ECLI:NL:RBGEL:2023:1050

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 maart 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
408594
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van derde-beslagene voor betaling van schuld en vereisten voor gerechtelijke verklaring

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 8 maart 2023, zijn eisende partijen, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Raaijmakers, in een verklaringprocedure betrokken tegen gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.F.J. Martens. De procedure betreft de aansprakelijkheid van de derde-beslagene voor een schuld van de schuldenaar, [betrokkene 1]. De eisende partijen hebben derdenbeslag gelegd onder de gedaagde partij, die niet tijdig een verklaring heeft afgelegd over de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde partij in verzuim is geraakt en dat de afgelegde verklaring niet voldoet aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeert dat de gedaagde partij aansprakelijk is voor het bedrag waarvoor beslag is gelegd, te weten € 42.062,91, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt de gedaagde partij veroordeeld tot het verstrekken van financiële documenten en het betalen van beslagkosten en proceskosten. De rechtbank wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/408594 / HA ZA 22-398
Vonnis van 8 maart 2023
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisende partijen] ,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. M.F.J. Martens te 's-Hertogenbosch.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 december 2022
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 februari 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[betrokkene 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde partij] .
2.2.
Omstreeks januari 2019 hebben [eisende partijen] zich vanwege hun wens een woning te kopen tot [betrokkene 1] gewend. Dit heeft geleid tot het sluiten van een koopovereenkomst met een verplichting tot het stellen van een bankgarantie door [eisende partijen] .
2.3.
[eisende partijen] hebben de bankgarantie, ondanks een verlengde termijn, niet op tijd gesteld. De verkoper heeft daarop de koopovereenkomst ontbonden en [eisende partijen] aangesproken tot betaling van de contractuele boete ad € 35.300,--. Uiteindelijk zijn [eisende partijen] bij vonnis hoofdelijk veroordeeld om de contractuele boete vermeerderd met rente en kosten te voldoen aan de verkoper. [eisende partijen] hebben daarop [betrokkene 1] aansprakelijk gesteld.
2.4.
Bij vonnis van 3 maart 2021 heeft deze rechtbank geoordeeld dat [betrokkene 1] in privé is aan te merken als de contractspartij van [eisende partijen] en dat de opdracht mede behelsde het verkrijgen van een financiering voor de door [eisende partijen] aangekochte woning. Ook is geoordeeld dat [betrokkene 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. In dat vonnis is [betrokkene 1] veroordeeld om aan [eisende partijen] te betalen:
€ 37.559,40 hoofdsom te vermeerderen met wettelijke rente
€ 1.155,54 buitengerechtelijke incassokosten
€ 646,-- beslagkosten
€ 2.163,-- proceskosten in conventie
€ 239,--proceskosten in reconventie.
€ 41.762,94
2.5.
[eisende partijen] hebben op 30 december 2021 derdenbeslag gelegd onder [gedaagde partij] voor de vordering op [betrokkene 1] . Ook hebben [eisende partijen] - na daartoe verkregen verlof - op 26 augustus 2022 beslag gelegd op een auto die op naam van [gedaagde partij] geregistreerd staat. De auto bevindt zich momenteel in gerechtelijke bewaring.
2.6.
[gedaagde partij] heeft, ondanks een sommatie daartoe op 14 januari 2022, voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding geen verklaring derdenbeslag afgegeven aan de deurwaarder.
Bij gelegenheid van de conclusie van antwoord heeft [gedaagde partij] alsnog een derdenverklaring afgegeven, ondertekend op 28 november 2022 en ondertekend door [betrokkene 1] . Daarin staat aangekruist dat:
- [betrokkene 1] nu of in de toekomst iets te vorderen heeft van [gedaagde partij] op grond van een nu bestaande overeenkomst of andere verplichting,
- [gedaagde partij] op dit moment niet iets verschuldigd is aan [betrokkene 1] ,
- [betrokkene 1] iets van [gedaagde partij] te vorderen heeft op basis van een dienstverband. Hier is met de hand bijgeschreven: “Sinds oprichting van de vennootschap heeft zij nooit sal [onleesbaar] kunnen ui [onleesbaar].”
Achter het laatste aangekruiste vakje staat dat vervolgens onderdelen 1, 5, 6 en 7 ingevuld moeten worden. Onderdeel 1 gaat over beslag op loon of uitkering. Bij dat onderdeel en alle daarop volgende onderdelen van het formulier is met de hand bij geschreven: “n.v.t.”

3.Het geschil

3.1.
[eisende partijen] vorderen, na eisvermeerdering voorafgaand aan de zitting en eisvermindering ter zitting, veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 42.062,91 in hoofdsom te vermeerderen met wettelijke rente en met beslagkosten. Ook vorderen zij dat [gedaagde partij] wordt veroordeeld tot het overleggen van schriftelijke stukken die betrekking hebben op de financiële positie van [gedaagde partij] . Tot slot vorderen [eisende partijen] veroordeling van [gedaagde partij] in de kosten.
3.2.
[eisende partijen] hebben daartoe gesteld dat [gedaagde partij] niet aan haar verplichting heeft voldaan tot het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 476a Rv. Dit brengt volgens [eisende partijen] mee dat [gedaagde partij] op grond van artikel 477a lid 1 Rv moet worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor door [eisende partijen] ten laste van [betrokkene 1] executoriaal derdenbeslag is gelegd onder [gedaagde partij] . De stukken die [eisende partijen] wensen te ontvangen met een beroep op artikel 843a Rv. zijn de balans en winst- en verliesrekening over 2021 en 2022, de aangifte OB over 2020, 2021 en 2022, stukken waaruit blijkt hoe de financiering van de auto tot stand is gekomen en een kopie van de bankafschriften over het jaar 2022 van alle bankrekeningen van [gedaagde partij] .

4.De beoordeling

De hoofdsom
4.1.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 720 jo 476a, 476b, 477a en 479a Rv en de daarop betrekking hebbende (vaste) jurisprudentie heeft het volgende te gelden. De derde, hier [gedaagde partij] , moet, zodra twee weken zijn verstreken na het leggen van het beslag, verklaring doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn getroffen. Indien de geëxecuteerde de derde dit binnen twee weken na het leggen van het beslag schriftelijk verzoekt, wordt de verklaring gedaan zodra vier weken zijn verstreken na het leggen van het beslag. De verklaring bevat onder meer a) de met redenen omklede opgave of de derde al dan niet iets aan de geëxecuteerde, hier [betrokkene 1] , verschuldigd is of uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding zal worden, dan wel of de derde al dan niet iets voor de geëxecuteerde onder zich heeft en b) de aard en het beloop van de door het beslag getroffen vorderingen en eventueel de tijdsbepalingen of voorwaarden die daaraan zijn verbonden. De verklaring gaat zo veel mogelijk vergezeld van afschrift van tot staving dienende bescheiden (476b lid 2 Rv.).
4.2.
[gedaagde partij] heeft niet binnen de termijn van twee weken, noch binnen vier weken op verzoek van de geëxecuteerde, na beslaglegging een verklaring afgelegd, ondanks sommaties daartoe van de deurwaarder. Zij is zodoende in verzuim geraakt ten aanzien van de verplichting tot het afleggen van een verklaring. Daarmee staat vast dat [eisende partijen] recht en belang hebben bij het instellen van de vordering van artikel 477a lid 1 Rv strekkende tot aansprakelijkheid voor het bedrag waarvoor het beslag is gelegd.
4.3.
Aan die aansprakelijkheid kan de derde nog ontkomen door alsnog in de gerechtelijke procedure de verklaring te doen. In dit geval heeft [gedaagde partij] in de procedure alsnog een verklaring afgelegd. [gedaagde partij] heeft verklaard dat [betrokkene 1] werkzaamheden voor [gedaagde partij] verricht, maar dat het door de moeilijke markt niet lukt om [betrokkene 1] daarvoor te betalen en zij [betrokkene 1] nu niets verschuldigd is (zie hiervoor onder 2.6.)
4.4.
Een in rechte (alsnog) afgelegde verklaring die niet voldoet aan de eisen als bedoeld in de artikelen 476a lid 2 Rv en 476b Rv kan in haar gevolgen gelijk worden gesteld aan het geval dat in het geheel geen verklaring is afgelegd.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de afgelegde verklaring niet voldoet aan de eisen van artikelen 476a lid 2 Rv en 476b Rv. De verklaring is niet met redenen omkleed en door bewijsmiddelen gestaafd. Zo ontbreekt bijvoorbeeld de overeenkomst tussen [gedaagde partij] en [betrokkene 1] die blijkens de verklaring bestaat. Ter zitting kon [gedaagde partij] ook niet vertellen wat er over een vergoeding is afgesproken tussen [gedaagde partij] en [betrokkene 1] , enkel dat [gedaagde partij] niet kon betalen. Bovendien geldt op grond van artikel 479a lid 1 Rv dat als een schuldeiser, hier [eisende partijen] , voor een vordering verhaal zoekt op een schuldenaar, hier [betrokkene 1] , die om niet of tegen een onevenredig lage vergoeding geregeld werkzaamheden of diensten voor een derde, hier [gedaagde partij] , verricht - of vóór het beslag verrichtte - welker aard en omvang zodanig zijn, dat zij gewoonlijk slechts tegen betaling worden verricht, wordt ten behoeve van die schuldeiser aangenomen dat daarvoor een redelijke vergoeding verschuldigd is. Bij de hier bedoelde beoordeling worden alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, in het bijzonder de aard van de verrichte werkzaamheden of diensten, de betrekkingen van verwantschap of van andere aard tussen de schuldenaar en de derde en de financiële draagkracht van deze laatste. Zelfs al zou ervan uit worden gegaan dat [gedaagde partij] er financieel niet gunstig voorstaat, dan nog is zij een redelijke vergoeding verschuldigd aan [betrokkene 1] voor zijn werkzaamheden. Dat die vergoeding niet betaald kan worden, maakt niet dat deze niet verschuldigd is. Het is in zo’n geval gebruikelijk om de verschuldigde vergoeding in rekening-courant te boeken zodat de vordering op de vennootschap wordt geadministreerd. [eisende partijen] hebben er nog op gewezen dat op naam van de vennootschap wel een auto staat met een waarde van rond de € 50.000,--. [gedaagde partij] heeft desgevraagd niet kunnen verklaren hoe die auto wel gefinancierd / aangekocht kon worden, maar [betrokkene 1] niet betaald kon worden.
4.6.
Kortom, er is een gerechtelijke verklaring afgelegd die niet voldoet aan de vereisten en dat brengt mee dat [gedaagde partij] zal worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd. Niet betwist is dat dit € 42.062,91 bedraagt, zoals berekend in de brief van de deurwaarder van 7 september 2022 aan de advocaat van [eisende partijen] . Over dit bedrag is [gedaagde partij] wettelijke rente verschuldigd, die zal worden toegewezen zoals gevorderd. Op dit bedrag strekt in mindering de bedragen die [betrokkene 1] aan [eisende partijen] betaalt.
Extra kosten gemoeid met verklaringsprocedure
4.7.
[gedaagde partij] meent dat ze daar in het onderhavige geval niet voor aansprakelijk is omdat de deurwaarder niet of althans onvoldoende duidelijk is geweest voor [gedaagde partij] door het benodigde formulier niet bij te sluiten bij de afgegeven beslagstukken en het haar daarom niet aan te rekenen is dat zij de verklaring niet (bijtijds) heeft kunnen retourneren.
4.8.
De deurwaarder schrijft in zijn e-mail aan [betrokkene 1] en [gedaagde partij] waarbij hij het formulier de derdenverklaring toestuurt: “zend ik u nogmaals het formulier dat bij het derdenbeslag dd 30-12-2021 is betekend aan de derde [gedaagde partij] (…).” Ook heeft de deurwaarder in een brief aan [gedaagde partij] van 14 januari 2022, productie 5 bij dagvaarding, [gedaagde partij] gesommeerd tot het doen van een verklaring en op de wettelijke gevolgen van het niet (deugdelijk) verklaren gewezen. Daarmee acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat [gedaagde partij] wel degelijk op haar verplichting tot het afleggen van verklaring is gewezen. Zij dient daarom de extra kosten gemoeid met de verklaringsprocedure te voldoen. Naar de rechtbank begrijpt zijn die bedragen al meegenomen bij de opsomming van de deurwaarder die sluit op € 42.062,91.
Wettelijke rente
4.9.
De gevorderde wettelijke rente is op grond van de wet niet toewijsbaar over al berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar verschuldigd is. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen over de hoofdsom zoals deze blijkt uit het niet betwiste overzicht van de deurwaarder van 7 september 2022 vanaf de datum van dagvaarding.
beslagkosten
4.10.
[eisende partijen] vorderen € 2.122,82 aan beslagkosten, de kosten die zien op het conservatoire beslag dat is gelegd op de auto die op naam staat van [gedaagde partij] . [gedaagde partij] stelt zich op het standpunt dat er nog helemaal niet wordt toegekomen aan het conservatoir beslag en dat daarom de kosten niet toewijsbaar zijn.
4.11.
De beslagkosten zijn gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 694,82 voor kosten deurwaardersexploten, € 86,00 voor griffierecht en € 1.183,00 voor salaris advocaat (1,0 punt(en) × € 1.183,00), totaal € 1.963,82.
843a Rv
4.12.
[eisende partijen] vorderen veroordeling van [gedaagde partij] tot afgifte van afschriften van:
- de balans en winst- en verliesrekening over 2021 en 2022
- de aangifte omzetbelasting van 202 tot en met 2022,
- stukken waaruit blijkt hoe de financiering van de auto tot stand is gekomen
- kopie van de bankafschriften over het jaar 2022 van alle bankrekeningen van de vennootschap.
4.13.
Alleen gelegd derdenbeslag is onvoldoende voor het aannemen van een rechtsbetrekking als bedoeld in 843a Rv. Echter, [gedaagde partij] zal hierna worden veroordeeld tot het voldoen van de schuld van [betrokkene 1] aan [eisende partijen] . Dit maakt [gedaagde partij] schuldenaar van [eisende partijen] . Dat aan de overige vereisten van artikel 843a Rv. is voldaan, is niet betwist. [eisende partijen] hebben als schuldeisers een rechtmatig belang om inzage te krijgen in de mogelijkheden tot verhaal, het gaat om bepaalde bescheiden en niet betwist is dat [gedaagde partij] de beschikking heeft over genoemde bescheiden.
4.14.
[gedaagde partij] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partijen] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding € 131,06
- salaris advocaat
€ 2.366,00
Totaal € 2.497,06
4.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan [eisende partijen] te betalen een bedrag van € 42.062,91, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 38.714,94, met ingang van 8 september 2022, tot de dag van volledige betaling, met dien verstande dat alles wat [betrokkene 1] aan [eisende partijen] betaalt, hierop in mindering strekt,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] tot het verstrekken van afschriften van de hiervoor onder 4.12 genoemde stukken,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 1.963,82,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partijen] tot dit vonnis vastgesteld op € 2.497,06,
5.5.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.6.
verklaart van dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.
115