ECLI:NL:RBGEL:2022:6816

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
C/05/379857 / HA ZA 20-662
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst en terugbetaling van onverschuldigde betalingen in bouwzaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen een aannemer ([eiseres]) en een holdingvennootschap ([naam eigenaar gedaagde]) over de uitvoering van werkzaamheden aan een bedrijfshal. De procedure begon met een mondelinge overeenkomst in maart 2020, waarbij [eiseres] werd ingeschakeld om verbouwingswerkzaamheden uit te voeren. Gedurende de uitvoering van het werk ontstonden er geschillen over de kwaliteit van de geleverde prestaties en de betaling van facturen. [eiseres] heeft verschillende facturen gestuurd, waarvan een deel door [naam eigenaar gedaagde] is betaald, maar er ontstond een conflict over onbetaalde facturen en de kwaliteit van het werk. Op 27 augustus 2020 heeft [eiseres] haar werkzaamheden gestaakt, wat leidde tot de ontbinding van de overeenkomst door [naam eigenaar gedaagde]. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] tekortgeschoten was in haar verplichtingen, waardoor de overeenkomst kon worden ontbonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [naam eigenaar gedaagde] recht had op terugbetaling van onverschuldigde betalingen, maar dat de vorderingen van [eiseres] op basis van de overeenkomst niet meer konden worden toegewezen. De zaak is complex door de verschillende facturen, de kwaliteit van het geleverde werk en de juridische grondslagen van de vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/379857 / HA ZA 20-662 / 1571 / 560
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gedaagde in het incident
advocaat mr. K.D.C. Schemkes te Druten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D.R. Corbeek te Arnhem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [naam eigenaar gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 juni 2021,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 27 september 2021, waarin is opgenomen dat de door mr. Schemkes overgelegde pleitaantekeningen tevens conclusie van antwoord in reconventie en de door mr. Corbeek overgelegde pleitaantekeningen deel uitmaken van het procesdossier,
  • de akte van 10 november 2021 van de zijde van [eiseres] ,
  • de akte ter rolle, tevens akte wijziging van eis en akte overlegging producties van 10 november 2021 van de zijde van [naam eigenaar gedaagde] ,
  • de antwoordakte van 22 december 2021van de zijde van [eiseres] ,
  • de akte uitlating producties van 22 december 2021 van de zijde van [naam eigenaar gedaagde] ,
  • de akte uitlating producties van 12 januari 2022 van de zijde van [naam eigenaar gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[naam eigenaar gedaagde] is een holdingvennootschap met twee werkmaatschappijen: De Partners Risk Management B.V. en [naam eigenaar gedaagde] Mobiliteits Centrum B.V. Deze werkmaatschappijen zijn actief in de autobranche. Eigenaar en bestuurder van de holding is [naam eigenaar gedaagde] .
2.2.
[eiseres] is een aannemer. Eigenaar en bestuurder van de vennootschap is [naam eigenaar eiseres] .
2.3.
In maart 2020 heeft [naam eigenaar gedaagde] aan [eiseres] mondeling opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten aan haar bedrijfshal aan de [adres] . [eiseres] is diezelfde maand met het werk begonnen.
2.4.
In de periode van 5 tot en met 28 maart 2020 heeft [eiseres] vier facturen aan [naam eigenaar gedaagde] gestuurd voor voorschotten dan wel aanbetalingen tot een bedrag van in totaal € 180.441,25 inclusief btw. [naam eigenaar gedaagde] heeft deze facturen betaald. [1]
2.5.
Op 28 mei 2020 heeft [eiseres] aan [naam eigenaar gedaagde] factuur 2020134 van € 81.451,76 inclusief btw gestuurd voor geleverde materialen en verrichte werkzaamheden in week 21. [2] [naam eigenaar gedaagde] heeft deze factuur betaald.
2.6.
Op 9 juni 2020 heeft [eiseres] aan [naam eigenaar gedaagde] de volgende twee facturen gestuurd:
- factuur 2020151 van € 38.082,81 inclusief btw voor geleverde materialen en verrichte werkzaamheden in week 22, waaronder werkzaamheden van schilder [naam 4] tot een bedrag van in totaal € 19.283,77 [3] ; [naam eigenaar gedaagde] heeft het bedrag van € 19.283,77 onbetaald gelaten en de rest van de factuur betaald;
- factuur 2020152 van € 17.924,43 inclusief btw voor geleverde materialen en verrichte werkzaamheden in week 23 [4] ; deze factuur heeft [naam eigenaar gedaagde] betaald.
2.7.
Op 30 juni 2020 heeft [eiseres] aan [naam eigenaar gedaagde] de volgende drie facturen gestuurd:
- factuur 2020172 van € 19.716,48 inclusief btw voor geleverde materialen en verrichte werkzaamheden in week 24 [5] ;
- factuur 2020173 van € 12.171,66 inclusief btw voor geleverde materialen en verrichte werkzaamheden in week 25 [6] ;
- factuur 2020179 van € 60.500,00 inclusief btw met de omschrijving ‘Aanbetaling verbouwing kantoor’. [7]
[naam eigenaar gedaagde] heeft deze drie facturen betaald.
2.8.
Op enig moment heeft [eiseres] een notitie geschreven waar onder meer in staat (toevoegingen tussen vierkante haken van [naam eigenaar gedaagde] ): [8]
Henk.
(...)
Je krijg een kredit van € 3682.25 Excl
(...)
[naam 3] 60000 Excl
aanbetaald - 6050 [is meer!]
53950
Extra antislip 1750 [ onnodig!]
€ 55600
[naam 4]
Aannenming Plavond. 25000
216 m² Houten wand + 2994,60
217 m Wand. + 2111,40
30106,--
Betaald - 9262,10
20843,90
2.9.
Op 21 juli 2020 heeft [eiseres] aan [naam eigenaar gedaagde] een creditfactuur 2020198 van
€ - 3.682,25 exclusief btw (€ - 4.455,52 inclusief btw) gestuurd voor in mindering gebrachte uren over de eerste periode. [9]
2.10.
Op 13 augustus 2020 heeft [naam eigenaar gedaagde] per e-mail aan [eiseres] bericht: [10]
(...) Elektriciteit: U Medewerker [naam 5] met 2 man heeft 7 maanden bij ons gelopen en uiteindelijk is er nog niks afgewerkt nog uit te voeren: [volgt een opsomming, rechtbank]. Het lijkt mij verstandig dat zoals besproken dat [naam 5] maandag dinsdag en woensdag de verlichting lijnen achterhallen en spuit afdeling samen met nood verlichting aanlegt Donderdag en vrijdag is [naam 6] er niet en zou [naam 5] de meterkas operationeel kunnen maken ik wil pakbonnen en kopie rekeningen hebben van [naam 7] deze kan Pakbonnen neemt [naam 6] aan en controleert het geleverde en tekent (...)
2.11.
In reactie op deze mail heeft [eiseres] per e-mail van 14 augustus 2020 bericht:
We hebben (...) inderdaad afgesproken dat we 24 augustus zouden starten met de sloop en afbouw van de voorgevel. Gezien de situatie met [naam 8] , die jij ook kent, is dit voor ons helaas niet meer haalbaar hoe graag we ook willen. We kunnen wel starten op 7 september a.s..
(...)
Wij hebben tot op heden gewerkt voor € 40 per uur (inmiddels hebben wij daar ook nog € 3,50 korting op gegeven). Daarnaast hebben wij een transparante levering afgesproken met een opslag van 10%. Een minimale winstmarge wat ons betreft maar wij willen open en eerlijk zijn.
(...)
Kortom graag volgende week heldere (betalings-)afspraken maken over:
- Factuur en betaling schilderen en schuren vloer + antislip
- Schade aan gebouw
- Werkzaamheden [naam 9]
- Planning voor sloop en opbouw voorgevel inclusief kosten / aanneemsom of regie
Als we hierover eens en zaken zijn betaald zullen wij 7 september verder gaan met de sloop en opbouw van de voorgevel. Wij willen met alle plezier voor je blijven werken maar dan moeten afspraken wel helder zijn anders passen wij ervoor en stoppen we ermee. Mocht je dit niet passen zullen wij de eindafrekening in orde maken en moeten we het samen maar afsluiten.
2.12.
Op 17 augustus 2020 in de ochtend heeft [naam eigenaar gedaagde] [eiseres] per e-mail bericht: [11]
(...) Ik heb begrepen dat [naam 4] Niet is betaald door jou, en na controle intern hebben wij deze ook niet betaald aan jou, dit omdat de werkzaamheden. Niet na behoren waren uitgevoerd. [naam 4] heeft dit opgelost en heeft ook recht op betaling. Als jij na behoren dit had gecontroleerd en met ons had opgeleverd zo als het zou horen was dit allang betaald geweest. Nu lopen wij wederom stagnatie op door deze rare / nare manier van communiceren van jou. (...)
2.13.
Op 17 augustus 2020 in de middag heeft [naam eigenaar gedaagde] [eiseres] per e-mail bericht:
Ik word door [naam 4] benaderd of ik de facturen wil betalen met jou toestemming:
(...)
Door dat jou bedrijf haar afspraken niet nakomt en de voorgevel niet conform afspraak klaar krijgt lopen er contracten met opdrachtgevers en huurder in de problemen.
Zoals gezegd indien ik van jou geen definitieve oplossing heb morgen voor 12 uur heb ontvangen zal ik schade expert inschakelen, en mij advocaat opdracht geven rechtmaatregelen te nemen en zekerheden te stellen,
(...)
2.14.
Op 18 augustus 2020 heeft [naam eigenaar gedaagde] [naam 4] per e-mail bericht: [12]
Refererend aan de mail over en weer wat betreft werkzaam heden [adres] heb ik nog steeds geen credit nota’s ontvangen van de onterechte facturen door u verzonden. Mogen wij die per omgaande ontvangen door de betalings problemen bij [eiseres] en u begrijpelijke uitstel van werkzaamheden, waren wij genoodzaakt de werkzaamheden af te laten maken door derde.
2.15.
[eiseres] heeft zijn werkzaamheden aan de bedrijfshal van [naam eigenaar gedaagde] na de bouwvak niet hervat.
2.16.
Op 27 augustus 2020 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [naam eigenaar gedaagde] en [naam eigenaar eiseres] waarbij [naam 10] van BOV Vastgoed B.V. aanwezig was. [13]
2.17.
Op 6 september 2020 heeft [naam eigenaar gedaagde] [eiseres] per e-mail bericht: [14]
Zoals u mede deelde per telefoon deelde u mij mede dat de verbouwing van de voorgevel ondanks onze mondelinge overeenkomst 22 augustus te beginnen en uitgeteld tot 7 sept u deze verbouwing niet zult uitvoeren. Dat is voor ons een moeilijk te verteren mededeling, daar wij door u loze beloftes en zeer slordige planning een enorme stagnering opgelopen hier voor stel ik aansprakelijk voor de geleden en gevolgschade.
De factuur 2020179 een bedrag ad 60500,00 inclusief BTW t.b.v deze verbouwing verzoek ik u te crediteren en per omgaande aan ons terug te storten en wel uiterlijk dinsdag 8 sept aanstaande op onze rekening bij te schrijven.
(...)
Wat betreft de schade en incomplete afwerking van de door u uitgevoerde werkzaamheden deze zal ik laten inventariseren en bij u in rekening brengen.
2.18.
Bij brief van 11 september 2020 heeft de advocaat van [naam eigenaar gedaagde] aan [eiseres] bericht: [15]
Gezien al het bovenstaande schort cliënte bij dezen haar betalingsverplichtingen – voor zover daar overigens nog sprake van is – per direct op, totdat duidelijk is wat er nog aan werkzaamheden verricht moet worden en wat de kosten van herstel zijn. Ik zal u daar dan nog over berichten.
2.19.
Bij brief van 18 september 2020 heeft de advocaat van [eiseres] hierop gereageerd: [16]
Tussen partijen is een overeenkomst gesloten ten aanzien van de (ver)bouw van de bedrijfshal voor uw cliënte te [adres] . Deze overeenkomst kan gekwalificeerd worden als een overeenkomst van aanneming van werk ex art. 7:750 BW. Partijen zijn hierbij uitdrukkelijk overeengekomen dat het werk zal worden uitgevoerd op basis van regie en niet op basis van een vaste aanneemsom.
(...) Cliënte kan, indien uw cliënte dit wenst, alle facturen overleggen waaruit de door haar gemaakte kosten voor de ingekochte materialen blijken. (...)
Uw cliënte meent voorts uit het bericht en de handelingen van cliënte af te leiden dat zij de verplichtingen uit de overeenkomst niet zal nakomen en van rechtswege in verzuim verkeert. Namens cliënte betwist ik dit standpunt. Het is niet cliënte, maar uw cliënte die in verzuim is komen te verkeren nu zij (een deel van de) facturen onbetaald laat. Niet aan uw cliënte, maar juist aan cliënte komt een opschortingsrecht toe, van welk recht zij ook gebruik van heeft gemaakt door haar werkzaamheden aan de voorzijde van de hal te staken. Bovendien is zij gerechtigd het door uw cliënte betaalde voorschot te verrekenen met de openstaande facturen, hetgeen zij bij deze ook doet. Uw stelling dat dit niet mogelijk is omdat het twee afzonderlijke overeenkomsten betreft, kan geen stand houden en u draagt ook niets aan ter onderbouwing van deze stelling. De facturen vloeien allen voort uit dezelfde rechtsverhouding.
(...)
Een deel van de door [naam 11] uitgevoerde werkzaamheden is door [naam 11] nog niet gefactureerd aan cliënte en dus nog niet doorbelast aan uw cliënte. Indien uw cliënte niet
binnen 5 dagen na hedenschriftelijk te kennen geeft dat zij [naam 11] alsnog zal toelaten op de bouwplaats, gaat cliënte er vanuit dat uw cliënte geen prijs meer stelt op herstel, het werk aanvaardt in de huidige staat en zal zij het restant per omgaande factureren.
2.20.
Op verzoek van [naam eigenaar gedaagde] heeft de architect/bouwkundige [naam 12] , werkzaam bij De Bouwkunst Architecten te Arnhem, het werk van [eiseres] beoordeeld. [eiseres] is daar niet bij aanwezig geweest. In het rapport van [naam 12] van 24 september 2020 staat: [17]
Inleiding
[naam eigenaar gedaagde] , eigenaar van het bedrijfsgebouw aan de [adres] , heeft opdracht gegeven aan bouwbedrijf [eiseres] totaalbouw uit [adres] , over te gaan tot uitvoering van de renovatie en verbouwingswerkzaamheden conform de tekeningen van de BOUWKUNST architecten Arnhem. (Volledige aanvraag omgevingsvergunning met tekeningen hierbij gevoegd als bijlage 1). De werkzaamheden zijn grotendeels uitgevoerd. Uitvoering was niet naar tevredenheid van de opdrachtgever. De aannemer heeft daarop het werk stil gelegd. Dhr. [naam eigenaar gedaagde] heeft ondergetekende opgedragen een inventarisatie van de gebreken van het uitgevoerde werk op te stellen, waarvan hieronder de resultaten.
Algemene indruk
In eerste instantie ziet het werk er bij oppervlakkige beschouwing goed uit. Bij nadere inspectie blijken echter buitengewoon veel gebreken aan het werk te bestaan. Deze zijn veroorzaakt door onvakmanschappelijke, onzorgvuldige, ondeskundige en onvolledige uitvoering van de werkzaamheden. Het uitgevoerde werk wijkt op een aantal punten af van de aan de aannemer verstrekte (detail)tekeningen.
(...)
Conclusie
Het uitgevoerde werk voldoet over vrijwel de gehele linie niet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden.
Het werk is onvolledig uitgevoerd.
Het werk vertoont te veel fouten en omissies.
Het werk vertoont te veel gebreken door de afwezigheid van vakbekwaamheid bij de uitvoerenden.
Het werk lijkt uitgevoerd te zijn door personen zonder interesse in een goed en fraai eindresultaat.
2.21.
[naam eigenaar gedaagde] heeft SETO Bemmel gevraagd de elektrische installatie van de bedrijfshal aan de [adres] te inspecteren. [eiseres] is niet bij de inspectie aanwezig geweest. Op 2 oktober 2020 heeft inspecteur [naam 13] gerapporteerd dat de installatie niet akkoord is bevonden. [18]
2.22.
Op 26 oktober 2020 heeft [eiseres] via zijn advocaat aan de advocaat van [naam eigenaar gedaagde] de volgende vier op naam van [naam eigenaar gedaagde] gezette facturen gestuurd, gedateerd 23 oktober 2020:
- factuur 2020282 van € 20.640,13 inclusief btw voor geleverde materialen en verrichte werkzaamheden in de weken 26, 27 en 28, [19]
- factuur 2020283 van € 4.436,17 inclusief btw met de omschrijving ‘Verlichting hal + montage, [naam 7] 3 × BRICK RVS, [naam 7] 50591259, [naam 7] 50588856, EFD Gordijn, Container’, [20]
- factuur 2020284 van € 76.205,80 inclusief btw met de omschrijving ‘Doorbelasting factuur [naam 3] geen marge berekend, Schuren en schilderen van de vloer in de hoge hal in [adres] + antislib alleen wasstraat’, [21]
- creditfactuur 2020285, waarmee factuur 2020179 van 30 juni 2020 van € 60.500,00 voor de verbouwing van het kantoor wordt gecrediteerd. [22]
[eiseres] heeft de debetfacturen niet betaald.
2.23.
Op 29 oktober 2020 heeft [eiseres] aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd om ter verzekering van verhaal van een vordering van € 60.065,87 te vermeerderen met rente en kosten ten laste van [naam eigenaar gedaagde] conservatoir beslag te leggen op het onroerend goed aan de [adres] en conservatoir derdenbeslag onder ABN AMRO bank. Dat verlof is verleend bij beschikking van 30 oktober 2020 (met begroting van de vordering op € 60.065,87 vermeerderd met 30%). Bij exploten van 3 november 2020 heeft [eiseres] derdenbeslag onder ABN AMRO bank laten leggen en het onroerend goed aan de [adres] in conservatoir beslag genomen. Bij exploot van 6 november 2020 heeft [eiseres] het verlof en de twee processen-verbaal van beslaglegging aan [naam eigenaar gedaagde] laten betekenen. [23]
2.24.
In een brief van 30 oktober 2020 aan de advocaat van [eiseres] heeft de advocaat van [naam eigenaar gedaagde] onder meer uiteengezet waarom [naam eigenaar gedaagde] niet tevreden is met de vloeren, de elektrische installatie, het schilderwerk en de wandplaten Falk.
2.25.
Op 13 november 2020 heeft [naam 11] bouw & montagebedrijf B.V., een onderaannemer van [eiseres] , een factuur aan [eiseres] gestuurd met nummer 2020532. Deze factuur bedraagt € 32.439,68 inclusief btw. [24]
2.26.
Op 21 december 2020 heeft [naam eigenaar gedaagde] aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd om ter verzekering van verhaal van een vordering van € 158.291,19 ten laste van [eiseres] conservatoir derdenbeslag te leggen onder Volksbank N.V. Dat verlof is verleend bij beschikking van 21 december 2020. [25]
2.27.
Als producties bij de akte houdende vermeerdering van eis van 20 januari 2021 heeft [eiseres] de volgende drie facturen in het geding gebracht, gedateerd 18 januari 2021:
  • factuur 2021019 van € 5.255,64 inclusief btw voor gewerkte uren [naam eigenaar eiseres] in week 11 tot en met 24,
  • factuur 2021020 van € 2.119,92 inclusief btw voor te weinig in rekening gebrachte uren,
  • factuur 2021021 van € 6.079,96 inclusief btw voor te weinig in rekening gebrachte materialen.
2.28.
[naam eigenaar gedaagde] heeft aan Midden Nederland Bouwingenieurs opdracht gegeven onderzoek te verrichten aan het bedrijfspand. Op 20 mei 2021 heeft Midden Nederland Bouwingenieurs gerapporteerd: [27]
Doel van de keuring
Deze keuring heeft tot doel de gebreken in de laatste renovatie te benoemen en het kostenaspecten zichtbaar te maken dat benodigd is voor het herstel en corrigeren van deze gebreken. Het onderzoek zal zich hierbij splitsen in direct noodzakelijke herstelingrepen, op termijn noodzakelijke ingrepen en verbeter-acties.
(...)
Verkorte samenvatting en toelichting op het geheel:
Plaatselijk kunnen tekortkomingen voorkomen: U dient rekening te houden met regulier onderhoud. Er zijn geen significante constructieve gebreken aangetroffen. Het pand heeft veel achterstallig onderhoud. (...)
Algemene conclusie:
De renovatie van het pand aan de [adres] vertoont tal van gebreken die vooral het gevolg lijken te zijn van slordig of onkundig werk. De kwaliteit van het werk is ver beneden hetgeen mag worden verwacht van een kundig aannemer. Het werk is vanwege een conflict tussen opdrachtgever en aannemer niet afgemaakt. Hierdoor kan er gevolgschade optreden bij delen die niet zijn afgemaakt zoals bijvoorbeeld bij het ontbreken van de hemelwaterafvoer in de rechtergevel en het ontbreken van de betonnen dorpel bij de overheaddeur.
De rapporteur begroot de direct noodzakelijke kosten (binnen een jaar te maken) op € 22.460,00 en de op termijn noodzakelijke kosten (binnen vijf jaar te maken) op € 14.340,00, telkens exclusief btw.
2.29.
Als productie bij de akte van 10 november 2021 heeft [eiseres] een creditnota in het geding gebracht, gedateerd 9 november 2021, met nummer 2021323 voor een bedrag van € - 1.552,26 en met de omschrijving ‘Deel van post 164 en 182 dubbel gefactureerd’. [28]

3.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, [29] dat de rechtbank [naam eigenaar gedaagde] veroordeelt tot betaling aan haar van:
I € 60.065,87 uit hoofde van de facturen 2020151 (deels), 2020282, 2020283 en 2020284,
II € 2.119,92 inclusief btw uit hoofde van factuur 2021020 in verband met de manuren van arbeidskrachten,
III € 5.255,64 inclusief btw uit hoofde van factuur 2021019 in verband met de manuren van de heer [eiseres] ,
IV € 2.311,10 inclusief btw uit hoofde van factuur 19011353 in verband met de door de accountant extra uitgevoerde werkzaamheden,
V € 6.079,96 inclusief 15% opslag en btw uit hoofde van factuur 2021021 in verband met de ingekochte materialen,
VI € 37.305,63 uit hoofde van factuur 2020532 van [naam 11] , vermeerderd met de opslag van 15%,
VII buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.906,38,
I – VII telkens te vermeerderen met wettelijke rente,
VIII met veroordeling van [naam eigenaar gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] brengt op haar totale vordering een bedrag in mindering ter hoogte van haar creditnota van 9 november 2021, dat is € 1.552,26. [30]
3.3.
Het bedrag dat [eiseres] vordert onder I is het totaal van een deel van factuur 2020151 en van de facturen 2020282, 2020283 en 2020284, verminderd met het bedrag van € 60.500,00 dat [naam eigenaar gedaagde] heeft betaald op factuur 2020179 van 21 juli 2020, die [eiseres] met factuur 2020285 van 26 oktober 2020 heeft gecrediteerd. Het gaat om de volgende bedragen:
2020151 (restant) € 19.283,00
2020282 € 20.640,13
2020283 € 4.436,17
2020284
€ 76.205,80 +
TOTAAL € 120.565,10
2020285 (credit)
€ 60.500,00 -/-
SALDO € 60.065,00
3.4.
[eiseres] legt het volgende aan haar vorderingen in conventie ten grondslag. Zij is mondeling met [naam eigenaar gedaagde] overeengekomen dat zij werkzaamheden zou verrichten aan de bedrijfshal van [naam eigenaar gedaagde] op basis van nacalculatie. [eiseres] is met het werk begonnen en heeft wekelijks gefactureerd. [naam eigenaar gedaagde] heeft de eerste facturen betaald zonder te protesteren. Nadat er een conflict tussen partijen was ontstaan, heeft [eiseres] haar werkzaamheden opgeschort. Vervolgens heeft [naam eigenaar gedaagde] facturen onbetaald gelaten. [naam eigenaar gedaagde] is met de betaling van deze facturen in verzuim omdat de betaaltermijn van de facturen is verstreken. [eiseres] maakt aanspraak op betaling van de onbetaald gebleven facturen vermeerderd met de wettelijke rente (vordering onder I). [eiseres] stelt verder dat haar onderaannemer [naam 11] een deel van haar werkzaamheden nog niet aan haar ( [eiseres] ) heeft gefactureerd en dat zij dat daarom nog niet aan [naam eigenaar gedaagde] heeft doorgefactureerd. Het gaat om € 32.439,68 inclusief btw. [31] [eiseres] vordert dat bedrag thans vermeerderd met de tussen partijen overeengekomen marge van 15% (vordering VI). Aan haar bij akte van 20 januari 2021 vermeerderde vordering legt [eiseres] ten grondslag dat haar is gebleken dat zij te weinig arbeidsuren en materialen in rekening heeft gebracht. Daarvoor heeft zij op 18 januari 2021 alsnog twee facturen opgemaakt: factuur 2021020 voor arbeidsuren en factuur 2021021 voor materialen (vorderingen onder II en V). Bovendien heeft [naam eigenaar eiseres] ook zelf uren aan het project besteed. Daarvoor heeft [eiseres] op 18 januari 2021 alsnog factuur 2021019 opgemaakt (vordering onder III). Tevens maakt [eiseres] aanspraak op vergoeding van kosten die zij heeft moeten betalen aan haar accountant voor het overleggen van haar administratie (vordering IV).
in reconventie
3.5.
[naam eigenaar gedaagde] vordert in reconventie, na wijziging van eis, [32] dat de rechtbank
primair:
1. de tussen partijen bestaande overeenkomst tot aanneming van werk ontbindt op grond van art. 6:265 BW,
subsidiair:
2 de tussen partijen bestaande overeenkomst tot aanneming van werk ontbindt op grond van art. 7:756 BW,
in beide gevallen:
3 [eiseres] veroordeelt tot betaling aan [naam eigenaar gedaagde] van:
a. € 30.152,68 inclusief btw in het kader van onverschuldigde betaling,
b. € 70.417,00 in het kader van de ongedaanmakingsverbintenis,
c. € 38.500,00 in verband met de ontbindingsschade,
a – c telkens te vermeerderen met wettelijke rente,
4 een deskundige benoemt om het restant van de geleverde diensten op waarde te beoordelen, afgezet tegen hetgeen gefactureerd is, zodat ook de daarmee corresponderende vergoeding uit hoofde van de ongedaanmakingsverbintenis kan worden becijferd, gevolgd door veroordeling tot betaling van [eiseres] in dat te becijferen bedrag,
meer subsidiair:
5 [eiseres] veroordeelt tot betaling aan [naam eigenaar gedaagde] van een schadevergoeding van € 139.069,68,
in alle gevallen:
6 [eiseres] te veroordelen in de proceskosten waaronder de reeds gemaakte beslagkosten.
3.6.
[naam eigenaar gedaagde] legt het volgende aan deze vorderingen ten grondslag. [eiseres] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis uit hoofde van de overeenkomst van aanneming van werk. Die tekortkoming rechtvaardigt de ontbinding op grond van art. 6:265 BW. [eiseres] is volgens [naam eigenaar gedaagde] in verzuim geraakt doordat hij is weggelopen van de bouw en daarmee kenbaar heeft gemaakt niet meer te zullen nakomen. Voorts is het volgens [naam eigenaar gedaagde] inmiddels duidelijk dat [eiseres] niet (en ook nooit behoorlijk) het werk kan opleveren. Dat rechtvaardigt volgens haar de ontbinding van de overeenkomst op grond van art. 7:756 BW. Aan de vordering tot terugbetaling aan haar van € 30.152,68 inclusief btw (onder 3a) legt [naam eigenaar gedaagde] ten grondslag dat zij dat bedrag onverschuldigd heeft betaald. [naam eigenaar gedaagde] meent voorts dat partijen, gezien de gevorderde ontbinding, prestaties ongedaan moeten maken. De prestaties van [eiseres] kunnen echter niet ongedaan worden gemaakt, zodat de waarde ervan moet worden vergoed. [naam eigenaar gedaagde] wenst dat de rechtbank een deskundige benoemt om een waarde aan de prestaties van [eiseres] toe te kennen (vordering onder 4). Twee verbintenissen tot ongedaanmaking zijn volgens [naam eigenaar gedaagde] al duidelijk. Zij vordert in dat verband de veroordeling van [eiseres] tot betaling aan haar van € 70.417,00 (onder 3b), dat is het totaal van € 25.889,79 als kosten van herstel van de elektrotechnische installatie en € 44.528,00 als kosten van herstel van gebreken aan vloeren, schilderwerk en wandplaten binnen en buiten. [33] [naam eigenaar gedaagde] vordert verder (onder 3c) betaling van € 38.500,00 als vergoeding van ontbindingsschade. Het gevorderde bedrag is het totaal van tien maanden huur van € 3.850,00 die DPRM, een werkmaatschappij van [naam eigenaar gedaagde] , aan een derde heeft moeten betalen in de periode van 1 oktober 2021 tot 1 augustus 2021 waarin zij het kantoor aan de voorzijde niet kon betrekken omdat het niet klaar was. [34] Voor het geval de rechtbank de overeenkomst van aanneming van werk niet ontbindt, vordert [naam eigenaar gedaagde] meer subsidiair (onder 5) vergoeding van € 139.069,68, dat is het totaal van de bedragen die zij zowel primair als subsidiair vordert onder 3a, 3b en 3c (€ 30.152,68 + € 70.417,00 + 38.500,00).

4.De beoordeling in de hoofdzaak in conventie en in reconventie

overeenkomst, facturen en betalingen

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, zullen zij gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
[eiseres] en [naam eigenaar gedaagde] zijn het over het volgende eens. Zij hebben mondeling een overeenkomst gesloten van aanneming van werk. Op grond daarvan zou [eiseres] voor [naam eigenaar gedaagde] werkzaamheden uitvoeren op basis van nacalculatie. Partijen zijn dus geen vaste aanneemsom overeengekomen. [eiseres] heeft op grond van deze overeenkomst werkzaamheden voor [naam eigenaar gedaagde] verricht en facturen aan haar gestuurd. De eerste vier van die facturen zijn voorschotfacturen. [naam eigenaar gedaagde] heeft een deel van de facturen van [eiseres] aan haar betaald. Het gaat om de volgende facturen en betalingen:
week-nummer
factuur-nummer
datum
factuur
bedrag inclusief btw
betaald
open
voorschot
2020063
5 maart 2020
€ 18.150,00
€ 18.150,00
aanbetaling
2020068
12 maart 2020
€ 4.991,25
€ 4.991,25
2e voorschot
2020076
21 maart 2020
€ 36.300,00
€ 36.300,00
aanbetaling
2020084
28 maart 2020
€ 121.000,00
€ 121.000,00
21
2020134
28 mei 2020
€ 81.451,76
€ 81.451,76
22
2020151
9 juni 2020
€ 38.082,81
€ ‭18.799,04‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬
€ 19.283,77
23
2020152
9 juni 2020
€ 17.924,43
€ 17.924,43
24
2020172
30 juni 2020
€ 19.716,48
€ 19.716,48
25
2020173
30 juni 2020
€ 12.171,66
€ 12.171,66
2020179
30 juni 2020
€ 60.500,00
€ 60.500,00
2020198
21 juli 2020
€ - 4.455,52
(credit)
€ - 4.455,52
subtotaal
€ 405.832,87‬
€ 391.004,62
€ 14.828,25
bouwvak
26 – 28
2020282
23 oktober 2020
€ 20.640,13
-
€ 20.640,13
2020283
23 oktober 2020
€ 4.436,17
-
€ 4.436,17
2020284
23 oktober 2020
€ 76.205,80
-
€ 76.205,80
2020285
23 oktober 2020
€ - 60.500,00
(credit)
€ - 60.500,00
subtotaal
€ 446.614,97
€ 391.004,62
€ 55.610,35
beslag 3 november 2020
dagvaarding 17 november 2020
2021019
18 januari 2021
€ 5.255,64
-
€ 5.255,64
2021020
18 januari 2021
€ 2.119,92
-
€ 2.119,92
2021021
18 januari 2021
€ 6.079,96
-
€ 6.079,96
2021323
9 november 2021
€ - 1.552,26
(credit)
€ - 1.552,26
totaal
€ 458.518,23
€ 391.004,62
€ 67.513,61
4.3.
[eiseres] en [naam eigenaar gedaagde] zijn het er voorts over eens dat zij zijn overeengekomen dat [eiseres] een arbeidsloon in rekening zou brengen van € 40,00 per uur en dat dit later is verlaagd tot € 36,50 per uur. Zij verschillen echter van mening over de opslag die [eiseres] in rekening zou brengen. Ten eerste zijn zij het er niet over eens hoe hoog die opslag zou zijn, 10% of 15%, en ten tweede zijn zij het er niet over eens waarover [eiseres] die opslag in rekening zou brengen. Beide partijen nemen hierover standpunten in die in de loop van de procedure veranderen.
4.4.
[eiseres] stelt aanvankelijk dat zij met [naam eigenaar gedaagde] is overeengekomen dat zij een opslag van 15% op het werk van onderaannemers en de inkoop van materialen in rekening zou brengen. [35] Ter zitting antwoordt [naam eigenaar eiseres] echter op de vraag van de rechter wat er is afgesproken: ‘De afspraak was materiaal + 15% en een uurloon van € 40. (...) Over onderaannemers is nooit iets afgesproken. Ik heb zelf personeel. Er was een vast uurtarief.’ [36] Na de zitting betrekt [eiseres] weer een nieuwe stelling, namelijk dat zij op 3 maart 2020 met [naam eigenaar gedaagde] heeft besproken dat zij zou rekenen met 15% marge bovenop inkoop materialen, € 40,00 arbeidsloon (per uur) en 10% marge op de onderaannemers die door [eiseres] werden aangestuurd en ingehuurd. [37] Zij handhaaft dat het arbeidsloon later is verlaagd tot € 36,50. [38] [eiseres] biedt bewijs aan van de laatst gestelde afspraken van 3 maart 2020 door het horen van [naam 10] als getuige. Hij was er volgens [eiseres] bij aanwezig toen de afspraken op 3 maart 2020 werden gemaakt.
4.5.
[naam eigenaar gedaagde] betwist deze afspraken. Bij conclusie van antwoord voert zij aan dat [eiseres] op ingekochte en geleverde materialen een opslag zou rekenen van 10% en dat [eiseres] geen opslag zou rekenen over de kosten van onderaannemers die zij inschakelde. [39] [naam eigenaar gedaagde] beroept zich op de emailcorrespondentie, in het bijzonder het bij de feiten geciteerde e-mailbericht van 14 augustus 2020, waarin [eiseres] schrijft: ‘Daarnaast hebben wij een transparante levering afgesproken met een opslag van 10%.’ Tegen [naam 10] als getuige heeft [naam eigenaar gedaagde] ernstige bedenkingen omdat zij de indruk heeft dat deze getuige een eigen belang heeft. Zij verzoekt het bewijsaanbod daarom te negeren. [40] Ook [naam eigenaar gedaagde] betrekt na de zitting een nieuwe stelling, namelijk dat de opslag van 10% in haar visie gerekend diende te worden over al hetgeen [eiseres] inkocht, zo ook op het tarief dat werd berekend aan [eiseres] door de door [eiseres] ingeschakelde onderaannemers, zoals de zzp’ers die daar rondliepen. [41]
4.6.
Gegeven de laatste stellingen zijn partijen het erover eens dat [eiseres] over de facturen van de onderaannemers een opslag van 10% in rekening zou brengen. Zij zijn het er echter niet over eens of zzp’ers als onderaannemers hebben te gelden. Volgens [naam eigenaar gedaagde] moeten zzp’ers worden beschouwd als onderaannemers. Zij betoogt dat [eiseres] het uurtarief van € 36,50 in rekening bracht als het uurtarief dat zzp’ers bij hem in rekening brachten lager was dan dat, en dat zij een opslag berekende als het hoger was. Zij meent echter dat [eiseres] in alle gevallen de opslag in rekening had moeten brengen. [42] Volgens [eiseres] zou zij een opslag mogen berekenen op de facturen van de onderaannemers die door [eiseres] werden aangestuurd en ingehuurd.
4.7.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. [eiseres] en [naam eigenaar gedaagde] hebben mondeling afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn niet in detail uitgewerkt. Wel hebben [eiseres] en [naam eigenaar gedaagde] onderscheid gemaakt tussen enerzijds een door [eiseres] in rekening te brengen uurloon voor het werk van haar werknemers en anderzijds kosten van inkoop dan wel levering, waarover [eiseres] een opslag in rekening zou mogen brengen. Een redelijke uitleg van deze mondelinge afspraken brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat [eiseres] het overeengekomen uurloon van € 36,50 aan [naam eigenaar gedaagde] in rekening mocht brengen voor werkzaamheden die zijn uitgevoerd door haar eigen werknemers en door zzp’ers die in opdracht van [eiseres] hebben gewerkt als waren zij haar werknemers, ongeacht het uurtarief dat zij bij [eiseres] in rekening brachten, en dat [eiseres] de overeengekomen opslag in rekening mocht brengen over facturen voor werkzaamheden die zijn uitgevoerd in het kader van overeenkomsten van onderaanneming.
4.8.
Gegeven de laatste stellingen zijn partijen het er ook niet over eens welke opslag [eiseres] in rekening zou brengen over de materialen. Het percentage van 10% dat [eiseres] heeft genoemd in het e-mailbericht van 14 augustus 2020 slaat volgens [eiseres] alleen op een drietal grotere facturen waarover zij uit coulance slechts 10% opslag heeft gerekend, namelijk de facturen van de onderaannemers [naam 7] over week 21, Bouwimpex over week 16/17 en Van der Velde over week 21. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de tekst van het e-mailbericht van 14 augustus 2020 echter geen ondersteuning voor deze lezing van [eiseres] . Ook uit de context van het e-mailbericht kan niet worden afgeleid dat deze lezing juist is. De rechtbank volgt [eiseres] hier dus niet in. [eiseres] verklaart niet op enige andere manier hoe de mededeling in het e-mailbericht van 14 augustus 2020 dat zij een transparante levering van 10% heeft afgesproken is te verenigen met haar stelling dat zij op 3 maart 2020 15% opslag over materialen heeft afgesproken. Daarmee heeft zij die stelling onvoldoende toegelicht. De rechtbank zal [eiseres] daarom niet toelaten om die stelling te bewijzen.
4.9.
Aldus mocht [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank € 36,50 per uur in rekening brengen voor arbeidsuren van eigen personeel en van zzp’ers die in opdracht van [eiseres] hebben gewerkt als waren zij haar werknemers en 10% opslag over de materialen en over de facturen van de onderaannemers die hebben gewerkt op basis van overeenkomsten van onderaanneming.
ontbinding
4.10.
[naam eigenaar gedaagde] vordert in reconventie dat de rechtbank de overeenkomst van aanneming van werk ontbindt en (na wijziging van eis) dat de rechtbank, na voorlichting door een deskundige over de waarde van het werk, [eiseres] veroordeelt tot betaling aan haar van het verschil tussen de bedragen die zij heeft betaald en de waarde van de geleverde prestatie. In conventie voert [naam eigenaar gedaagde] het met die reconventionele vordering corresponderende verweer dat de overeenkomst moet worden ontbonden en dat de vorderingen van [eiseres] tot betaling van facturen daarom moeten worden afgewezen. [43]
4.11.
[naam eigenaar gedaagde] meent dat de overeenkomst moet worden ontbonden omdat [eiseres] werk heeft geleverd van slechte kwaliteit en omdat [eiseres] van de bouw is weggelopen toen het werk nog niet af was. Volgens [naam eigenaar gedaagde] zijn deze tekortkomingen zo fors dat zij de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen. [eiseres] is van rechtswege in verzuim geraakt doordat zij heeft aangegeven het werk niet te zullen afmaken. [44]
4.12.
[eiseres] brengt hier het volgende tegen in. Zij verwerpt de conclusies van De Bouwkunst Architecten. Zij is niet uitgenodigd om aanwezig te zijn bij de opnames door de deskundigen. [eiseres] gaat in op de klachten over de vloeren, het schilderwerk, de wandplaten Falk en de elektrische installatie waarover [naam eigenaar gedaagde] heeft geklaagd in de brief van haar advocaat van 30 oktober 2020. Volgens [eiseres] heeft [naam eigenaar gedaagde] nagelaten de gestelde gebreken te specificeren. Zij heeft [eiseres] nooit een brief gestuurd waarin zij de punten heeft opgesomd waarover zij niet tevreden was en waarin zij een redelijke termijn heeft gesteld om deze te herstellen. Verder betwist [eiseres] dat zij is weggelopen van de bouw. Volgens haar zijn partijen in onmin geraakt, heeft het gesprek van 27 augustus 2020 niet geleid tot een oplossing, en heeft zij ( [eiseres] ) daarom vanwege de openstaande posten een beroep gedaan op haar opschortingsrecht. Zij had haar werkzaamheden dus al opgeschort toen [naam eigenaar gedaagde] klaagde over de kwaliteit van het werk. Volgens [eiseres] was [naam eigenaar gedaagde] niet bevoegd om de betaling op te schorten van het deel van factuur 2020151 dat betrekking had op het werk van de onderaannemer [naam 4] . [naam eigenaar gedaagde] klaagde immers wel over gebreken, maar [naam 4] heeft deze gebreken hersteld, zoals [naam eigenaar gedaagde] zelf heeft erkend in haar e-mailbericht van 17 augustus 2020 (ochtend). [eiseres] concludeert dat zij haar werkzaamheden terecht heeft opgeschort omdat [naam eigenaar gedaagde] factuur 2020151 niet volledig had betaald. [45]
4.13.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Op grond van de overeenkomst van aanneming van werk was [eiseres] gehouden een werk van stoffelijke aard tot stand te brengen en dat aan [naam eigenaar gedaagde] op te leveren (art. 7:750 BW). Doordat [eiseres] na 27 augustus 2020 haar werkzaamheden heeft gestaakt, heeft zij niet alleen het werk dat nog moest worden gedaan niet verricht, maar heeft zij er ook van afgezien het werk dat zij wel had gedaan aan [naam eigenaar gedaagde] op te leveren. Dat rechtvaardigt op zichzelf (dus afgezien van de kwaliteit van de geleverde prestaties) dat de overeenkomst wordt ontbonden.
4.14.
[eiseres] stelt dat zij haar werkzaamheden heeft gestaakt vanwege de openstaande posten. [46] Naar het oordeel van de rechtbank was [eiseres] echter niet tot deze opschorting bevoegd (art. 6:262 lid 2 BW). Weliswaar had [naam eigenaar gedaagde] van factuur 2020151 van 9 juni 2020 een deel van € 19.283,77 niet betaald, maar de facturen die [eiseres] daarvoor en daarna heeft gestuurd, had [naam eigenaar gedaagde] wel allemaal volledig betaald. Zij had dus ook factuur 2020179 van 30 juni 2020 betaald, dat is de factuur van € 60.500,00 die [eiseres] op 26 oktober 2020 heeft gecrediteerd omdat zij de werkzaamheden waarvoor zij die factuur had gestuurd, uiteindelijk niet heeft uitgevoerd. Aldus had [naam eigenaar gedaagde] in elk geval in de periode tussen het gesprek van 27 augustus 2020, waarna [eiseres] besloot het werk niet af te maken, en 26 oktober 2020, toen [eiseres] nieuwe facturen is gaan sturen, meer aan [eiseres] betaald dan werd gerechtvaardigd door de stand van de werkzaamheden die [eiseres] toen had uitgevoerd. [eiseres] brengt hiertegen in dat zij factuur 2020179 van € 60.500,00 heeft gestuurd voor een aanvullende opdracht, dat deze buiten de discussie over de kwaliteit van het uitgevoerde werk valt, dat zij deze factuur heeft gecrediteerd en dat zij geen betaling van deze factuur vordert. [47] Dat neemt evenwel niet weg dat [naam eigenaar gedaagde] deze factuur heeft betaald en dat [eiseres] het betaalde bedrag niet heeft terugbetaald maar heeft verrekend met openstaande posten in verband met de aanvankelijke opdracht. Het beroep van [eiseres] op een opschortingsrecht wordt daarom verworpen. Doordat [eiseres] haar werkzaamheden heeft gestaakt met een beroep op een opschortingsrecht dat haar naar het oordeel van de rechtbank niet toekwam, is zij terstond zonder ingebrekestelling in verzuim komen te verkeren (art. 6:83 aanhef en sub c BW). [48]
4.15.
De rechtbank volgt [eiseres] ook niet in haar betoog dat [naam eigenaar gedaagde] in schuldeisersverzuim is geraakt. [49] Als [naam eigenaar gedaagde] immers niet heeft voldaan aan een verplichting harerzijds jegens [eiseres] , dan was [eiseres] toch niet bevoegd de nakoming van haar verbintenis op die grond op te schorten, zoals hiervoor overwogen (art. 6:59 BW).
4.16.
Aldus is [eiseres] naar het oordeel van de rechtbank tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis uit de overeenkomst van aanneming van werk op een wijze die de ontbinding van die overeenkomst rechtvaardigt. [eiseres] is zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt door haar werkzaamheden te staken met een beroep op een opschortingsrecht dat haar niet toekwam. De rechtbank zal daarom (op vordering in reconventie) de overeenkomst van aanneming van werk ontbinden (art. 6:267 lid 2 BW).
4.17.
Dit oordeel geldt voor alle afspraken die in deze procedure aan de orde zijn, ongeacht de vraag of die afspraken zijn gemaakt in het kader van een of meerdere overeenkomsten. In alle gevallen geldt immers dat [eiseres] het werk dat zij tot stand heeft gebracht, niet heeft opgeleverd.
vorderingen in conventie
facturen gegrond op de overeenkomst (vorderingen I, II, III, V en VI)
4.18.
De ontbinding van de overeenkomst bevrijdt partijen van de door die ontbinding getroffen verbintenissen (art. 6:271 BW). Daarom hoeft [naam eigenaar gedaagde] de facturen waarvan [eiseres] in conventie op grond van de overeenkomst betaling vordert, niet meer te betalen. De vorderingen om [naam eigenaar gedaagde] te veroordelen tot betaling daarvan zullen daarom worden afgewezen.
kosten van de accountant (vordering IV)
4.19.
[eiseres] licht niet toe op grond waarvan zij aanspraak maakt op vergoeding van kosten die zij heeft moeten betalen aan haar accountant voor het overleggen van haar administratie. [50] Er is daarvoor ook geen grondslag gebleken. Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.
incassokosten en proceskosten (vordering VII)
4.20.
Omdat de vordering tot betaling van de facturen zal worden afgewezen, zal ook de vordering tot vergoeding van incassokosten worden afgewezen.
4.21.
[eiseres] zal in conventie in het ongelijk worden gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten.
vorderingen in reconventie
ontbinding (vordering 1)
4.22.
Zoals hiervoor overwogen, zal de rechtbank de overeenkomst van aanneming van werk ontbinden.
benoeming deskundige en ongedaanmaking (vordering 4)
4.23.
De rechtbank begrijpt het gewijzigde petitum onder 4 [51] van [naam eigenaar gedaagde] zo, dat zij vordert dat de rechtbank, na voorlichting door een deskundige over de waarde van de geleverde prestatie van [eiseres] , [eiseres] veroordeelt om de bedragen die [naam eigenaar gedaagde] haar op grond van de overeenkomst heeft betaald, aan haar terug te betalen onder aftrek van de waarde van die prestatie.
4.24.
Zoals hiervoor is overwogen, ontstaan er als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst verbintenissen tot ongedaanmaking van de prestaties die partijen reeds hebben ontvangen. De vordering tot terugbetaling van facturen onder aftrek van de waarde van de geleverde prestatie is daarom in beginsel toewijsbaar.
4.25.
Om te kunnen bepalen hoe groot het verschil is en welk bedrag [eiseres] aan [naam eigenaar gedaagde] zal moeten betalen, zal moeten worden beoordeeld wat de waarde is van de prestaties die [eiseres] heeft geleverd. Daarop ziet het deel van de vordering om een deskundige te benoemen. De rechtbank is voornemens een deskundige te benoemen om haar voor te lichten over de waarde van de prestatie die [eiseres] heeft geleverd. Het gaat om de waarde van de prestatie op het tijdstip van de ontvangst ervan door [naam eigenaar gedaagde] . Het tijdstip van ontvangst wordt gesteld op 5 september 2020, dat is de datum waarop [eiseres] heeft meegedeeld dat hij het werk niet zou afmaken en aldus zijn handen van het werk heeft afgetrokken. De waarde van die prestatie zal moeten worden vastgesteld op basis van de afspraken die partijen hebben gemaakt over de voorwaarden waaronder [eiseres] het werk heeft aangenomen. Zou immers worden afgerekend op basis van de objectieve waarde van dat werk, dan zou een mogelijk voordeel van een van beide partijen als gevolg van de wijze waarop zij hebben gecontracteerd, ongedaan worden gemaakt. De rechtbank zal de te benoemen deskundige aldus vragen wat op 5 september 2020 de waarde was van de prestatie die [eiseres] toen had geleverd, gegeven de voorwaarden waaronder zij de werkzaamheden heeft aangenomen. Als de deskundige dient te beschikken over andere stukken dan de processtukken om de waarde op deze wijze te bepalen, dan zal hij deze bij ieder van de partijen kunnen opvragen. Van partijen wordt verwacht dat zij daaraan medewerking verlenen.
4.26.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het voornemen een deskundige te benoemen en over de vraag die de rechtbank heeft voorgesteld. Van partijen wordt verwacht dat zij in onderling overleg een persoon als deskundige voorstellen dan wel, als dat niet lukt, dat zij elk een of meer personen als deskundige voorstellen. Mocht een partij bezwaar hebben tegen benoeming van een door haar wederpartij voorgestelde persoon als deskundige, dan wordt van haar verwacht dat zij dit bezwaar toelicht.
€ 70.417,00 op grond van ongedaanmaking (vordering 3b)
4.27.
[naam eigenaar gedaagde] meent dat twee verbintenissen tot ongedaanmaking al duidelijk zijn. Zij vordert in dat verband de veroordeling van [eiseres] tot betaling aan haar van € 70.417,00, dat is het totaal van € 25.889,79 als kosten van herstel van de elektrotechnische installatie en € 44.528,00 als kosten van herstel van gebreken aan vloeren, schilderwerk en wandplaten binnen en buiten. [52]
4.28.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De vordering tot ongedaanmaking strekt ertoe dat partijen prestaties die zij hebben geleverd ter uitvoering van een overeenkomst die wordt ontbonden ongedaan maken, hetzij door het geleverde terug te geven, hetzij, als dat niet kan, door de waarde ervan te vergoeden (art. 6:271 BW). Dat betekent in dit geval dat [eiseres] de bedragen die zij van [naam eigenaar gedaagde] heeft ontvangen aan haar moet terugbetalen en dat [naam eigenaar gedaagde] de waarde van de prestaties die [eiseres] aan haar heeft geleverd en die niet ongedaan kunnen worden gemaakt aan [eiseres] moet vergoeden. De vordering die [naam eigenaar gedaagde] in reconventie instelt onder 4 is in wezen daarop gericht. De vordering tot ongedaanmaking strekt echter niet tot schadevergoeding en dus niet tot het verkrijgen van een vergoeding voor kosten van herstel. De vordering van [naam eigenaar gedaagde] om [eiseres] te veroordelen € 70.417,00 aan herstelkosten te vergoeden is daarom op deze grondslag niet toewijsbaar. Gegeven de stellingen van [naam eigenaar gedaagde] is de vordering ook niet op een andere grondslag toewijsbaar. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
€ 30.152,68 op grond van onverschuldigde betaling (vordering 3a)
4.29.
[naam eigenaar gedaagde] vordert terugbetaling van de volgende bedragen op grond van onverschuldigde betaling:
te hoge opslag berekend € 16.236,37
bedragen van € 2.980,00 en € 6.655,00 (exclusief btw)
te veel in rekening gebracht € 11.658,35
te veel aan voorschotten gefactureerd
€ 2.257,66 +
TOTAAL € 30.152,38
4.30.
Aan de vordering tot terugbetaling van de eerste post van de vordering onder 3a, het bedrag van € 16.236,37, legt [naam eigenaar gedaagde] het volgende ten grondslag. [naam eigenaar gedaagde] is aan de hand van de onderliggende stukken die [eiseres] in het geding heeft gebracht [53] nagegaan welke opslagen [eiseres] bij haar in rekening heeft gebracht. [naam eigenaar gedaagde] heeft daarvan in Excel een overzicht gemaakt dat zij in het geding heeft gebracht. [naam eigenaar gedaagde] leidt uit dat overzicht af dat [eiseres] in strijd met de afspraken te hoge opslagen in rekening heeft gebracht tot een bedrag van € 16.236,37. Zij vordert dat als onverschuldigd betaald terug. [54]
4.31.
Aan haar vordering tot terugbetaling van de tweede post van vordering 3a, € 11.658,35, legt [naam eigenaar gedaagde] het volgende ten grondslag. [eiseres] heeft met factuur 2020179 van 30 juni 2020 € 60.500,00 bij [naam eigenaar gedaagde] in rekening gebracht. Nadat [naam eigenaar gedaagde] dat bedrag had betaald, heeft [eiseres] die factuur gecrediteerd. [eiseres] heeft het betaalde bedrag echter niet terugbetaald, maar verrekend met openstaande facturen. Voor zover [eiseres] dit bedrag heeft verrekend met factuur 2020284 van € 62.980,00 exclusief btw, waarmee zij de werkzaamheden van Van der Velde heeft doorberekend, is dat volgens [naam eigenaar gedaagde] niet terecht. [naam eigenaar gedaagde] stelt daartoe ten eerste dat de afspraak was dat [eiseres] voor de werkzaamheden van Van der Velde € 60.000,00 in rekening zou brengen, zodat deze factuur € 2.980,00 te hoog is. [naam eigenaar gedaagde] stelt ten tweede dat in factuur 2020284 niet is verwerkt dat [eiseres] met factuur 2020134 al € 6.655,00 exclusief btw in rekening had gebracht. [naam eigenaar gedaagde] concludeert dat [eiseres] in ieder geval € 2.980,00 + € 6.655,00 exclusief btw te veel in rekening heeft gebracht, dat is in totaal € 11.658,35‬ inclusief btw, en vordert dat als onverschuldigd betaald terug. [55]
4.32.
Aan haar vordering tot terugbetaling van de derde post van vordering 3a, € 2.257,66, legt [naam eigenaar gedaagde] het volgende ten grondslag. [naam eigenaar gedaagde] heeft tot en met maart 2020 voorschotten betaald tot een bedrag van in totaal € 175.450,00 inclusief btw. De overzichten van de kosten tot het moment dat [eiseres] afstapte van facturering middels verschotten, te weten week 21, leveren een voordelig saldo op van € 1.865,85 exclusief btw, dat is € 2.257,66 inclusief btw. Volgens [naam eigenaar gedaagde] volgt dat ook uit het naast elkaar zetten van de betalingen en de overzichten uit productie 8 bij haar conclusie van antwoord. [naam eigenaar gedaagde] meent dat zij het verschil onverschuldigd heeft betaald. [56]
4.33.
Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, ontstaan er voor partijen verbintenissen tot ongedaanmaking als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst van aanneming van werk en zal [eiseres] op grond van die verbintenissen de bedragen die zij van [naam eigenaar gedaagde] heeft ontvangen, aan haar moeten terugbetalen onder aftrek van de waarde van het werk. Langs deze weg zal [naam eigenaar gedaagde] dus de volledige bedragen die zij aan [eiseres] heeft betaald terug ontvangen en zal [eiseres] betaling verkrijgen van de waarde van het werk dat hij heeft uitgevoerd. Aan [naam eigenaar gedaagde] komt dan niet, naast deze vordering tot terugbetaling op grond van een verbintenis tot ongedaanmaking, een vordering toe tot terugbetaling van volgens haar teveel betaalde bedragen op grond van onverschuldigde betaling. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
€ 38.500,00 als ontbindingsschade (vordering 3c)
4.34.
[naam eigenaar gedaagde] vordert verder (na wijziging van eis) betaling van € 38.500,00 als vergoeding van ontbindingsschade. Het gevorderde bedrag is het totaal van tien maanden huur van € 3.850,00 die DPRM, een werkmaatschappij van [naam eigenaar gedaagde] , aan een derde heeft moeten betalen in de periode van 1 oktober 2021 tot 1 augustus 2021 waarin zij het kantoor aan de voorzijde niet kon betrekken omdat het niet klaar was. [57]
4.35.
[naam eigenaar gedaagde] licht niet toe op welke grond zij als holding aanspraak zou kunnen maken op vergoeding van schade van haar werkmaatschappij. De vordering is reeds daarom niet toewijsbaar.
rolverwijzing
4.36.
De zaak zal worden verwezen naar de rol voor aktes, gelijktijdig door partijen te nemen. Alle beslissingen, zowel in conventie als in reconventie, zullen worden aangehouden in afwachting van de aktes.

5.De vordering in het incident

5.1.
De beslissing op de vordering in het incident zal worden aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak in reconventie
6.1.
stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten als overwogen in rov. 4.26,
6.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rol van vier weken na heden voor aktes, door partijen gelijktijdig te nemen,
voorts in de hoofdzaak in reconventie alsmede in conventie en in het incident
6.3.
houdt alle beslissingen aan in afwachting van de te nemen aktes.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022.

Voetnoten

1.productie 5 bij conclusie van antwoord
2.productie 6 bij conclusie van antwoord
3.productie 3 bij dagvaarding
4.productie 6 bij conclusie van antwoord
5.productie 6 bij conclusie van antwoord
6.productie 6 bij conclusie van antwoord
7.productie 7 bij conclusie van antwoord
8.productie 9 bij conclusie van antwoord
9.productie 7 bij conclusie van antwoord
10.productie 4 conclusie van antwoord
11.productie 11 bij conclusie van antwoord
12.productie 23, door [eiseres] in het geding gebracht ten behoeve van de mondelinge behandeling
13.dagvaarding 4, pleitnota/conclusie van antwoord in reconventie 6, zittingsaantekeningen blz. 3, 4, akte ter rolle van 10 november 2021 onder 15
14.productie 13 bij conclusie van antwoord
15.productie 11 bij dagvaarding
16.productie 14 bij conclusie van antwoord
17.productie 9 bij dagvaarding
18.productie 10 bij dagvaarding (zie blz. 9/9)
19.productie 4 bij dagvaarding
20.productie 5 bij dagvaarding
21.productie 6 bij dagvaarding
22.productie 7 bij dagvaarding
23.productie 8 bij dagvaarding
24.productie 15 bij dagvaarding
25.productie 20 bij conclusie van antwoord (deze productie bevat uitsluitend het verlof)
26.producties 19, 20 en 21 bij akte vermeerdering van eis
27.productie 23 bij akte ter rolle van 10 november 2021
28.productie 26 bij akte van 10 november 2021
29.akte vermeerdering van eis 20 januari 2021, blz. 5
30.akte van 10 november 2021 onder 9 en productie 26
31.dagvaarding 26 (productie 15 is een factuur van [naam 11] van 13 november 2020)
32.akte wijziging van eis 10 november 2021, blz. 17
33.akte wijziging van eis 10 november 2021 onder 24 – 28, in het bijzonder 26 tweede alinea en 27 derde alinea
34.akte wijziging van eis 10 november 2021 onder 29 – 31
35.dagvaarding 1, conclusie van antwoord in incident 2, pleitaantekeningen 2
36.zittingsaantekeningen blz. 4
37.akte van 10 november 2021 onder 2
38.antwoordakte 8
39.conclusie van antwoord 16, 76
40.akte uitlating producties 8
41.akte ter rolle van 10 november 2021 onder 5 (derde alinea)
42.akte ter rolle 10 november 2021 onder 14
43.conclusie van antwoord 96 – 99
44.conclusie van antwoord 96, 97
45.dagvaarding 19 – 30, conclusie van antwoord in reconventie 5 – 9
46.conclusie van antwoord in reconventie 6
47.conclusie van antwoord in reconventie 7
48.Hoge Raad 21 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA9610, rov. 4.6 (slot)
49.conclusie van antwoord 16, 19
50.akte vermeerdering van eis 6 en 12
51.akte ter rolle van 10 november 2021 blz. 18
52.akte ter rolle van 10 november 2021 onder 24 – 28
53.productie 18 bij conclusie van antwoord in het incident
54.akte ter rolle van 10 november 2021 onder 10 – 14, 22, 23 en productie 22
55.akte wijziging van eis 22
56.akte ter rolle van 10 november 2021 onder 22, 4e alinea
57.akte wijziging van eis 10 november 2021 onder 29 – 31