ECLI:NL:RBGEL:2022:6923

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
ARN 21/2418
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen in verband met negatief inkomen uit bijstandsuitkering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. Eiseres en haar partner ontvingen gezamenlijk een bijstandsuitkering van de gemeente, maar hadden ook een aanzienlijke schuld door terugvorderingen van de bijstandsuitkering. In 2019 ontving de partner van eiseres proceskosten en een dwangsom, die verrekend werden met de openstaande bijstandsschuld. De rechtbank oordeelt dat de verrekende bedragen als negatief inkomen voor eiseres moeten worden aangemerkt, voor zover deze aan haar zijn toe te rekenen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) van eiseres tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.721.

De rechtbank behandelt de feiten van de zaak, waaronder de herziening van de bijstandsuitkering door de gemeente en de vaststelling van de beslagvrije voet. Eiseres had in haar IB-aangifte een inkomen uit werk en woning van € 4.976 aangegeven, terwijl de inspecteur een aanslag had opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 9.127. De rechtbank concludeert dat de aanslag te hoog is vastgesteld en dat de vergoede proceskosten en dwangsom als negatief inkomen moeten worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat de bewijslast bij eiseres ligt om aan te tonen dat er sprake is van negatief inkomen.

De uitspraak heeft ook gevolgen voor de belastingrente en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 2.056. Eiseres heeft recht op terugbetaling van het griffierecht van € 49. De rechtbank benadrukt dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: ARN 21/2418

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] (eiseres)

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Den Haag (verweerder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 23 april 2021.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2019 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.127. Daarbij is € 11 aan belastingrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiseres en, namens verweerder, [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] .

Feiten

1. Eiseres is op [datum] getrouwd met [partner] (de partner).
2. Eiseres en haar partner genoten tezamen een bijstandsuitkering van de [naam gemeente] (de gemeente). Als gevolg van een schending van de wettelijke inlichtingenplicht heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente (het college) de bijstandsuitkering over diverse periodes vanaf het jaar 2000 herzien en teruggevorderd. Als gevolg hiervan is een schuld van eiseres en haar partner jegens de gemeente ontstaan die per begin 2019 € 54.938 bedroeg.
3. De partner van eiseres heeft diverse procedures gevoerd tegen besluiten van het college, waarbij hij in aanmerking is gekomen voor een vergoeding van proceskosten (2 x € 1.024) en een verbeurde dwangsom bij niet tijdig beslissen (€ 1.442). Deze bedragen zijn in het jaar 2019 verrekend met de schulden van eiseres en haar partner aan de gemeente.
4. Daarnaast heeft het college bij besluit van 15 mei 2019 medegedeeld dat de beslagvrije voet van eiseres is vastgesteld op € 1.383,60. Omdat de geldende bijstandsnorm € 1.465,07 bedraagt, heeft het college berekend dat eiseres € 81,47 per maand kan aflossen op de openstaande schulden. In totaal is op die manier in 2019 € 660,97 afgelost.
5. Eiseres heeft in haar IB-aangifte over het jaar 2019 een inkomen uit werk en woning van € 4.976 aangegeven.
6. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) heeft aan de Belastingdienst doorgegeven dat eiseres in 2019 een bijstandsuitkering ten bedrage van € 9.127 heeft genoten, waarop € 1.183 aan loonheffing is ingehouden.
7. Verweerder heeft in navolging van de informatie die het UWV heeft verstrekt de aanslag IB/PVV 2019 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.127.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB/PVV 2019 niet te hoog is vastgesteld.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat de aanslag IB/PVV 2019 te hoog is vastgesteld en dat deze moet worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.721
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Inkomen wordt geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden of vorderbaar en inbaar geworden. [1] Inkomen is een algebraïsch begrip, hetgeen betekent dat inkomen zowel positief als negatief kan zijn. Terugbetaling van eerder belast inkomen kan in het jaar van terugbetaling, onder omstandigheden, als negatief inkomen in aanmerking worden genomen.
11. Het inkomen uit werk en woning bestaat onder meer uit het gezamenlijke bedrag aan belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen in het desbetreffende jaar. [2] Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn onder meer die, die zijn ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling. [3] Tussen partijen is niet in geschil dat, voor zover hier sprake is van genoten bijstandsuitkering, ook sprake is van periodieke uitkeringen als hiervoor bedoeld.
12. Tussen partijen is in beroep niet (langer) in geschil dat de aan de partner vergoede proceskosten en dwangsom als negatief inkomen moeten worden aangemerkt. Tussen partijen is ook niet (langer) in geschil dat de verrekende proceskosten en dwangsom toerekenbaar zijn aan de oudste openstaande schuld van eiseres en haar partner en dat die oudste schuld geen betrekking heeft op een boete.
13. Verweerder vindt evenwel dat de vergoede proceskosten en dwangsom maar voor de helft bij eiseres als negatief inkomen in aanmerking kunnen worden genomen. De reden daarvoor is, volgens verweerder, dat deze vergoeding is verrekend met de openstaande schuld van beide partners gezamenlijk. Daarover heeft verweerder ter zitting onweersproken toegelicht dat één uitkering is toegekend aan eiseres en haar partner gezamenlijk. Dat volgt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de hiervoor in punt 2. genoemde feiten. Daarom volgt de rechtbank verweerder in zijn stelling dat de vergoede proceskosten en dwangsom slechts voor de helft bij eiseres als negatief inkomen in aanmerking kunnen worden genomen en voor de andere helft aan de partner moeten worden toegerekend.
14. Ten aanzien van de aflossing in 2019 van in totaal € 660,97 (zie hiervoor in punt 4.) heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van negatief inkomen, omdat de bijstandsuitkering eerst is vastgesteld en daarna pas is verrekend met de openstaande schuld en dus niet tot uitdrukking komt in het bedrag van de jaaropgaaf, zoals verweerder stelt. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat er geen maandstaten aan eiseres zijn verstrekt, zodat niet middels maandstaten kan worden bewezen dat er een discrepantie zit tussen de toegekende bijstand per maand en de daadwerkelijk uitgekeerde bedragen.
15. Volgens verweerder is een bedrag door de gemeente ingehouden op de uitkering van eiseres en vervolgens is het gekorte bedrag verwerkt in de jaaropgave. Daarom is in zoverre geen sprake van negatief loon, zodat terecht geen negatief inkomen in aanmerking is genomen.
16. De bewijslast rust op eiseres om tegenover de betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat sprake is van negatief inkomen. Uit het besluit van het college van 15 mei 2019 (zie hiervoor in punt 4.) volgt dat de maandelijkse aflossingen het gevolg waren van een berekening van de beslagvrije voet van eiseres. Gewoonlijk geeft de beslagvrije voet aan op welk deel van het inkomen een deurwaarder geen beslag mag leggen bij de invordering van een schuld. Dat betekent dat eerst het inkomen moet worden vastgesteld, voordat de beslagvrije voet daarvan kan worden afgetrokken om te beoordelen wat overblijft om een schuld op te verhalen. In het besluit van 15 mei 2019 staat verder vermeld dat als op de uitkering van eiseres beslag is gelegd door een derde persoon of instantie, zij met diegene contact moet opnemen voor de beoordeling van de beslagvrije voet. Weliswaar wordt in die brief vermeld dat het maandelijkse bedrag van € 81,47 dat boven de beslagvrije voet uitstijgt zal worden “ingehouden” op de bijstandsuitkering, maar het is duidelijk dat het gaat om de verrekening van dat deel van de uitkering dat overblijft na toepassen van de beslagvrije voet en dat het college in zoverre pas beslag legt op de aan eiseres toegekende uitkering nadat het door eiseres is genoten. De beslagvrije voet moet immers door alle beslagleggers worden toegepast op de uitkering en moet ook aangepast worden als de omstandigheden wijzigen. Het recht op uitkering wijzigt niet. Zou de redenering van verweerder worden gevolgd, dan zou het beslagleggen door het college op hetgeen overblijft boven de beslagvrije voet leiden tot een verlaging van de uitkering. Daarom dient ook het bedrag van € 660,97 te worden aangemerkt als negatief loon van eiseres.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor overweegt, dient de aanslag IB/PVV 2019 als volgt te worden verminderd:
Vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning
9.127
Af: de helft van de vergoede proceskosten (2 x € 1.024) en dwangsom (€ 1.442)
-/-
1.745
Af: aflossingen in 2019
-/-
660,97
Som belastbaar inkomen uit werk en woning (afgerond)
6.721
18. De beschikking belastingrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd. Eiseres heeft geen specifieke beroepsgronden tegen de beschikking belastingrente ingebracht en de rechtbank ziet ook geen aanleiding deze verder te verminderen.
19. Dat betekent dat het beroep gegrond is.
20. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in het kader van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 269 in bezwaar en € 759 in beroep en een wegingsfactor 1). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.
21. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2019 tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.721;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 2.056;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 49 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C.H. Graves, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 3.146, eerste lid, van de Wet IB 2001.
2.Artikel 3.1 van de Wet IB 2001.
3.Artikel 3.100 in combinatie met artikel 3.101 van de Wet IB 2001.