 17 mei 2022
- de akte van [gedaagde] .
2.De feiten
ontvangt Vennoot sub 1[ [eiser] , toevoeging rb]
een vergoeding nader te regelen in een huurovereenkomst.Het resultaat na aftrek van de arbeidsbeloning wordt als volgt verdeeld:
zal tenminste 32 uur per week werkzaam zijn ten behoeve van de vennootschap. Behoudens het in artikel 7 lid 3 bepaald.
€ 30.000,--.
3.De vordering
€ 49.190,00 uit hoofde van de stand op de kapitaalrekening per 31 december 2021, te vermeerderen met een bedrag van € 4.333,33 per maand (zijnde 1/12e van de jaarlijks verschuldigde arbeidsbeloning) indien en voor zover [eiser] dit voorschot op de aan hem verschuldigde arbeidsbeloning niet reeds heeft ontvangen;
4. Het verweer
€ 52.000,-- per jaar. Ook al zou de overeenkomst wel nog bestaan dan heeft [eiser] geen aanspraak op een maandelijks voorschot van € 4.333,33, ongeacht de omzet die hij realiseert. Indien [eiser] al aanspraak op dit bedrag zou hebben, dient de VOF dit op grond van de overeenkomst aan hem te betalen. [eiser] heeft de VOF echter niet gedagvaard.
Indien de rechtbank oordeelt dat er vanaf mei 2018 geen sprake meer is van een vennootschap onder firma, dient [eiser] alle kosten die zijn ontstaan en de rente die moet worden betaald, alleen te dragen omdat die kosten als gevolg van het handelen van [eiser] zijn ontstaan. Indien daarover anders wordt geoordeeld dienen de kosten en de rente door ieder van partijen voor de helft te worden gedragen.
e-mailadressen. [eiser] heeft daar geen belang bij, omdat de klanten zelf de persoon kiezen die hen bijstaat.
5.De beoordeling
Bestaat de VOF nog?
2 november 2017 herziene overeenkomst) nog bestaat en, voor zover die is beëindigd, wanneer dat is gebeurd.
“Omzet per declarant per maand”met daaronder
”Declarant : [eiser] ”. Dit onderdeel van het verweer van [gedaagde] wordt als onvoldoende onderbouwd verworpen.
1 januari 2021 nog van kracht. Immers, [gedaagde] heeft in haar akte (onder verwijzing naar productie 15) zelf gesteld dat [eiser] ook in 2021 nog werkzaamheden voor (in haar visie) haar klanten heeft verricht. En [eiser] heeft naar zijn eigen stellingen tot aan het moment waarop hij geen toegang meer had tot de bankrekening van de VOF (op enig moment in juli 2021) aan zichzelf bedragen overgemaakt.
Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt immers met zich dat [eiser] jegens de VOF aanspraak kan maken op een maandelijkse uitkering van € 4.333,33 (zijnde 1/12e van
€ 52.000,--. Het verweer van [gedaagde] dat voor opname van een voorschot op de arbeidsbeloning slechts plaats is, indien dit tussen partijen is afgesproken en de aanwezige kasgelden dit toelaten en er door de VOF winst wordt gemaakt, snijdt geen hout.
Artikel 13 kan in redelijkheid niet zo worden uitgelegd dat nu [eiser] vanaf 2017 geen aandeel in de winst van de VOF meer heeft, maar wel werkzaamheden verricht, uitbetaling van een voorschot op zijn arbeidsbeloning afhankelijk is van de vraag of dit tussen partijen is overeengekomen, er kasgelden zijn die die uitbetaling mogelijk maken en of het aannemelijk is dat in het betreffende boekjaar winst wordt gemaakt.
Nu [eiser] en [gedaagde] de enige vennoten zijn behoefde [eiser] -anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd- niet tevens de VOF te dagvaarden om zijn aanspraak op een maandelijkse uitkering jegens [gedaagde] geldend te maken.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 5.23 is overwogen wordt het verweer van [gedaagde] dat de VOF in 2021 geen resultaat zal behalen (hetgeen door [eiser] overigens gemotiveerd wordt betwist) bij gebrek aan belang verworpen.
Partijen wordt in overweging gegeven reeds nu met elkaar in overleg te treden over de persoon/personen die zij voor benoeming tot deskundige in aanmerking willen laten komen. Het verdient aanbeveling als partijen te zijner tijd ter zake met een eensluidende voordracht komen. Mochten zij daarin niet slagen dan zal de rechtbank bij de persoon van de te benoemen deskundige enkel rekening houden met gemotiveerde bezwaren tegen de door de andere partij voorgestelde deskundige.
Voor het geval dat [eiser] door ING uit hoofde van voormelde kredietrelatie wordt verplicht tot betaling van méér dan € 81.817,00, zal [gedaagde] worden veroordeeld om het meerdere bedrag aan [eiser] te vergoeden.
6.De beslissing
21 december 2022voor het opgeven door [gedaagde] van de getuigen en van hun respectieve verhinderdagen, alsmede de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met april 2023, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
maar alleen indien [gedaagde] daarom op de onder 6.3. bedoelde roldatum heeft verzocht,naar de zesde rolzitting na de dag waarop dit vonnis is uitgesproken voor het nemen van een conclusie na niet gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] , waarbij deze desgewenst ook het bewijs schriftelijk kan leveren,