ECLI:NL:RBGEL:2022:940

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
23 februari 2022
Zaaknummer
05/079945.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met minderjarige meisjes

Op 22 februari 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man uit Arnhem, die werd beschuldigd van ontucht met twee minderjarige meisjes. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 150 uur. De man werd vrijgesproken van de ontucht met een 14-jarig meisje, maar werd schuldig bevonden aan ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de ontucht met het 14-jarige meisje, terwijl de verklaringen van het 13-jarige slachtoffer als onbetrouwbaar werden aangemerkt. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van minderjarigen in dergelijke zaken en de gevolgen van de gepleegde feiten voor het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die voor het eerst met justitie in aanraking kwam, en besloot het adolescentenstrafrecht toe te passen. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank legde een lichtere straf op, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/079945.21
Datum uitspraak : 22 februari 2022
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2002 in [geboorteplaats] (Haïti),
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. S.B. Oosterhof, advocaat in Oosterbeek.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 februari 2022.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks 2 december 2020 te Arnhem, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten
het brengen van zijn vinger(s) in haar vagina en/of
het betasten van haar borsten en/of billen en/of
het bijten en/of zuigen en/of likken van/op haar tepel(s) en/of
het (tong)zoenen van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 23 oktober 2020 tot en met 13 november 2020 Arnhem en/of Groningen, althans in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
het brengen van zijn penis in haar vagina en/of
het brengen van zijn vinger(s) in haar vagina en/of tussen haar schaamlippen en/of
het brengen van zijn penis in haar mond en/of
het (tong)zoenen van die [slachtoffer 2] ;

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte omdat vervolging in strijd is met beginselen van goede procesorde en hij doet daarbij een beroep op artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. Aangeefster heeft op meerdere momenten duidelijk gemaakt dat zij geen vervolging wenst. De belangen van het slachtoffer dienen te prevaleren boven het maatschappelijk belang bij strafvorderlijk optreden tegen verdachte, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) stelt het Openbaar Ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken ter zake van een misdrijf omschreven in artikel 245 Sv en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is. Volgens de wetsgeschiedenis is dit hoorrecht bedoeld om een extra waarborg te vormen dat in zedenzaken met minderjarige slachtoffers strafrechtelijk wordt opgetreden waar dit is geboden en achterwege blijft wanneer de belangen van het kind daartoe aanleiding geven. Dat houdt in dat deze bepaling is opgenomen in het wetboek ter bescherming van het slachtoffer.
Hierbij geldt verder dat niet naleving van artikel 167a Sv niet zonder meer behoeft te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Van belang is namelijk of door het verzuim de belangen van het kind ernstig zijn tekortgedaan. In het geval – zo nodig achteraf - voldoende duidelijk is gebleken dat het minderjarige slachtoffer geen bezwaar heeft tegen de vervolging van de verdachte, bestaat voor niet-ontvankelijkheid geen grond.
Uit het feit dat het slachtoffer een verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend en aanwezig was tijdens de terechtzitting en daar niet te kennen heeft gegeven dat zij geen vervolging van verdachte wenst, leidt de rechtbank af dat het slachtoffer geen bezwaar heeft tegen de vervolging van de verdachte. De rechtbank acht het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van verdachte bepleit. Door het ontbreken van objectief bewijs voor de ten laste gelegde ontuchtige handelingen ontstaat er een leemte in de bewijsconstructie. Door deze leemte zijn er verschillende alternatieve scenario’s mogelijk. Bovendien bevat het dossier meerdere aanwijzingen die erop duiden dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is. Vastgesteld kan worden dat op punten sprake is van belangrijke tegenstrijdigheden en onjuistheden in de verklaringen van aangeefster. Het gaat hierbij niet om details, maar bijvoorbeeld om de vraag of zij maagd was en om de chronologie van – als de verklaring van aangeefster zou kloppen – zeer ingrijpende en heftige seksuele handelingen. De verdediging is van mening dat de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar is en als zodanig niet in de bewijsconstructie kan meewegen. Datzelfde geldt voor de overige de-auditu-verklaringen, nu die allemaal als bron de verklaring van aangeefster hebben.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsminimum
De rechtbank stelt het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of er voldoende steunbewijs is indien de bewezenverklaring zwaar leunt op de verklaring van één getuige is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. In elk geval moet het steunbewijs “voldoende steun” geven aan de verklaring van die getuige, dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van die getuige. Steunbewijs mag in beginsel niet enkel afkomstig zijn van dezelfde bron in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat haar of hem is overkomen. Enkel een de auditu-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen of vaststellingen die niet van de getuige afkomstig zijn voldoende steunbewijs opleveren.
Betrouwbaarheid van verklaring van aangeefster
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en aldus tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
De verklaringen moeten beoordeeld worden op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd.
De rechtbank heeft in het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanknopingspunten gevonden om aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaringen van aangeefster te twijfelen. Ten eerste heeft de rechtbank geconstateerd dat aangeefster niet consistent is geweest in haar verklaring over de volgorde van de ontuchtige handelingen. Aan verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft aangeefster verklaard dat verdachte eerst zijn vingers in haar vagina deed en daarna zijn penis in haar vagina. Bij de aangifte van 21 december 2020 heeft aangeefster verklaard dat verdachte eerst met zijn penis in haar vagina kwam en daarna met zijn vingers.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat aangeefster tegenstrijdig heeft verklaard omtrent het navolgende. Aangeefster heeft tegen getuige [getuige] verteld dat zij nog maagd was. Aangeefster heeft dat ook verklaard tegenover verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] . Bij de aangifte van 21 december 2020 heeft aangeefster daarentegen verklaard dat zij wel degelijk eerder seks heeft gehad.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat aangeefster heeft verklaard dat tijdens de seksuele handelingen verdachte een condoom had gebruikt. Op aanwijzingen van aangeefster heeft getuige [getuige] een condoom gepakt van de kamer van verdachte. Er is DNA-onderzoek aan dit condoom en aan een tweede in beslag genomen condoom verricht. Uit de bij dit onderzoek verkregen DNA-profielen is geen match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Op grond daarvan neemt de rechtbank aan dat het door aangeefster aangewezen condoom niet en ook niet het andere condoom door verdachte is gebruikt.
De rechtbank realiseert zich dat aangeefster een kwetsbaar en nog jong meisje is. Zonder dat de rechtbank wil afdoen aan wat aangeefster in het verleden heeft meegemaakt, is de rechtbank, mede ingegeven door die kwetsbaarheid, gelet op het voormelde van oordeel dat de verklaringen van aangeefster als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt en niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. De rechtbank stelt verder vast dat het dossier geen dragend steunbewijs bevat voor het vermeende misbruik zelf. Verdachte ontkent. Geen van de getuigen heeft het incident gezien. De getuigen verklaren wel over het misbruik, maar zij hebben die informatie allemaal van horen zeggen. Dit betekent dat deze informatie allemaal uit één bron afkomstig is, namelijk van aangeefster, zodat die onderdelen van deze verklaringen niet kunnen gelden als steunbewijs. Nu er geen ander bewijs voorhanden is op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van aangeefster dient verdachte te worden vrijgesproken.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen dragen. De rechtbank zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
Feit 2 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken. Verdachte erkent de ten laste gelegde gedragingen, maar stelt zich op het standpunt dat deze gedragingen niet als ontucht kunnen worden gekwalificeerd. Tussen verdachte en aangeefster was sprake van een gelijkwaardige verhouding. Het dossier bevat belangrijke aanwijzingen dat de ontwikkeling van verdachte achterloopt op zijn biologische leeftijd en dat aangeefster volwassen is voor haar leeftijd. Verder is van belang dat sprake was van een affectieve relatie. Verdachte bekommerde zich over de beleving van aangeefster en heeft tijdens de seksuele handelingen naar haar geluisterd en niets gedaan dat zij niet wilde of waar zij zich ongemakkelijk bij voelde. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het ontuchtige karakter van de seksuele handelingen ontbreekt en dat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Op 10 december 2020 heeft de vader namens aangeefster ( [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2007) aangifte gedaan. [2]
Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat zij en verdachte ongeveer een maand voor hun eerste afspraak in Groningen elkaar begonnen te volgen via Instagram. Op 23 oktober 2020 hebben ze elkaar voor het eerst in Groningen ontmoet. Ze zijn naar het park gegaan en daar hebben seksuele handelingen tussen hen beiden plaatsgevonden, onder andere:
- zoenen;
- zijn mannelijk geslachtsdeel in haar vagina;
- pijpen;
- vingeren.
Op 31 oktober 2020 hebben aangeefster en verdachte in Arnhem afgesproken en zijn ze naar het park gegaan. Daar hebben seksuele handelingen tussen hen plaatsgevonden, te weten pijpen en zoenen. Op 13 november 2020 hebben partijen wederom in Groningen afgesproken en hebben al de bovengenoemde seksuele handelingen buiten in het park plaatsgevonden. Aangeefster heeft verklaard dat zij nog nooit eerder seks had gehad. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting alle ten laste gelegde gedragingen erkend. Hij heeft ook verklaard dat hij op de hoogte was van de leeftijd van aangeefster en dat hij wist dat zij maagd was. [4]
Ontuchtige handelingen
In artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat het niet is toegestaan om met iemand tussen de 12 en 16 jaar buiten echt ontuchtige handelingen te plegen, die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Dit artikel is bedoeld om de seksuele integriteit te beschermen van personen die door hun jonge leeftijd in het algemeen niet of onvoldoende in staat zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag hierin te overzien.
Niet in geding is dat verdachte seksuele handelingen heeft verricht met en ten opzichte van aangeefster, welke handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam.
Voor de beantwoording van de vraag of deze seksuele handelingen ook kunnen worden aangemerkt als ‘ontuchtige handelingen’ in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht, moet het volgens vaste rechtspraak gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Uit de rechtspraak blijkt verder dat het ontuchtige karakter onder omstandigheden kan ontbreken, bijvoorbeeld als er sprake is van vrijwillig contact tussen personen die in geringe mate in leeftijd van elkaar verschillen en die eventueel een affectieve relatie hebben. Er moet dan wel sprake zijn van gelijkwaardigheid tussen de betrokken personen.
De rechtbank overweegt ter zake dat weliswaar aangeefster heeft ingestemd met de ten laste gelegde seksuele handelingen, maar dat het leeftijdsverschil tussen hen vijf jaren bedroeg. Dit leeftijdsverschil maakte de relatie tussen aangeefster en verdachte in beginsel ongelijkwaardig, nu iemand van achttien jaar in een andere levensfase verkeert dan iemand van dertien jaar. Aangeefster had geen ervaring met seks, terwijl verdachte naar eigen zeggen wel ervaren was op dat gebied. Ondanks dat hij enerzijds herhaaldelijk toestemming aan haar heeft gevraagd, is de rechtbank van oordeel dat de instemming van aangeefster derhalve gekleurd is geweest gelet op het aanzienlijk leeftijdsverschil tussen partijen. De beoogde bescherming van minderjarigen is immers mede daarop gebaseerd dat zij voor wat betreft relaties als de onderhavige in het algemeen niet of onvoldoende in staat zijn om de draagwijdte van hun handelen te overzien en hun wil dienaangaande in vrijheid te bepalen en dat zij in zoverre tegen een ongewenste beïnvloeding van hun wil moeten worden beschermd.
De rechtbank neemt daarbij mede in overweging dat aangeefster en verdachte elkaar weliswaar een maand volgden via Instagram, maar dat al bij hun eerste ontmoeting door verdachte vergaande seksuele handelingen werden verricht in een park. Verdachte was ervan op de hoogte dat het slachtoffer dertien jaar was en nog maagd was. Vervolgens vonden er nog twee ontmoetingen plaats en werden wederom buiten in een park seksuele handelingen verricht. Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een affectieve relatie tussen gelijkwaardige partners. De conclusie van de rechtbank is dat de seksuele handelingen tussen verdachte en het slachtoffer onder deze omstandigheden ontuchtig zijn geweest.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tweede tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 23 oktober 2020 tot en met 13 november 2020 Arnhem en
/ofGroningen,
althans in Nederland, met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 3] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten
het brengen van zijn penis in haar vagina en
/ofhet brengen van zijn vinger
(s
)in haar vagina en
/oftussen haar schaamlippen en
/ofhet brengen van zijn penis in haar mond en
/ofhet (tong)zoenen van die [slachtoffer 2] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde onder feit 2 levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het adolescentenstrafrecht toe te passen en heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot het verrichten van 200 uren werkstraf subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek. Daarnaast vordert de officier van justitie een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is first offender en werkt hard aan zijn toekomst. Ook gelet op het advies van de reclassering kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, aldus de raadsman.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder begrepen seksueel binnendringen, van een minderjarig meisje. Er was sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil, zeker gezien de ontwikkelingsfase waarin het slachtoffer zich op dat moment bevond. Verdachte was immers destijds achttien jaar oud en het slachtoffer was nog maar dertien jaar. De wet beschermt jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaar tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Zij moeten zich immers veilig kunnen ontwikkelen op seksueel gebied. Daartoe dienen zij ook beschermd te worden tegen zichzelf, aangezien zij de gevolgen op lange termijn nog niet kunnen overzien. De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling doorkruisen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de verklaring van de vader van het slachtoffer ter terechtzitting volgt dat het slachtoffer zowel lichamelijke als psychische klachten eraan heeft overgehouden. Daarnaast is een vertrouwensbreuk tussen het slachtoffer en haar ouders ontstaan.
Persoon van verdachte
De rechtbank houdt in dit kader rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte zelf. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen; dat telt ‘neutraal’ mee, dus niet strafverzwarend of strafverminderend.
Uit het psychologisch rapport van 30 augustus 2021 opgesteld door drs. [naam] volgt dat op basis van het huidige onderzoek geen psychische stoornis of verstandelijke handicap kan worden vastgesteld. Nu bij verdachte geen psychische stoornis of verstandelijke handicap aanwezig was ten tijde van het gepleegde kan het tenlastegelegde volledig aan hem worden toegerekend. De kans op seksuele recidive is laag tot matig. De onderzoeker adviseert geen juridisch kader en concludeert dat er indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
Uit het reclasseringsrapport van 31 januari 2022 volgt dat verdachte ambulante begeleiding krijgt die zich vooral richt op het structureren van zijn leven en het helpen met zijn planning. Het is wat de reclassering betreft goed dat deze ondersteuning aanwezig is, maar dit hoeft niet vanuit een justitieel kader plaats te vinden. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd. Het risico op recidive wordt ook door de reclassering laag ingeschat. De reclassering adviseert tot slot het jeugdstrafrecht toe te passen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de feiten was verdachte 18 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c van het Wetboek van strafrecht kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Uit de psychologische onderzoeksrapportage volgt dat de psycholoog heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook de reclassering heeft dat geadviseerd. De rechtbank neemt de adviezen over en zal het adolescentenstrafrecht toepassen.
De straf
In het algemeen is voor seks met minderjarigen een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur op zijn plaats. De omstandigheden van onderhavig geval en de persoonlijke omstandigheden van verdachte geven echter aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank is – alles afwegende – van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, een passende en geboden reactie vormt. Mede doordat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een van beide ten laste gelegde feiten niet bewezen acht, betreft dit een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist.

9.De beoordeling van de civiele vordering

Ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij heeft in verband met de tenlastegelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard nu verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen nu niet is voldaan aan de stelplicht en bewijslast terzake het bestaan van lichamelijk en/of psychisch letsel en causaal verband. De verdediging stelt verder dat het gevorderde bedrag onredelijk is en niet in een redelijke verhouding staat tot andere zaken waarbij wel sprake is van objectiveerbaar letsel en ernstigere normschendingen. Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat het bedrag niet in een redelijke verhouding staat tot de financiële draagkracht van verdachte. Meer subsidiair verzoekt de verdediging om de schadevergoedingsverplichting te verminderen tot een redelijk bedrag.
Oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en van hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Het gaat in dit geval om (de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, hierna: BW, bedoelde) aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. Daarvan is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
De rechtbank heeft bewezen verklaard het plegen van ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt. In haar vordering tot schadevergoeding geeft de benadeelde partij aan dat de feiten veel impact op haar hebben gehad. Zij heeft zowel psychisch als lichamelijk letsel opgelopen. Er is een vertrouwensbreuk tussen haar en haar ouders ontstaan. Ze voelt zich erg schuldig naar haar familie toe, omdat haar familie zich zo veel zorgen om haar heeft gemaakt. Gezien de leeftijd van de benadeelde partij (dertien jaar op het moment van de seksuele gemeenschap), is nog niet te overzien wat de psychische gevolgen op lange termijn zullen zijn voor haar. Gelet op deze nadelige gevolgen voor de benadeelde partij, mede in aanmerking genomen de aard en de ernst van de normschending, is naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het BW.
Rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro)worden toegekend
.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de pleegdatum van het feit, 23 oktober 2020.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 245 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit onder 1;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdacht tot een taakstraf, te weten een
taakstrafvan
150 (honderdvijftig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
3 (drie) maanden;
 bepaalt dat deze jeugddetentie, te weten 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit 2 tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van schadevergoeding van
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. D.R. Sonneveldt en mr. E.S.M. van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Vogelpoel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2022.
mr. L.C.P. Goossens en mr. J.C.M. Vogelpoel zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0100-2020326352, gesloten op 10 augustus 2021 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 72.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 107-113.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.