In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. Eiseres en haar partner ontvingen gezamenlijk een bijstandsuitkering van de gemeente, maar hadden ook een aanzienlijke schuld door terugvorderingen van de bijstandsuitkering. In 2019 ontving de partner van eiseres proceskosten en een dwangsom, die verrekend werden met de openstaande bijstandsschuld. De rechtbank oordeelt dat de verrekende bedragen als negatief inkomen voor eiseres moeten worden aangemerkt, voor zover deze aan haar zijn toe te rekenen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van eiseres tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.721.
De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waaronder de herziening van de bijstandsuitkering door de gemeente en de vaststelling van de beslagvrije voet. Eiseres had in haar IB-aangifte een inkomen uit werk en woning van € 4.976 aangegeven, terwijl de inspecteur een aanslag had opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 9.127. De rechtbank concludeert dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat de vergoede proceskosten en dwangsom als negatief inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij eiseres ligt om aan te tonen dat er sprake is van negatief inkomen.
De uitspraak heeft ook gevolgen voor de belastingrente en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 2.056. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 49. De rechtbank benadrukt dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.