ECLI:NL:RBGEL:2023:1061

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
C/05/405996 / HZ ZA 22-198
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van buitencontractuele zorgplicht door boekhouder van verkoper van aandelen ten opzichte van koper

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 1 maart 2023 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen twee financiële holdings en een administratiekantoor. De eisende partijen, bestaande uit [eisende partij 1] en [eisende partij 2], hebben de gedaagde partijen, waaronder de maatschap [gedaagde partij 1], aangeklaagd wegens schending van de buitencontractuele zorgplicht. De zaak draait om de vraag of de boekhouder van de verkoper, [gedaagde partij 1], haar zorgplicht heeft geschonden jegens de kopers van aandelen in [betrokken BV 1]. De eisende partijen stellen dat zij zijn misleid over de financiële situatie van [betrokken BV 1] en dat de cijfers die door [gedaagde partij 1] zijn opgesteld onjuist waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen contractuele zorgplicht bestond tussen de partijen, maar dat er mogelijk wel een buitencontractuele zorgplicht was. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat [gedaagde partij 1] onzorgvuldig heeft gehandeld door de cijfers niet tijdig te controleren en niet te waarschuwen voor de onjuiste financiële situatie. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding die de eisende partijen vorderen, en heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/405996 / HZ ZA 22-198
Vonnis van 1 maart 2023
in de zaak van

1.[eisende partij 1] ,

te [plaats] ,
2.
[eisende partij 2],
te [plaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisende partijen] , en ieder afzonderlijk: [eisende partij 1] en [eisende partij 2] ,
advocaat: mr. E. Aerts te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.de maatschap [gedaagde partij 1] ,

te [plaats] ,
2.
[gedaagde partij 2],
te [plaats] ,
3.
[gedaagde partij 3],
te [plaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] , en ieder afzonderlijk: [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] ,
advocaat: mr. E.M. van Orsouw te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 oktober 2022
- de akte houdende wijziging van eis tevens akte overlegging producties van [eisende partijen] van 17 januari 2023
- de akte houdende vermeerdering van eis tevens akte overlegging productie (37) van [eisende partijen] van 17 januari 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Partijen

2.1.
[eisende partij 1] is een financiële holding met als (indirect) aandeelhouders [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
2.2.
[eisende partij 2] is eveneens een financiële holding. Haar bestuurder en enig aandeelhouder is de heer [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ).
2.3.
[gedaagde partij 1] is een administratiekantoor, dat – in haar huidige vorm – op 1 januari 2019 is opgericht door [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] . [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] zijn de maten van [gedaagde partij 1] . [gedaagde partij 1] verricht voor haar klanten boekhoudkundige werkzaamheden, zoals het verzorgen van de financiële administratie, het opstellen van jaarrekeningen en van aangiften.

3.De feiten

3.1.
In maart 2018 heeft [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ) de besloten vennootschap [betrokken BV 1] (hierna: [betrokken BV 1] ) opgericht. [betrokken BV 1] hield zich bezig met het produceren en verkopen van voorgefabriceerde recreatiewoningen.
3.2.
Sinds 1 mei 2019 verrichtte [gedaagde partij 1] boekhoudkundige werkzaamheden voor [betrokken BV 1] .
3.3.
Op 26 juni 2020 heeft [betrokkene 4] de besloten vennootschap [betrokken BV 2] (hierna: [betrokken BV 2] ) opgericht. [betrokkene 4] is enig aandeelhouder en bestuurder van [betrokken BV 2] .
3.4.
Kort na de oprichting van [betrokken BV 2] heeft [betrokkene 4] zijn aandelen in [betrokken BV 1] overgedragen aan [betrokken BV 2] .
3.5.
Bij e-mail van 12 oktober 2020 (productie 1 bij antwoord) heeft [betrokkene 4] aan [gedaagde partij 1] onder meer gevraagd om de cijfers van 2020 tot en met het derde kwartaal bij te werken en te mailen en om de cijfers van 2020 zo positief mogelijk te houden in verband met een eventuele verkoop van aandelen. [betrokkene 4] heeft daarbij vermeld dat hij op dat moment niet concreet op zoek was naar een koper, maar dat hij erover dacht om, als hij de cijfers van 2020 had en een groot deel van de omzet van 2021 in portefeuille zat, toch een gedeelte van de aandelen te verkopen.
3.6.
Bij e-mail van 16 oktober 2020 (productie 3 bij antwoord) heeft [betrokkene 4] aan [gedaagde partij 1] geschreven:
“(…)
Bijgaand de laatste facturen van het 3e kwartaal.
Alle inkoopfacturen tot 31-10-2020 zijn verwerkt.
(…)”
3.7.
In november 2020 heeft [betrokken BV 2] haar aandelen in [betrokken BV 1] te koop aangeboden. [eisende partijen] heeft interesse getoond in de koop van de aandelen. [eisende partij 1] is daarbij opgetreden als investeerder en [eisende partij 2] als “buy-in manager”.
3.8.
Bij e-mail van 5 november 2020 (productie 12 bij dagvaarding) heeft [betrokkene 4] aan [gedaagde partij 1] onder meer geschreven:
“(…)
Ik ben momenteel in gesprek met een aantal mogelijke participanten, die 20-40% van de aandelen willen overnemen.(…)
Ik wil de cijfers van 2020 zo goed mogelijk uit laten komen, dus vraag mij even af of onderstaande te doen is:(lees, zonder kwade opzet/op een nette manier)
Er komen nog een aantal opdrachten aan die getekend en aanbetaald moeten worden.We boeken de 1e 10% nu in als “vooruitbetaald” maar ik vraag mij af of dit anders kan.De 10% wordt dan namelijk niet meegenomen in het resultaat.
Als ik de klanten een factuur stuur voor reeds gedane diensten als ontwerp, advies en bouwopstart etc,(wat ook werkelijk is gedaan) twv 10% dan kunnen we dit als omzet en dus winst noteren toch?
De overige 90% kan dan als 100% worden gefactureerd zoals normaliter.
(…)”
3.9.
Bij e-mail van 16 november 2020 (productie 12 bij dagvaarding) heeft [betrokkene 4] aan [gedaagde partij 1] onder meer geschreven:
“(…)
Bekomen van de schrik, denk ik idd de oplossing te zien in de beide opdrachten waaraan gewerkt wordt.
(…)
Mijn voorstel:
Tussenstand 31-10 verleggen naar 16-11.
(…)
Ik mail je in de volgende emails even de verkoopfacturen 01-11 tm 16-11 door en de inkoop tm 16-11.
(…)”
3.10.
Bij e-mail van diezelfde dag (productie 5 bij antwoord) heeft [betrokkene 4] aan [gedaagde partij 1] geschreven:

Bijgaand de inkoopfacturen 01-11 tm afgelopen vrijdag.(…)”
3.11.
Op 17 november 2020 heeft [gedaagde partij 1] aan [betrokkene 4] een “
Tussentijds Rapport over de periode 1 januari 2020 t/m 31 oktober 2020” (productie 8 bij antwoord; hierna: het Tussentijds Rapport) gestuurd en in de begeleidende mail (productie 12 bij dagvaarding) onder meer geschreven:
“(…)
Bijgaand de tussentijdse cijfers.
Resultaat iets anders dan gisteren(…)
Wil jij dit ook nog even goed doornemen?
Op het jaaroverzicht is wel goed zichtbaar dat de correcties vallen in oktober, zoals vooruit gefactureerd en voorraadmutatie.
(…)”
3.12.
Conform afspraak met [betrokkene 4] heeft [gedaagde partij 1] in het Tussentijds Rapport de volgende boekhoudkundige werkwijze gehanteerd ten aanzien van de aanloopkosten van projecten. Met betrekking tot nieuwe projecten die [betrokken BV 1] al vóór 31 oktober 2020 had binnengehaald, kwam 3,33% van de totale aanneemsom – oftewel 1/3e deel van de eerste termijn van 10% van de aanneemsom – bij het tekenen van de opdracht direct als opbrengst vrij te vallen in de winst- en verliesrekening.
3.13.
Het Tussentijds Rapport maakt onder meer melding van een omzet van € 1.379.012,00, een bedrijfsresultaat van € 134.098,00 en een eigen vermogen van € 181.381,00.
3.14.
Op 9 december 2020 heeft [eisende partijen] de eerste “verkoop dataset” ontvangen (productie 4 bij dagvaarding), waarbij onder meer de jaarrekeningen 2018 en 2019, de cijfers tot en met oktober 2020 (het Tussentijds Rapport) en de begroting 2021 van [betrokken BV 1] waren gevoegd. Partijen hebben vervolgens besprekingen gevoerd en onderhandeld over de koopprijs van de aandelen.
3.15.
Bij e-mail van 14 december 2020, 10:47 uur (productie 9 bij antwoord) heeft [betrokkene 4] aan [gedaagde partij 1] meegedeeld dat hij de vorige week contact heeft gehad met een goede overnamekandidaat en diens investeerder, dat die middag een vervolggesprek zou plaatsvinden en dat eind van de dag duidelijk zou zijn of een deal mogelijk was.
3.16.
Bij e-mail van diezelfde dag, 19:37 uur (productie 10 bij antwoord) heeft [betrokkene 4] [gedaagde partij 1] laten weten dat hij een mondeling akkoord had bereikt met [betrokkene 3] en [betrokkene 1] over de verkoop van 85% van zijn aandelen tegen een koopprijs van € 807.500,00.
3.17.
Op 18 december 2020 heeft [betrokkene 4] via WeTransfer 108 MB aan bestanden gestuurd aan [gedaagde partij 1] (productie 15 bij dagvaarding). Volgens het bijbehorende bericht betreft het “
de facturen van Q4”, die ook allemaal al waren betaald, en zou nog een tweede lichting volgen met facturen van “
de afgelopen twee weken”.
3.18.
Bij e-mail van 19 december 2020 (productie 17 bij antwoord) heeft [betrokkene 4] [gedaagde partij 1] gevraagd om de aangeleverde facturen te gaan verwerken zodat de definitieve cijfers over 2020 konden worden opgesteld en naar [eisende partijen] konden worden gestuurd.
3.19.
Bij e-mail van diezelfde datum (productie 14 bij antwoord) heeft [gedaagde partij 1] een aantal vragen van [betrokkene 4] beantwoord en een aantal opmerkingen gemaakt bij een concept-intentieovereenkomst, waaronder:
“(…)
Is m.b.t. punt a uitgelegd hoe facturatie van 1e 10% gebeurd met daarin de winstneming m.b.t. aanloopkosten?
(…)”
3.20.
Op of omstreeks 20 december 2020 hebben partijen een intentieovereenkomst ondertekend, waarin de intentie tot koop/verkoop van in totaal 85% van de aandelen is opgenomen.
3.21.
[eisende partijen] heeft vervolgens een due diligence-onderzoek gedaan, waarvoor [betrokken BV 2] en [gedaagde partij 1] informatie hebben aangeleverd in een dataroom.
3.22.
Bij e-mail van 22 december 2020 (productie 11 bij dagvaarding) heeft [gedaagde partij 1] aan [betrokkene 4] laten weten dat uitstel van betaling van de vennootschapsbelasting was aangevraagd.
3.23.
Eveneens op 22 december 2020 heeft [betrokkene 4] aan [gedaagde partij 1] (nog) een WeTransfer-bestand met inkoopfacturen gestuurd.
3.24.
Bij e-mail van 28 december 2020 (productie 19 bij antwoord) heeft [eisende partijen] aan [gedaagde partij 1] gevraagd om een specificatie van de omzet tot en met oktober 2020, waarbij zij heeft opgemerkt: “
We zijn vooral benieuwd welke omzet uit orderbook 2021 hier al inzit en welke kosten daarbij horen.
3.25.
Bij e-mails van 7 januari 2021 (productie 21 bij antwoord) heeft [gedaagde partij 3] aan [betrokkene 3] onder meer geschreven:
“(…)
Wat nu nog rest is puntje 3. De systematiek is dat i.o.m. [betrokkene 4] van de gefactureerde 1e termijn, ad 10% van de aanneemsom, 1/3 deel meteen is toegerekend aan de V/W. Dus 3,33% van de totale aanneemsom. Hier tegenover staan de aanloopkosten en verkoopkosten. Wij hebben destijds een inschatting gemaakt van de gemiddelde kosten in het voortraject, maar ik heb hiervan geen schriftelijke onderbouwing.
(…)”
en
“(…)
Vanaf [XXX] t/m [XXX] zijn 1e termijn nieuwe opdrachten. Totaal is € 211.711 gefactureerd. Het betreft 16 opdrachtgevers met een gemiddelde som van € 13.231. Hiervan is dus 1/3 meegenomen in de P/L.
(…)”
3.26.
Bij e-mail van diezelfde dag (productie 22 bij antwoord) heeft [betrokkene 3] aan [gedaagde partij 3] onder meer geschreven:
“(…)
Dus als ik het goed begrijp is 70k omzet van orders uit 2021 genomen als omzet in cijfers 31-10-2020? En hoeveel kosten derden staat hier tegenover ongeveer?
(…)”
3.27.
Op 8 januari 2021 heeft [gedaagde partij 1] een aangepaste tussentijdse rapportage beschikbaar gesteld (productie 29 van [eisende partijen] ).
3.28.
Bij e-mail van 12 januari 2021 (productie 13 bij dagvaarding) heeft [betrokkene 4] [gedaagde partij 1] gevraagd om de concept koopovereenkomst met betrekking tot de koop van de aandelen nog eens na te kijken.
3.29.
Op 15 januari 2021 hebben [betrokkene 3] en [betrokkene 1] namens [eisende partijen] en [betrokkene 4] namens [betrokken BV 2] de overeenkomst tot koop en verkoop van aandelen (productie 7 bij dagvaarding; hierna: de overeenkomst) ondertekend, waarbij 70% van de aandelen in [betrokken BV 1] aan [eisende partij 1] is verkocht en 15% van de aandelen aan [eisende partij 2] . [eisende partij 1] heeft een bedrag van € 648.550,00 voor de aandelen betaald en [eisende partij 2] een bedrag van € 138.975,00. De levering van de aandelen heeft op dezelfde dag plaatsgevonden.
3.30.
De overeenkomst luidt onder meer als volgt:

5. DE GARANTIES
5.1.
De Verkoper garandeert aan de Kopers dat de Garanties op de datum van ondertekening van deze Overeenkomst en de Overdrachtsdatum ieder afzonderlijk en gezamenlijk juist en niet misleidend zijn.
(...)
5.3.
Aan de Verkoper zijn geen feiten of omstandigheden bekend die niet in deze Overeenkomst aan Kopers ter kennis zijn gebracht en waarvan moet worden aangenomen dat de kennisneming daarvan door Kopers van invloed zou zijn geweest op de bereidheid van Kopers om de Aandelen te kopen, de hoogte van de Koopprijs en/of de bepalingen, voorwaarden, Garanties en vrijwaringen als vervat in deze Overeenkomst.
(...)
6. INBREUKEN
6.1.
In geval van een inbreuk op enige door Verkoper verstrekte Garantie, als bedoeld in artikel 5.1(...)
of ingeval van een tekortkoming in de nakoming door Verkoper van enige andere verplichting uit hoofde van deze Overeenkomst, zal Verkoper Kopers met in achtneming van artikel 5.4 schadeloos stellen(...)
.
3.31.
In Bijlage 1 van de overeenkomst zijn de Garanties opgenomen. Hierin staat onder meer het volgende:

3. Balans en Jaarrekening
3.1
De Verstrekte informatie bevat de Jaarrekening. De Jaarrekening en de daarin opgenomen balans en winst en verliesrekening is op consistente wijze opgesteld op basis van bestendige gedragslijnen zoals deze in de voorafgaande jaren in en door de Vennootschap werd gehanteerd, in overeenstemming met de wet en de in Nederland algemeen aanvaarde normen voor balanswaardering, resultaatsbepaling en verdere financiële verslaggeving, en geeft een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van de Vennootschap per ultimo 2019 en oktober 2020 en het resultaat van de Vennootschap over 2019 en januari t/m oktober 2020.
(...)
3.4
De Vennootschap heeft haar boekhouding – waaronder de fiscale administratie – steeds gevoerd in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften. De administratie van de Vennootschap is op juiste en adequate wijze bijgehouden.
(...)
5. Belastingen
5.1
Alle Belastingen die de Vennootschap verschuldigd is betreffende enig tijdvak voorafgaande aan de Overdrachtsdatum zijn conform de wettelijke voorschriften steeds tijdig en volledig ingehouden en/of voldaan.
(...)
6. Bedrijfsvoering sedert Balansdatum
6.1
In de periode vanaf de Balansdatum tot de Overdrachtsdatum heeft de Vennootschap haar bedrijfsvoering op de gebruikelijke wijze, consistent met het verleden, voorgezet, en is er niet anders dan in de normale uitoefening van het bedrijf beschikt over de Activa van de Vennootschap, noch is de Vennootschap anders dan in de normale uitoefening van het bedrijf verplichtingen aangegaan. In de financiële, commerciële en vermogenspositie van de Vennootschap heeft zich sedert de Balansdatum geen nadelige wijziging voorgedaan.
(...)”
3.32.
Vanaf 15 januari 2021 is [betrokkene 3] bestuurder van [betrokken BV 1] . [betrokkene 4] is eind februari 2021 uitgeschreven als bestuurder van [betrokken BV 1] .
3.33.
Op 25 januari 2021 heeft [eisende partij 1] een bedrag van € 75.000,00 geleend aan [betrokken BV 1] ten behoeve van het herstel van gebreken in door [betrokken BV 1] gebouwde woningen.
3.34.
Begin februari 2021 heeft [gedaagde partij 1] de eerder toegezonden WeTransfer-bestanden voor het eerst bekeken.
3.35.
Bij e-mail van 8 februari 2021 (productie 16 bij dagvaarding) heeft [gedaagde partij 3] aan [betrokkene 4] onder meer geschreven:
“(…)
Ik kan het begrijpen… Ik heb er het weekend ook mee zitten pakken…
PFF. Ik zit te denken hoe en of ik dit had kunnen ondervangen…
Dit is het bestand van 18 december.Ik heb even grof zitten tellen, maar dan kom ik wel tot substantiele bedragen. Doordat de facturen achteraf op rekening 3000 voorraad worden geboekt, kan ik alleen op de bank zien wat betaald wordt. Deze facturen zijn grotendeels opgemaakt na opmaken van de tussentijdse cijfers.
De laatste we-transfer met facturen voor de tussentijdse cijfers was van 10-11-2020. Ik was ervan uitgegaan dat we daarmee redelijk bij waren.
Ik ben bij het opmaken van de cijfers uitgegaan van het door jou aangegeven percentage voor de materialen van 45% van de omzet. Dit heb ik voor elke opgeleverde Lodge toegepast.
Ik zou niet weten hoe ik had moeten voorzien dat tussen 10 november en 18 december dit nog zou komen…
(…)”
3.36.
Bij e-mail van eveneens 8 februari 2021 (productie 9 bij dagvaarding) heeft [betrokkene 4] aan [betrokkene 1] en [betrokkene 3] onder meer geschreven:
“(…)
Ik heb vanmiddag kort gesproken met [voornaam gedaagde partij 3]( [gedaagde partij 3] – toevoeging rechtbank)
. Hij heeft de laatste zaken voor 2020 ingeklopt om een jaarrekening op te maken.
Ik ben hier erg van geschrokken en wil dit dan ook direct aan jullie melden.
[voornaam gedaagde partij 3] komt namelijk op dit moment op een uiteindelijk verlies uit van 80 Duizend euro. Dit terwijl de tussentijdse opmaak nog op + 134 stond.
Ik ben hier zeer van geschrokken. Hij geeft aan dat er waarschijnlijk meer omzet en te weinig inkoop facturen in de 31-10 balans zitten en in de laatste 2 maanden, is er juist weer andersom, dus weinig omzet ( meer tijd nodig voor projecten + uitstel naar 2021) en is er een flink aantal inkoopfacturen binnengekomen.
Ik hield zelf al rekening met het feit dat er 50-60K van de winst af zou gaan, omdat we flink meer personeel hebben de laatste maanden(+investering voor 2021), en we dus in verhouding ook weinig orders hebben afgerond in het 4e kwartaal. Maar dat het zo uitpakt, slaat in als een bom.
(...)”
3.37.
Bij voormeld e-mailbericht heeft [betrokkene 4] een notitie meegestuurd waarin hij uitleg geeft over het margeverschil over het boekjaar 2020. Deze notitie (eveneens productie 9 bij dagvaarding) bevat volgens de aanhef [betrokkene 4] persoonlijke visie en houdt onder meer het volgende in:
“(...)
1 Verkeerde inkoop/marge ingezet door [voornaam gedaagde partij 3] .
[voornaam gedaagde partij 3] heeft de inkoop en marge omgedraaid. Hierdoor is de marge op 55% komen te staan en de inkoop op 45%.(...)
Hierdoor zijn de cijfers tot 31-10 te rooskleurig omdat er 13% extra op de marge staat i.p.v. inkoop. Dit zorg voor een megaverschil van 13% over 1.525.000 =€ 198.250,-Conclusie hieruit is dat de stand van zaken per 31-10 geen+ 134.000had moeten zijn, maar een min van -€ 64.250,-

2.Personeel

Er is veel geïnvesteerd in o.a. extra personeel(...)
.
Deze investering omvat o.a.:
Tbv Groei 2021:
(...)
Totaal investering extra personeel 2020 € 51.936,-
Tbv opvang/grote vd orders:
Daarbij blijkt dat de totale personeelskosten voor 2020 met 200K gestegen zijn t.o.v. 2019. Terwijl de omzet ook “maar” met 200K is gegroeid. Dit komt met name door de toename van grote orders. Hier is meer personeel voor nodig geweest! Uitgaand van 2 mensen in het laatste halfjaar, komt dit op een extra kostenpost vancirca € 42.000
(…)

3.Upgrade

Verder is halverwege het jaar geïnvesteerd in de vernieuwde constructie en isolatie (conform bouwbesluit 2020!) waardoor de brutomarge van reeds bestaande orders 1-2% (In 1e instantie geschat: ) lager uitgekomen is.(...)
Totaal verlies over 9 orders = 886.500 x 0,015 =€ 13.300 indicatie margeverlies
Werkelijk verliesis zeker 2000 euro per order, dus totaal€ 18.000,-

4.Uitloop/uitstel orders

Door het uitlopen van verschillende orders, missen we over nov/dec een flink stuk omzet.
(...)
Indicatie margeverlies: ?

5.Restant rekening courant

Er is afgesproken dat de rekening courant afgeboekt zal worden. Euro 8500 is door [betrokkene 4] betaald als zekere prive zaken. De overige 20.000 is weg geboekt in 2020.
Margeverlies € 20.000,-

6.Verrekening 2019

Er is een verrekening van 39.725 van facturen uit 2019, die in 2020 geboekt zijn(...)
. Dit geeft een groot verlies van marge in 2020!
Margeverlies € 39.725

7.Vooruit gefactureerde omzet (aanbetalingen)

Er is in 1e instantie rekening gehouden met 33% vd factuurwaarde die als omzet geboekt kan worden (evenredig aan gedane arbeid/kosten) , maar dit moet zeker 50% zijn.( of nog meer?) De voorbereiding / verkoop kosten van o.a. personeel(...)
zijn in de 33% niet voldoende meegenomen, maar moeten wel worden berekend. Het verschil tussen de 33% en 50% zal worden aangepast, zodat het resultaat verbeterd.
Extra marge € 47.500
Mijn eindconclusie is dat als ik bovenstaande bedragen optel, er voor dik 219.000 “verklaarbaar” is. Als ik hier de -85.000 ( volgens WV 8 feb) afhaal, dan kom ik weer uit op een plus van 130/135K die we eigenlijk zouden draaien. Dit klopt dan redelijk met de 1e begroting.
Neemt niet weg dat er fouten zijn gemaakt en dat er goed gekeken moet worden naar 2021.
(...)
Verder vindt ik het belangrijk om te benadrukken dat zowel [voornaam gedaagde partij 3] als ik altijd correct en oprecht hebben gehandeld en dat er absoluut geen sprake is van kwade opzet. Ik vindt het heel vervelend dat de cijfers van 31-10 geen goed beeld gaven van de werkelijkheid. Ik ben hier uiteraard persoonlijk verantwoordelijk voor en zal deze verantwoordelijkheid ook nemen.
(...)”
3.38.
Op 9 februari 2021 ontving [eisende partijen] de concept jaarrekening 2020 opgesteld door [gedaagde partij 1] (productie 8 bij dagvaarding). Uit deze cijfers bleek dat [betrokken BV 1] niet winstgevend was, zoals vóór de transactie uit de cijfers bleek, maar verlieslijdend. Er was geen sprake van een bedrijfsresultaat 2020 van € 134.089,00, maar van -/- € 103.054,00. De omzet bedroeg € 1.525.123,00 en het eigen vermogen -/- € 39.159,00.
3.39.
Bij e-mail van 15 februari 2021 (productie 27 bij antwoord) heeft [gedaagde partij 1] aan [eisende partijen] onder meer geschreven dat zij afhankelijk is van de door [betrokken BV 1] aangeleverde cijfers en heeft zij mogelijke oorzaken genoemd van het verschil tussen de cijfers in het Tussentijds Rapport en de jaarrekening 2020, namelijk de zeer sterk gestegen kosten van de lonen en salarissen.
3.40.
In maart 2021 heeft [eisende partijen] [betrokken BV 3] (hierna: [betrokken BV 3] ) opdracht gegeven om een analyse uit te voeren van de resultaatontwikkeling van [betrokken BV 1] over het boekjaar 2020 en om een beschrijving op te stellen van de administratieve organisatie van [betrokken BV 1] , mede tegen de achtergrond van de daarvoor bestaande en administratieve en boekhoudkundige gebruiken.
3.41.
Bij brief van 15 maart 2021 (productie 21 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eisende partijen] [gedaagde partij 1] aansprakelijk gesteld voor de schade die [eisende partijen] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van een tekortkoming in de nakoming althans onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] . De tekortkoming of onrechtmatige daad bestaat er volgens de brief uit dat [gedaagde partij 1] haar zorgplicht als boekhouder heeft geschonden door bij het opstellen van de cijfers van [betrokken BV 1] de inkoop- en margecijfers om te draaien en door de cijfers op te stellen zonder te controleren of alle benodigde stukken in haar bezit waren.
3.42.
Op 19 april 2021 is [betrokken BV 1] failliet verklaard. Na het faillissement heeft [betrokken BV 1] een doorstart gemaakt onder de naam [betrokken BV 4] . [betrokkene 3] is van die onderneming één van de eigenaren en algemeen directeur.
3.43.
Op 23 juli 2021 heeft [betrokken BV 3] een (eerste) rapport uitgebracht (productie 10 bij dagvaarding), waarin diverse tekortkomingen in de administratieve organisatie van [betrokken BV 1] worden benoemd. Het gaat met name om een late administratieve verwerking van in- en verkoopfacturen en onvoldoende registratie en beheersing van projecten, waardoor de directie onvoldoende inzicht heeft in de resultaatontwikkeling, de omvang van vorderingen en verplichtingen en het werkkapitaal. [betrokken BV 3] heeft ook een pro forma winst- en verliesrekening opgesteld over het jaar 2020 en over de periode tot 31 oktober 2020. Volgens deze winst- en verliesrekening bedroeg het eigen vermogen van [betrokken BV 1] per 31 oktober 2020 € 1.872,00, terwijl in de tussentijdse cijfers tot en met oktober 2020 in de financiële dataset (zie 3.14) een eigen vermogen van € 181.381,00 stond vermeld. Het bedrijfsresultaat per 31 oktober 2020 bedroeg volgens [betrokken BV 3] -/- € 44.446,00. De tussentijdse cijfers tot en met oktober 2020 vermeldden echter een bedrijfsresultaat van € 134.098,00.
3.44.
Op 24 september 2021 heeft [betrokken BV 3] in opdracht van [eisende partijen] een tweede rapport uitgebracht (productie 14 bij dagvaarding). Op verzoek van [eisende partijen] heeft zij een beschrijving gemaakt van aangetroffen e-mails tussen [betrokkene 4] en [gedaagde partij 3] van [gedaagde partij 1] en de uitwerking daarvan op de cijfers van [betrokken BV 1] tegen de achtergrond van de voor een accountant algemeen aanvaarde beroepsnormen en boekhoudkundige gebruiken. Het rapport vermeldt onder meer dat de boekhouding van [betrokken BV 1] niet in overeenstemming met boekhoudkundige gebruiken en daaromtrent algemeen aanvaarde regels is gevoerd en dat de administratie niet op juiste en adequate wijze werd bijgehouden.
3.45.
[eisende partijen] heeft tegen [betrokken BV 2] een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut (hierna: NAI) en onder meer vergoeding gevorderd van de schade die zij stelde te hebben geleden als gevolg van diverse inbreuken door [betrokken BV 2] op door haar verstrekte garanties. Bij arbitraal eindvonnis van 23 december 2021 (productie 17 bij dagvaarding) heeft het NAI onder meer geoordeeld dat [betrokken BV 2] de balansgarantie heeft geschonden. Daarbij was volgens het NAI sprake van grove schuld of bewuste roekeloosheid van [betrokken BV 2] . Het NAI heeft [betrokken BV 2] veroordeeld tot terugbetaling van de koopprijs van de aandelen en betaling van door [eisende partijen] gemaakte (advies)kosten.
3.46.
[eisende partijen] heeft [betrokkene 4] gedagvaard voor deze rechtbank en onder meer verklaringen voor recht gevorderd en vergoeding van door haar geleden schade. Bij vonnis van 26 januari 2022 (productie 18 bij dagvaarding; ECLI:NL:RBGEL:2022:405) heeft de rechtbank voor recht verklaard dat [betrokkene 4] opzettelijk informatie heeft verzwegen en onjuiste informatie heeft verstrekt aan [eisende partijen] , uit het oogpunt zichzelf hiermee te bevoordelen, en dat hierbij sprake is van bedrog en misleiding, en daarnaast dat [betrokkene 4] onrechtmatig heeft gehandeld door het verzwijgen van informatie en het geven van onjuiste informatie. Zij heeft [betrokkene 4] onder meer veroordeeld tot betaling van de schade ter hoogte van € 827.474,40.
3.47.
Bij brief van 15 april 2022 (productie 22 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eisende partijen] een concept-dagvaarding aan [gedaagde partijen] gestuurd.
3.48.
In reactie hierop heeft [gedaagde partijen] bij brief van zijn advocaat van 4 mei 2022 (productie 23 bij dagvaarding) alle aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Het geschil

4.1.
[eisende partijen] vordert na wijziging van eis – kort gezegd – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde partijen] zijn zorgplicht heeft geschonden en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisende partijen] ;
II. [gedaagde partijen] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan [eisende partijen] van € 426.739,67, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde partijen] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 4.414,00;
IV. [gedaagde partijen] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente.
4.2.
[eisende partijen] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij voorafgaand aan de koop van de aandelen foutief is geïnformeerd over de financiële stand van zaken van [betrokken BV 1] . Er is een winstgevende onderneming aan haar gepresenteerd, maar zij heeft een verlieslijdende onderneming gekocht. [eisende partijen] betoogt dat zij is misleid door [betrokken BV 2] en dat zij sterk vermoedt dat [gedaagde partij 1] [betrokken BV 2] hierbij heeft geholpen. Volgens [eisende partijen] heeft [gedaagde partij 1] haar zorgplicht en de toepasselijke beroepsnormen jegens [eisende partijen] als kopers geschonden. Hierdoor zijn tussentijdse cijfers opgesteld die onvolledig en onjuist waren en een totaal ander beeld gaven dan de werkelijkheid. Als [eisende partijen] bekend zou zijn geweest met de daadwerkelijke financiële situatie van [betrokken BV 1] , zou zij nooit tot aankoop zijn overgegaan. [eisende partijen] stelt dat het handelen van [gedaagde partij 1] onrechtmatig is geweest tegenover haar en dat zij als gevolg hiervan forse schade heeft geleden. Zij houdt [gedaagde partij 1] aansprakelijk voor deze schade.
4.3.
[gedaagde partijen] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisende partijen] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [eisende partijen] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en met de wettelijke rente.
4.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling

5.1.
De zaak draait om de vraag of [gedaagde partij 1] jegens [eisende partijen] als kopers van de aandelen in [betrokken BV 1] een zorgplicht heeft geschonden. Bij beroepsaansprakelijkheid staat centraal de norm dat een beroepsbeoefenaar – in dit geval een administratiekantoor – ten opzichte van haar cliënt de zorgvuldigheid in acht moet nemen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. [gedaagde partij 1] en [eisende partijen] zijn echter geen contractspartijen van elkaar. Er rust dus geen contractuele zorgplicht op [gedaagde partij 1] ten opzichte van [eisende partijen] Hooguit zou sprake kunnen zijn van een buitencontractuele zorgplicht.
5.2.
[eisende partijen] verwijst in dit verband naar een arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:149). In die zaak ging het om een vordering tot schadevergoeding op grond van aansprakelijkheid van een accountant wegens schending van een buitencontractuele zorgplicht. De Hoge Raad overwoog dat de vraag of een accountant bij de uitoefening van een niet-wettelijke taak jegens een derde heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot betaamt, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet mede acht worden geslagen op de functie van de accountant in het maatschappelijk verkeer. Indien de accountant gezien het belang dat een derde aan zijn rapportage zal hechten, ermee rekening moet houden dat die derde zijn gedrag mede door de inhoud van die rapportage laat bepalen, kan het nalaten maatregelen te treffen om te voorkomen dat die derde aan die rapportage ten onrechte of onjuiste betekenis toekent, in strijd zijn met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.
5.3.
[eisende partijen] concludeert hieruit dat op [gedaagde partij 1] een zorgplicht jegens haar rustte. [eisende partijen] betoogt dat [gedaagde partij 1] wist dat [betrokkene 4] zijn aandelen wilde verkopen en dat de tussentijdse cijfers uitsluitend werden opgesteld om aan eventuele kopers te laten zien ten behoeve van de verkoop. [gedaagde partij 1] zou daarbij de wetenschap hebben gehad dat de koopsom op basis van deze cijfers zou worden bepaald en dat kopers deze cijfers zouden inzien en daarop hun bereidheid tot het kopen van de aandelen zouden baseren, aldus [eisende partijen]
5.4.
[gedaagde partijen] voert hiertegen terecht aan dat [eisende partijen] de op [gedaagde partij 1] rustende zorgplicht ten onrechte op gelijke voet plaatst met die van een accountant en er te gemakkelijk van uitgaat dat [gedaagde partij 1] een met een accountant vergelijkbare positie inneemt. Een accountant voert – anders dan een boekhouder – een wettelijk beschermde titel, die is voorbehouden aan hen die staan ingeschreven in het register van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). De wetgever heeft aan accountants bepaalde taken opgedragen, zodat de accountant een bijzondere maatschappelijke positie inneemt. De accountant moet er rekening mee houden dat derden op een jaarrekening (kunnen) vertrouwen. Mede daarom is een accountant onderworpen aan het tuchtrecht. Voor een boekhouder geldt het voorgaande niet. Hij heeft weliswaar ook een zorgplicht, maar neemt een andere maatschappelijke positie in dan een accountant. De beroepsnormen van de NBA kunnen dan ook niet één op één van toepassing worden verklaard op de boekhouder. De omstandigheid dat [gedaagde partij 1] in de door haar opgestelde jaarrekeningen vermeldt dat deze zijn opgesteld in overeenstemming met de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving maakt het voorgaande niet anders. Deze Richtlijnen zijn immers geen door de NBA geformuleerde beroepsnorm. Verder heeft [eisende partijen] in het licht van de betwisting door [gedaagde partijen] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde partij 1] samenstellingsverklaringen bij jaarrekeningen verstrekt, zodat dit niet vast staat. Ook dit biedt dus geen aanknopingspunt om [gedaagde partij 1] op één lijn te stellen met een accountant. Volgens [eisende partijen] presenteert [gedaagde partij 1] zich wel als accountant. [eisende partijen] wijst erop dat op de website van [gedaagde partij 1] staat vermeld: “
Vertrouwen speelt een belangrijke rol. Als accountant ben je voor een groot deel afhankelijk van vertrouwen.” Dit enkele citaat van de website van [gedaagde partij 1] leidt echter nog niet tot de conclusie dat [gedaagde partij 1] op één lijn kan worden gesteld met een accountant en dat de voor accountants geldende beroepsnormen ook op haar van toepassing moeten worden geacht.
5.5.
Voor zover ondanks het voorgaande ook in het geval van [gedaagde partij 1] als boekhouder moet worden uitgegaan van het door de Hoge Raad geformuleerde toetsingskader voor de buitencontractuele zorgplicht van de accountant, overweegt de rechtbank het volgende.
5.6.
[gedaagde partijen] stelt zich op het standpunt dat op [gedaagde partij 1] ten tijde van het opstellen van het Tussentijds Rapport geen zorgplicht jegens potentiële kopers rustte, laat staan tegenover [eisende partijen] [gedaagde partijen] betwist dat [gedaagde partij 1] ten tijde van het opstellen van het Tussentijds Rapport wist dat dat rapport zou worden gedeeld met potentiële kopers van de aandelen, laat staan dat het als uitgangspunt zou dienen bij de verkoop, en dat zij bekend was met [eisende partijen] of een andere koper. Zij voert aan dat [betrokkene 4] [gedaagde partij 1] pas op 14 december 2020 – de dag waarop [betrokkene 4] een mondeling akkoord bereikte met [eisende partijen] over de verkoop van 85% van zijn aandelen (zie 3.16) – heeft geïnformeerd over de ontwikkelingen rond de overname.
5.7.
Dit verweer slaagt. [gedaagde partijen] heeft onweersproken aangevoerd dat [betrokkene 4] in oktober en november 2020 aan [gedaagde partij 1] heeft gevraagd om een tussentijds overzicht op te stellen en dat [betrokkene 4] daarbij alleen heeft laten weten dat hij erover dacht zijn aandelen te verkopen en, op 5 november 2020, dat hij in gesprek was met een aantal potentiële kopers voor 20-40% van zijn aandelen. [betrokkene 4] heeft volgens [gedaagde partijen] niet tegen [gedaagde partij 1] gezegd wie die potentiële kopers waren, dat het Tussentijds Rapport aan hen ter beschikking zou worden gesteld, dat het leidend zou zijn bij een eventuele verkoop en dat het de basis zou vormen voor het bepalen van de koopprijs. Nadat [gedaagde partij 1] het Tussentijds Rapport op 17 november 2020 aan [betrokkene 4] had gestuurd bleef het stil, totdat [betrokkene 4] [gedaagde partij 1] op 14 december 2020 liet weten dat hij in gesprek was met een overnamekandidaat en, later die dag, dat hij mondelinge overeenstemming had bereikt met [eisende partijen] Onder deze omstandigheden, die [eisende partijen] op zichzelf niet weerspreekt, valt niet in te zien dat op [gedaagde partij 1] ten tijde van het opstellen van het Tussentijds Rapport een zorgplicht rustte ten opzichte van potentiële kopers, laat staan ten opzichte van in het bijzonder [eisende partijen] Nu [eisende partijen] bij [gedaagde partij 1] pas in beeld is gekomen nadat [gedaagde partij 1] het Tussentijds Rapport aan [betrokkene 4] ter beschikking had gesteld, hoefde [gedaagde partij 1] er ten tijde van het uit handen geven van dat rapport geen rekening mee te houden dat dit vervolgens ter beschikking zou worden gesteld van [eisende partijen] en dat [eisende partijen] haar gedrag mede door die rapportage zou laten bepalen.
5.8.
De vraag is dan of op [gedaagde partij 1] ná het opstellen van het Tussentijds Rapport een zorgplicht rustte jegens potentiële kopers, meer specifiek jegens [eisende partijen] , en of zij die zorgplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.9.
Voor zover [eisende partijen] [gedaagde partij 1] verwijt dat zij is afgeweken van bestendige boekhoudkundige principes door – anders dan voorheen – de aanloopkosten voor nieuwe projecten op voorhand aan de winst toe te rekenen, geldt dat dit verwijt betrekking heeft op de totstandkoming van het Tussentijds Rapport. Daarover heeft de rechtbank hierboven overwogen dat ten tijde van het opstellen van het Tussentijds Rapport geen zorgplicht op [gedaagde partij 1] rustte jegens potentiële kopers, laat staan tegenover [eisende partijen] Daarbij komt dat [gedaagde partij 1] de door haar gehanteerde methode meermaals bij [eisende partijen] onder de aandacht heeft gebracht (zie 3.25-3.26) en dat [eisende partijen] dus vóór het sluiten van de overeenkomst op de hoogte was van de wijze waarop de projecten in de administratie werden verwerkt. Voor zover al sprake was van een zorgplicht van [gedaagde partij 1] , heeft zij deze gezien het voorgaande op dit punt dan ook niet geschonden.
5.10.
[eisende partijen] verwijt [gedaagde partij 1] verder dat zij in februari 2021 drie versies van de concept-jaarcijfers 2020 heeft opgesteld, waardoor [eisende partijen] niet meer wist welke jaarcijfers de juiste waren en wat nu eigenlijk de echte financiële toestand was van de onderneming die zij kort daarvoor had overgenomen. Deze concept-jaarrekeningen dateren echter van ná de verkoop van de aandelen. [gedaagde partijen] stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat de verschillende versies van de jaarrekening geen enkele rol hebben gespeeld bij de beslissing van [eisende partijen] om de aandelenoverdracht wel of niet aan te gaan en, zo ja, tegen welk bedrag. Ook in zoverre is dus geen sprake van schending van een zorgplicht door [gedaagde partij 1] . Dit geldt temeer nu [gedaagde partijen] onweersproken heeft aangevoerd dat zij de verschillende versies van de jaarrekening op verzoek van [betrokkene 4] en ten behoeve van zijn analyse van de tegenvallende cijfers heeft gemaakt, en dat het uitdrukkelijk niet haar bedoeling is geweest dat deze versies zouden worden gedeeld met [eisende partijen] [gedaagde partij 1] heeft nooit toestemming gegeven voor het delen van deze versies en voor haar heeft nooit ter discussie gestaan dat de eerste door haar opgestelde versie de juiste was. In het licht hiervan kan eventuele verwarring bij [eisende partijen] over de vraag welke jaarcijfers de juiste waren niet aan [gedaagde partij 1] worden toegerekend.
5.11.
[eisende partijen] stelt zich voorts op het standpunt dat [gedaagde partij 1] , in de periode voorafgaand aan de totstandkoming van de koopovereenkomst, een op haar rustende waarschuwingsplicht heeft geschonden door [eisende partijen] niet te informeren over de daadwerkelijke financiële situatie waarin [betrokken BV 1] toen verkeerde.
5.12.
[eisende partijen] voert in dit verband ten eerste aan dat [gedaagde partij 1] op 18 december 2020 – de dag waarop [betrokkene 4] haar het WeTransfer-bestand met facturen van het vierde kwartaal 2020 toestuurde (zie 3.17) – al wist dat een groot aantal inkoopfacturen voor een bedrag van bijna € 200.000,00 niet was meegenomen in het Tussentijds Rapport. [gedaagde partijen] betwist dit. Volgens [gedaagde partijen] kwam zij er pas in de loop van februari 2021 aan toe om met de werkzaamheden voor het opstellen van de jaarrekening te beginnen en heeft zij de betreffende inkoopfacturen toen pas voor het eerst daadwerkelijk gezien. Pas op dat moment werd het [gedaagde partij 1] duidelijk dat in deze grote hoeveelheid aan bestanden nog inkoopfacturen zaten van de periode vóór 31 oktober 2020 en ontstond bij haar het besef dat de cijfers van het Tussentijds Rapport geen goed beeld gaven van de werkelijke financiële situatie van [betrokken BV 1] , aldus [gedaagde partijen]
5.13.
Wat verder ook zij van de omstandigheid dat [gedaagde partij 1] er door drukke werkzaamheden rond het due diligence-onderzoek niet eerder dan in de loop van februari 2021 aan toekwam om de betreffende inkoopfacturen te bekijken, deze handelwijze is naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig tegenover [eisende partijen] Het begeleidende bericht van [betrokkene 4] bij de WeTransfer-bestanden vermeldde immers dat het de facturen van het vierde kwartaal bevatte en dat daarna nog facturen van de afgelopen twee weken zouden volgen. [gedaagde partij 1] moet de bestanden uiterlijk op 25 december 2020 hebben gedownload, omdat de link erheen volgens het bericht tot die datum geldig was. Daarnaast heeft [gedaagde partij 1] op 19 december 2020 van [betrokkene 4] het verzoek gekregen om de aangeleverde facturen te gaan verwerken zodat de definitieve cijfers over 2020 konden worden opgesteld en naar [eisende partijen] konden worden gestuurd (zie 3.17). Het belang van de facturen voor de definitieve cijfers en de relevantie daarvan voor [eisende partijen] in het kader van de aandelentransactie moeten [gedaagde partij 1] dan ook duidelijk zijn geweest. Desondanks heeft zij op dat moment helemaal niet naar de bestanden gekeken. Op 8 januari 2021 heeft [gedaagde partij 1] bovendien nog een aangepaste Tussentijdse Rapportage beschikbaar gesteld, maar ook daarin zijn de nagekomen facturen niet meegenomen. Dit is ten opzichte van [eisende partijen] – van wie het belang bij betrouwbare cijfers evident is en welk belang inmiddels bekend was bij [gedaagde partij 1] – onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig.
5.14.
In het kader van de waarschuwingsplicht voert [eisende partijen] ook nog aan dat [gedaagde partij 1] haar ten onrechte niet heeft geïnformeerd over het feit dat op 22 december 2020 voor [betrokken BV 1] uitstel van betaling van de vennootschapsbelasting is aangevraagd (zie 3.21). [eisende partijen] verbindt hieraan de conclusie dat er kort voorafgaand aan de verkoop van de aandelen al duidelijk tekenen waren van geldnood binnen [betrokken BV 1] . [gedaagde partijen] brengt hiertegen in dat [betrokkene 4] haar al op 18 november 2020 heeft gevraagd om uitstel voor de betaling van deze belasting te vragen. Volgens [gedaagde partijen] komt zij dergelijke verzoeken om uitstel met grote regelmaat tegen in haar praktijk en kan uit het enkele feit dat uitstel wordt gevraagd niet worden geconcludeerd dat er tekenen waren van geldnood binnen [betrokken BV 1] en dat zij [eisende partijen] daarvoor had moeten waarschuwen. Zij wijst er verder op dat de bankstand op 31 december 2020 € 65.000,00 bedroeg, zodat van (voorzienbare) geldnood bij [betrokken BV 1] geen sprake was. In het licht van dit gemotiveerde verweer heeft [eisende partijen] haar standpunt dat [gedaagde partij 1] op dit punt haar waarschuwingsplicht heeft geschonden onvoldoende onderbouwd.
5.15.
Nu gezien het voorgaande komt vast te staan dat [gedaagde partij 1] onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eisende partijen] heeft gehandeld, is de onder I gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar op het punt zoals hierboven benoemd onder 5.13.
5.16.
Dan is vervolgens de vraag of [eisende partijen] schade heeft geleden en of een causaal verband bestaat tussen het onder 5.13 bedoelde onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] en de gestelde schade van [eisende partijen] betoogt immers dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] een koopovereenkomst is aangegaan die zij nooit had gesloten als zij op de hoogte zou zijn geweest van de daadwerkelijke financiële toestand van [betrokken BV 1] en dat zij als gevolg hiervan schade heeft geleden. In dit kader moet een vergelijking worden gemaakt tussen de feitelijke situatie van [eisende partijen] en de hypothetische situatie waarin zij zou hebben verkeerd als het onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] achterwege zou zijn gebleven.
5.17.
[gedaagde partijen] voert als verweer aan dat niet de aan [gedaagde partij 1] gemaakte verwijten, maar gebreken in de door [betrokken BV 1] gebouwde woningen hebben geleid tot het faillissement van [betrokken BV 1] , als gevolg waarvan [eisende partijen] schade heeft geleden. Op zichzelf is juist dat deze oorzaak van het faillissement niet aan [gedaagde partij 1] is toe te rekenen. De koopsom van de aandelen is echter gebaseerd op de door [gedaagde partij 1] opgestelde cijfers, waarin – aan [gedaagde partij 1] verwijtbaar – voor een bedrag van € 200.000,00 aan inkoopfacturen niet was meegenomen. [eisende partijen] heeft gemotiveerd betoogd dat verstrekking van de juiste financiële gegevens van invloed zou zijn geweest op haar bereidheid tot koop van de aandelen. Het aan [gedaagde partij 1] gemaakte verwijt weggedacht, zou [eisende partijen] tijdig hebben beschikt over de juiste financiële informatie over [betrokken BV 1] . [eisende partijen] heeft voldoende onderbouwd dat zij in dat geval niet tot koop van de aandelen zou zijn overgegaan. In dat geval zou zij ook niet zijn geconfronteerd met het faillissement van [betrokken BV 1] , ongeacht de oorzaak daarvan. Het verweer van [gedaagde partijen] , dat het causaal verband tussen het aan haar gemaakte verwijt en de schade hoe dan ook ontbreekt, gaat gezien het voorgaande niet op.
5.18.
De gestelde schade van [eisende partijen] bestaat uit de volgende posten:
de totaal geleden schade waarvoor (Inter) [betrokkene 4] is veroordeeld € 915.099,51
te vermeerderen met wettelijke rente
de geldlening aan [betrokken BV 1] € 75.000,00
te vermeerderen met wettelijke rente
de niet al vergoede kosten van [betrokken BV 3] € 7.473,53
te vermeerderen met wettelijke rente
de niet al vergoede arbitragekosten € 37.803,43
te vermeerderen met wettelijke rente
de niet al vergoede advocaatkosten uit de NAI- en de rechtbank-
procedure € 59.930,28
te vermeerderen met wettelijke rente.
[eisende partijen] brengt op het totaal van deze bedragen in mindering de bedragen die al door [betrokken BV 2] en [betrokkene 4] zijn voldaan, alsmede de opbrengst van de verkoop van de auto en de woning van [betrokkene 4] . De kosten voor uitwinning van de gelegde beslagen en verkoop van de woning telt [eisende partijen] bij haar gestelde schade op. Het totale schadebedrag komt daarmee – na eiswijziging – op € 426.739,67.
5.19.
De geldlening aan [betrokken BV 1] ter hoogte van € 75.000,00 (post b) is door [eisende partijen] verstrekt ten behoeve van het herstel van gebreken in door [betrokken BV 1] gebouwde woningen. De bouwgebreken bleken later een belangrijke oorzaak van het faillissement van [betrokken BV 1] . [gedaagde partij 1] staat daar volledig buiten. De lening kan niet worden toegerekend aan onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] . Voor veroordeling van [gedaagde partijen] tot vergoeding van deze gestelde schadepost bestaat dan ook geen grond.
5.20.
De arbitragekosten en de advocaatkosten die [eisende partijen] heeft gemaakt in verband met de procedures bij het NAI en de rechtbank (posten d en e) komen evenmin voor vergoeding door [gedaagde partijen] in aanmerking. Het betreft immers procedures die [eisende partijen] tegen [betrokken BV 2] en [betrokkene 4] heeft gevoerd. [eisende partijen] heeft niet onderbouwd op grond waarvan [gedaagde partijen] , die geen partij was in die procedures, die kosten zou moeten dragen.
5.21.
Ten aanzien van de kosten van [betrokken BV 3] (post c) overweegt de rechtbank als volgt. [eisende partijen] vordert de vergoeding van deze kosten voor zover het NAI en de rechtbank [betrokken BV 2] en [betrokkene 4] niet al hadden veroordeeld tot vergoeding daarvan. Het betreft kosten van een partijdeskundige. Uitgangspunt is dat dergelijke kosten op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor vergoeding in aanmerking komen als ze voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Dat houdt in dat het moet gaan om redelijke kosten, die in redelijkheid zijn gemaakt. [eisende partijen] heeft [betrokken BV 3] ingeschakeld om onderzoek te doen naar de cijfers en de administratieve organisatie van [betrokken BV 1] . [betrokken BV 3] heeft vervolgens twee rapporten uitgebracht. Daaruit kwam onder meer naar voren dat de administratie – door [gedaagde partij 1] – niet op juiste en adequate wijze werd bijgehouden en dat in- en verkoopfacturen laat administratief werden verwerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was het inschakelen van [betrokken BV 3] als partijdeskundige op zichzelf redelijk. De (resterende) kosten daarvan zijn echter in de verhouding tot [gedaagde partij 1] niet redelijk te noemen. Zoals [gedaagde partijen] immers terecht aanvoert, bevatten de facturen van [betrokken BV 3] (productie 19 bij dagvaarding) slechts een zeer summiere toelichting van de bestede tijd en ziet een groot deel van de vermelde werkzaamheden op de procedure met [betrokkene 4] / [betrokken BV 2] (“
wederhoorprocedure [betrokkene 4]”, “
Zitting NAI d.d. 11 november, voorbereiding, beantwoording nagekomen vragen”). Gelet hierop heeft [eisende partijen] onvoldoende onderbouwd waarom en in hoeverre de (resterende) kosten van [betrokken BV 3] redelijkerwijs aan [gedaagde partij 1] zouden moeten worden toegerekend. Ook deze schadepost is daarom niet toewijsbaar.
5.22.
Met betrekking tot de totale schade waartoe [betrokken BV 2] en [betrokkene 4] zijn veroordeeld (post a) stelt [eisende partijen] dat zij, als zij bekend was geweest met de daadwerkelijke financiële situatie van [betrokken BV 1] , de aandelen in de onderneming nooit zou hebben gekocht. De schade bestaat daarom volgens haar in ieder geval uit de volledige koopsom, die “in enkele weken volledig in rook is opgegaan”. [gedaagde partijen] voert hiertegen aan dat [betrokken BV 1] een zeer jonge onderneming was die op het punt stond om door een verhuizing haar capaciteit te verhogen. In de aanloop naar deze verhuizing was al een flink aantal orders binnengehaald, zodat het ernaar uitzag dat de verhoogde capaciteit in 2021 volledig zou worden benut. Bovendien is het bij een jonge onderneming zoals [betrokken BV 1] niet ongebruikelijk dat niet ieder jaar winst wordt gemaakt, aldus [gedaagde partijen] betoogt dat [eisende partijen] in het kooptraject voortvarend te werk ging, afstapte van het tijdpad dat in de intentieovereenkomst was neergelegd en zelfs gedurende het due-diligenceonderzoek besloot om de aandelenoverdracht uitsluitend nog te baseren op tussentijdse cijfers, terwijl het mogelijk moet zijn geweest om op korte termijn de beschikking te krijgen over de jaarcijfers 2020. In het licht van dit gemotiveerde verweer heeft [eisende partijen] onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij met kennis van de ware stand van (financiële) zaken bij [betrokken BV 1] de aandelen nooit zou hebben gekocht, ook niet tegen een lagere koopprijs. Gelet hierop komt niet vast te staan dat de volledige koopsom moet worden aangemerkt als aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde partijen] toe te rekenen schade (artikel 6:98 BW). [eisende partijen] vordert van [gedaagde partijen] zonder meer de gehele schade die zij stelt te hebben geleden en tot vergoeding waarvan [betrokken BV 2] en [betrokkene 4] jegens haar zijn veroordeeld, minus het bedrag dat [betrokken BV 2] en [betrokkene 4] mogelijk zelf aan haar zullen voldoen. Voor toerekening van de volledige schade aan [gedaagde partijen] bestaat gezien het voorgaande echter geen grond. Dit geldt temeer omdat [gedaagde partijen] zich terecht op het standpunt stelt dat het gevorderde bedrag (in ieder geval deels) bestaat uit schadeposten – waaronder advocaatkosten, beslagkosten, proceskosten, proceskosten in reconventie en nakosten – die onlosmakelijk zijn verbonden met de procedures die [eisende partijen] tegen [betrokken BV 2] en [betrokkene 4] heeft gevoerd en waarmee [gedaagde partijen] niets van doen had. In zoverre kan deze schadepost in ieder geval niet aan [gedaagde partijen] worden toegerekend.
5.23.
De rechtbank zal [eisende partijen] in de gelegenheid stellen om zich, met inachtneming van wat de rechtbank ten aanzien van de bovengenoemde schadeposten heeft overwogen, bij akte – zo concreet mogelijk en waar mogelijk met nadere stukken onderbouwd – uit te laten over de resterende schade die zij heeft geleden en die volgens haar is toe te rekenen aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde partij 1] als bedoeld onder 5.13. Daarbij zal mede gelet moeten worden op de aard van de aansprakelijkheid – hier van een derde-betrokkene –, de mate van verwijtbaarheid en de aard van de schade, hier de vermindering van de waarde van aandelen. [gedaagde partijen] mag daarop vervolgens bij antwoordakte reageren.
5.24.
De rechtbank zal iedere verdere beslissing aanhouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 maart 2023voor het nemen van een akte door [eisende partijen] over hetgeen is vermeld onder 5.23, waarna de wederpartij op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.
JE/PB