ECLI:NL:RBGEL:2023:1117

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
05-066089-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf, schending redelijke termijn en geldverbeurdverklaring

Op 6 maart 2023 heeft de politierechter in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De zaak betreft een geldbedrag van in totaal € 84.750, dat op 8 april 2019 in Wijchen in beslag werd genomen. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van dit geld, terwijl zij wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf. De officier van justitie stelde dat het bewijs voor witwassen overtuigend was, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van culturele en persoonlijke omstandigheden. De politierechter oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte niet aannemelijk waren en dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van witwassen. De rechter hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en legde een taakstraf van 60 uur op, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Daarnaast werd het in beslag genomen geldbedrag van € 84.750 verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van witwassen en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.066089.21
Datum uitspraak : 6 maart 2023
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats/-land] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. D. van der Beek, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 8 april 2019, te Wijchen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (te weten 84.750 euro), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair:
hij, op of omstreeks 8 april 2019, te Wijchen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), voorhanden heeft gehad, en/of een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 subsidiair (witwassen, maar dan voor een bedrag van € 59.799,50, zijnde het bedrag dat volgens de eenvoudige kasopstelling een onverklaarbare herkomst zou hebben). In zijn schriftelijk requisitoir heeft hij de bewijsmiddelen opgesomd en zijn standpunt toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (gedeeltelijke) vrijspraak bepleit voor de periode die burgemeester en wethouders van Wijchen bij de in 2022 getroffen schikking in de bestuurszaak buiten beschouwing hebben gelaten, te weten de periode tot 1 januari 2018. Voor zover de verdenking het schikkingsbedrag van € 21.244,50 te boven gaat, dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Verder heeft de raadsman onder meer betoogd dat het bezit van het bij medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ) aangetroffen contante geld te verklaren is vanuit de Armeense cultuur van verdachte en [verdachte] en de oorlogssituatie in het gebied van herkomst (Nagorno-Karabach). Verdachte en [verdachte] leefden zuinig, spaarden en namen geld op van de bank om het contant thuis te bewaren. Van het aangetroffen geld is een deel van verdachte, een deel van haar moeder en/of ouders en een deel van [verdachte] , hoewel [verdachte] niet wist dat zijn geld met dat van anderen werd bewaard en [naam medeverdachte] niet wist van het geld van haar moeder. [verdachte] heeft slechts uiting gegeven aan zijn betrokkenheid richting [naam medeverdachte] , de moeder van zijn zoontje, die beiden met gezondheidsproblemen kampen of hebben gekampt. Van een gezamenlijke huishouding is geen sprake geweest.
In relatie tot de bepleite vrijspraak is aangevoerd dat verdachte en [verdachte] zich verkeerd begrepen en behandeld voelen door onder meer de overheid, die geen of te weinig oog heeft gehad voor de andere gebruiken en buitenlandse afkomst van verdachte en [verdachte] , en de bestuursrechter; volgens de raadsman is het woord “toeslagenaffaire” niet ver weg.
Beoordeling door de politierechter
Relevantie bestuursrechtelijke schikking
Het nadeel door de aan medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ) in de strafzaak verweten bijstandsfraude is door de gemeente oorspronkelijk becijferd op ruim € 130.000. Via een bestuursrechtelijk traject is dit bedrag kennelijk van verdachte en [naam medeverdachte] teruggevorderd.
In de hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft [verdachte] (met [naam medeverdachte] ) op 25 oktober 2022 een schikking getroffen met burgemeester en wethouders van Wijchen. Die schikking houdt blijkens het door de CRvB opgemaakte proces-verbaal in: de vordering tot 1 januari 2018 vervalt, over de jaren 2018 en 2019 betalen [naam medeverdachte] en [verdachte] (bijzondere) bijstand terug aan het college (
politierechter: totaal € 21.244,50), het beslag op de woning wordt doorgehaald, [naam medeverdachte] en [verdachte] trekken het hoger beroep in en partijen verlenen elkaar in deze zaak (naar de politierechter begrijpt: de bestuurszaak) over en weer finale kwijting en partijen dragen ieder de eigen proceskosten. [2]
Het feit, dat in de bestuursrechtelijke zaak een schikking (in de hiervoor beschreven zin) is getroffen, heeft naar het oordeel van de politierechter geen gevolgen voor de beoordeling van het bewijs in de strafzaak. Volgens vaste rechtspraak vormt de strafrechter zich een zelfstandig oordeel en geeft de strafrechter een eigen waardering van de bewijsmiddelen (zie ECLI:NL:HR:2004:AO5690). De politierechter wijst er verder op dat in de bestuurszaak geen eindoordeel door de bestuursrechter is gegeven, maar slechts een schikking tussen partijen is getroffen. Een schikking in de bestuurszaak bovendien, waarbij noch van de kant van de gemeente noch van de zijde van [verdachte] enige erkenning van relevante rechtsfeiten heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de politierechter is er dus geen reden om [verdachte] vrij te spreken voor zover het betreft een bedrag boven € 21.244,50.
Feit - heling danwel witwassen van € 84.750 (bedrag tenlastelegging)
Juridisch kader
De politierechter stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Naar vaste jurisprudentie kan, in het geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of goed uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Bij toetsing door de rechter dienen de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of het goed. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of goed waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Toepassing juridisch kader in deze zaak
De politierechter is van oordeel dat [naam medeverdachte] en [verdachte] een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. De bewijsmiddelen en overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen, zijn opgenomen in het heden tegen [naam medeverdachte] gewezen vonnis, dat aan deze uitspraak wordt gehecht en dat hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. [3]
Het gaat daarbij kort samengevat om (met name) de volgende bewijsmiddelen en -conclusies: [verdachte] en [naam medeverdachte] hebben samen een kind en gaan meerdere keren samen op vakantie (buitenland), gegevens over het betalingsverkeer en de telefoongegevens van [verdachte] linken hem aan Wijchen en niet aan zijn officiële woonplaats elders, reparatienota’s voor zijn auto staan op het adres van [naam medeverdachte] in Wijchen, het waterverbruik van [naam medeverdachte] woning in Wijchen past meer bij een 2 persoonshuishouden en diverse getuigenverklaringen merken [verdachte] als medebewoner van [naam medeverdachte] aan.
Wat door of namens [verdachte] op het punt van de samenwoning is aangevoerd, is bij die beslissing ook betrokken.
In de (dus) door hen samen bewoonde woning in Wijchen is bij de doorzoeking in april 2019 een bedrag van € 84.7
80 in contanten aangetroffen en in beslag genomen.
In de commode, in een agenda uit 2013, zaten 2 biljetten van 10 euro, 3 biljetten van 20 euro,
12 biljetten van 50 euro, 1 biljet van 100 euro, totaal: 780 euro. In de commode, in een luier, zaten: 106 biljetten van 50 euro, 37 biljetten van 100 euro, totaal: 9000 euro. In de commode, in een koker, zaten twee “sealbags”. In de eerste “sealbag” zaten 92 biljetten van 100 euro, 204 biljetten van 200 euro, totaal: 50.000 euro. In de tweede “sealbag' zaten 250 biljetten van 100 euro, totaal: 25.000 euro.
In de keukenkast is in een tas nog een portemonnee aangetroffen met geld erin. Dit geld, 175 euro, is
nietin beslag genomen.
Uit het dossier volgt dat [naam medeverdachte] op 14 juli 2011 € 188 vermogen had en een uitkering ontving [4] . [verdachte] , die sinds 2009 werkt als pakketbezorger en wiens vermogen tot die tijd was vastgesteld op € 0, had in januari 2011 zeer gering contant saldo. [5] De vraag rijst dan ook hoe [naam medeverdachte] en [verdachte] in globaal 8 jaar tijd aan dit grote contante geldbedrag zijn gekomen. De politierechter stelt vast dat er geen direct bewijs is voor een specifiek gronddelict, zoals een drugsdelict.
De politierechter is van oordeel dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Daarbij is van belang dat het gaat om een groot bedrag, waarvan het voorhanden hebben niet genoodzaakt wordt door het beroep of bedrijf van [naam medeverdachte] en [verdachte] . Verder bestaat een groot deel van het bedrag uit niet gangbare biljetten van € 100 en € 200. [6] Algemeen bekend is dat in de criminaliteit grote contante bedragen gangbaar zijn.
De sociale recherche heeft een kasopstelling gemaakt van het
contantegeld van [verdachte] per 1 januari 2011. [verdachte] genoot tot 1 mei 2009 een bijstandsuitkering, waarbij zijn vermogen op € 0 is vastgesteld. [7]
De inkomsten en uitgaven die [verdachte]
giraal(via zijn bankrekeningen) deed, zijn
nietin die kasopstelling betrokken. Deze girale inkomsten (waaronder die als zelfstandig pakketbezorger) en uitgaven zijn wel uitvoerig geanalyseerd, waarbij werd vastgesteld dat dit alle verklaarbare reguliere en legale inkomsten en uitgaven betroffen.
De eerste twee auto’s (Audi en Ford Transit) zijn buiten de kasopstelling gelaten omdat deze voor 2011 zijn aangekocht. De Fiat Ducato bouwjaar 2016 is buiten de kasopstelling gelaten omdat deze vanaf een bankrekening is betaald.
Volgens de sociale recherche deed [verdachte] in de periode 1 januari 2011 tot en met 1 februari 2019 diverse contante opnamen, in totaal € 131.295. De contante verkoopopbrengst van de Ford Transit en de Fiat Ducato (bouwjaar 2008) is geschat op minimaal € 10.000 per auto, dus
€ 20.000 totaal. Dit brengt de contante ontvangsten op minimaal € 151.295.
Tegenover deze contante inkomsten staan contante uitgaven. In de periode 1 januari 2011 tot en met 1 februari 2019 deed [verdachte] diverse contante stortingen op zijn bankrekeningen, tot een totaalbedrag van € 98.574,50. Daarnaast werden 3 auto’s contant betaald, namelijk de Fiat Ducato, de Peugeot Boxer en de BMW, tot een geschat totaalbedrag van circa € 52.500. Dit brengt de contante uitgaven op (circa) € 151.074,50.
Er is dus sprake van een nagenoeg verwaarloosbaar verschil tussen de
contanteontvangsten en de
contanteuitgaven. Reeds op grond van deze onderdelen van de kasopstelling van het contante geld van [verdachte] stelt de politierechter vast dat de herkomst van het volledige bij verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen en in beslag genomen contante geldbedrag van
€ 84.7
8onverklaarbaar is.
De vraag is vervolgens of verdachte een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaringen [naam medeverdachte] en [verdachte] over het contante geld
[naam medeverdachte] heeft op vragen van de rechter-commissaris vlak voor aanvang van de doorzoeking gezegd dat er € 700 in huis was. Vervolgens heeft zij, geconfronteerd met het aangetroffen geld, verklaard dat zij zelf geen geld heeft. Bij het eerste recherche verhoor heeft [naam medeverdachte] verklaard dat zij zelf € 7.000 zou hebben gespaard dat in een portemonnee in een luier lag en dat zij niet wist dat er meer geld in haar huis lag. Wanneer [naam medeverdachte] wordt geconfronteerd met de verklaring van [verdachte] , antwoordt [naam medeverdachte] dat [verdachte] haar had gevraagd zijn spaargeld te bewaren, het zou € 60.000 of € 70.000 kunnen zijn, en dat zij dacht dat hij het al had meegenomen. Geconfronteerd met geld dat in een koker is aangetroffen, heeft zij eerst verklaard dat zij het geld niet in de koker had gestopt en even later dat zij het geld daar zelf in had gestopt. Veel later, voor het eerst bij de reclassering voor het rapport van 1 februari 2021, heeft [naam medeverdachte] verklaard dat een deel van het geld ook van haar ouders (of moeder) zou kunnen zijn. Volgens [naam medeverdachte] heeft zij € 7.000 kunnen sparen omdat zij niet veel eet en zuinig is.
De politierechter acht de verklaring die [naam medeverdachte] heeft gegeven voor haar aandeel in het aangetroffen geld, niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats zijn die verklaringen niet aannemelijk, omdat [naam medeverdachte] verschillende, tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het geld. In de tweede plaats is de verklaring vanuit “rekenkundig” oogpunt niet aannemelijk.
De uitkering die [naam medeverdachte] ontvangt, is immers naar algemeen bekend, geen vetpot en dekt de noodzakelijke kosten van bestaan. Bovendien heeft [naam medeverdachte] in de loop der jaren diverse grotere uitgaven gedaan, zoals ruim € 4.000 voor de IVF-procedure en kosten voor meerdere vakanties in het buitenland. Naast een vakantie in Parijs van voor start van de tenlastegelegde periode, zijn [naam medeverdachte] en [verdachte] samen op vakantie geweest op Kreta (2x, waarvan 1x in 2011), Barcelona (2012), Rome (in 2013 of 2014), Texel, Leganes Spanje (2014), Kos (2017).
Wat [naam medeverdachte] verder heeft aangevoerd, is niet (voldoende) onderbouwd zodat het geen verdere bespreking behoeft.
[verdachte] heeft verklaard dat hij 5 dagen in de week werkt als pakketbezorger. In 2016 en 217 heeft hij 6 dagen per week gewerkt in verband met de aanschaf van een eigen huis. Volgens [verdachte] is van het in Wijchen aangetroffen contante geld € 60.000 van hem. Een pakket met alleen bankbiljetten van € 100 en € 200, totaal € 50.000, heeft hij in juni 2018 aan [naam medeverdachte] gegeven en een pakket van € 10.000, met biljetten van € 100 en € 50, heeft hij in december aan [naam medeverdachte] gegeven. Dat geld komt van zijn zakelijke rekening af, hij had dat door de jaren heen gepind, en hij heeft [naam medeverdachte] gevraagd om dat geld voor hem te bewaren. Hij heeft de woning aan de [adres] gekocht met bijna € 60.000 eigen geld van zijn bankrekening. Verder heeft [verdachte] verklaard dat hij tijdens zijn relatie met [naam 1] en haar drie kinderen (politierechter: die relatie zou 6 jaar hebben geduurd) alles voor hen betaalde. Bij de inhoudelijke behandeling op 13 februari 2023 is namens verdachte aangevoerd dat bij die
€ 60.000 € 10.000 zat die [verdachte] geleend had van een kennis, dat de Audi eigenlijk van een ander was en door die ander ook betaald, dat [verdachte] zelf regelmatig geld uitleende dat hij in minder gangbare coupures terug kreeg en dat “klein briefgeld” werd omgewisseld omdat vanuit cultureel oogpunt de voorkeur wordt gegeven aan “groot briefgeld”.
De politierechter acht de verklaring die door of namens [verdachte] is gegeven voor het aangetroffen geld, niet aannemelijk geworden nu die verklaringen niet of nauwelijks concreet zijn onderbouwd en bovendien op onderdelen tegenstrijdig zijn. Uit zijn eerste verklaringen volgt immers dat de biljetten die hij [naam medeverdachte] naar zijn zeggen in bewaring gaf, gepind had, terwijl later, als informatie in het dossier beschikbaar is dat biljetten van € 100 en € 200 niet gepind kunnen worden, wordt aangevoerd dat kleine biljetten om culturele redenen zijn omgewisseld naar grote bankbiljetten of dat geld werd uitgeleend en dan in grotere coupures werd terugbetaald. Over de Audi heeft [verdachte] bij de sociale recherche verklaard dat de Audi privé was, dat die is gestolen en dat hij daar niets meer van heeft gehoord. De lening van
€ 10.000 is gezien de bij pleidooi overgelegde niet ondertekende en summiere verklaring (mail?) van [naam 2] kennelijk in 2018 tot stand gekomen zodat niet duidelijk is waarom [verdachte] daar niet eerder over heeft verklaard. Aan de met stukken en een toelichting onderbouwde financiële gegevens van de sociale recherche zoals hiervoor besproken, wordt evenmin afbreuk gedaan door het bij pleidooi overgelegde overzicht van kasopnames over 2009 (2e half jaar) en 2010. Laatstgenoemde overzichten zijn namelijk erg summier; deze bevatten in de kern niet meer dan een opsomming van data en geldbedragen. Daar komt bij dat [verdachte] binnen een jaar na beëindiging van de bijstandsuitkering in 2009 minimaal € 35.000 contant besteedt aan de aankoop van 2 voertuigen. Steun voor [verdachte] verklaringen kan in de verklaringen van [naam medeverdachte] niet worden gevonden omdat die verklaringen, zoals hiervoor besproken, tegenstrijdig zijn en daardoor niet aannemelijk.
Eindconclusie
De politierechter kan de herkomst van het aangetroffen geld niet vaststellen. Daarom volgt vrijspraak van de primair ten laste gelegde heling.
Uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen volgt echter wel dat sprake is van het medeplegen van witwassen. Met voldoende mate van zekerheid kan immers worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft zodat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Verdachte heeft gezien de bewijsmiddelen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Het medeplegen volgt uit de samenwerking tussen [naam medeverdachte] en [verdachte] ten aanzien van het hiervoor beschreven bewaren en verstoppen van het geld in “ [naam medeverdachte] ” woning terwijl zij een gezamenlijke huishouding voerden.
Dat in de tenlastelegging € 84.7
50 staat, berust op een kennelijke verschrijving die de politierechter in de bewezenverklaring zal herstellen omdat dit niet in verdachtes nadeel is. Het gaat immers om het in beslag genomen geldbedrag, waarvan de omvang vaststaat.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij, op
of omstreeks8 april 2019, te Wijchen
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.780 euro), de werkelijke aard en de herkomst,
de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsingheeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.780 euro), was,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), voorhanden heeft gehad,en/of een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.780 euro),
heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro) gebruik heeft gemaakt,terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en)
, althans redelijkerwijs moest(en) vermoedendat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van witwassen

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat toepassing wordt gegeven aan art. 9a Sr (schuldigverklaring zonder strafoplegging). Verder is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop.
De beoordeling door de politierechter
De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De politierechter heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Uit verdachtes strafblad blijkt dat hem in 2009 in Duitsland voor een diefstal een geldboete is opgelegd. De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd dat het recidiverisico laag is. Hij heeft in het land van herkomst geen opleiding genoten. Een taakstraf is mogelijk aldus de reclassering.
De politierechter overweegt verder als volgt.
Verdachte heeft zich samen met [naam medeverdachte] schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van ongeveer € 85.000. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Het witwassen van een groot geldbedrag roept als zodanig ook zorgen op over de kans op herhaling. Het gaat hier immers niet om een incidentele strafbare fout.
De politierechter stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte is op 8 april 2019 aangehouden en in verzekering gesteld. De politierechter doet uitspraak op 6 maart 2023. Daarmee is de redelijke termijn, nu niet van bijzondere omstandigheden is gebleken, met bijna twee jaar overschreden. De politierechter zal met deze omstandigheid rekening houden bij de op te leggen straf.
Het tijdsverloop en de beslissing om het witwasbedrag verbeurd te verklaren zijn naast de persoonlijke omstandigheden van verdachte reden om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het zijn ook redenen om te kiezen voor een andere afdoening dan alleen de maximale taakstraf zoals geëist door de officier van justitie.
De politierechter zal verdachte een taakstraf opleggen van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Op deze taakstraf komt in mindering de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht naar de bekende maatstaf van 2 uur aftrek per dag in verzekering doorgebracht.
Daarnaast wordt verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Deze voorwaardelijke sanctie dient ertoe verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, maar ook om de ernst van de bewezen feiten te onderstrepen.

8.De beoordeling van het beslag

De officier van justitie heeft verzocht van het in beslag genomen contante geldbedrag een bedrag van € 59.799,50 verbeurd te verklaren. Op het bij de doorzoeking aangetroffen geldbedrag van € 84.7
80 van is conservatoir beslag gelegd, civielrechtelijk door de gemeente en strafrechtelijk door het openbaar ministerie. Gezien de bestuursrechtelijke schikking zal de gemeente een bedrag van € 21.244,50 uitwinnen met instemming van het Functioneel parket, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft verzocht het beslag op te heffen en het geld terug te geven.
De politierechter overweegt dat het
volledigein beslag genomen bedrag van € 84.7
80 verbeurd moet worden verklaard, nu sprake is van medeplegen van witwassen van dat geldbedrag. Dat in de tenlastelegging € 84.7
50 staat, berust op een kennelijke verschrijving die de politierechter in de bewezenverklaring heeft hersteld.
De politierechter is niet bevoegd een beslissing te nemen over de gelegde conservatoire beslagen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De politierechter:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzijverdachte zich binnen de proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit schuldig maakt;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis;
 bepaalt dat op deze taakstraf in mindering wordt gebracht de tijd in verzekering doorgebracht, met dien verstande dat voor iedere dag in verzekering doorgebracht, twee uur op de taakstraf in mindering wordt gebracht;

verklaart verbeurdhet in beslag genomen geldbedrag van € 84.7
80,--.
Dit vonnis is gegeven door mr. M.C. van der Mei, politierechter, in tegenwoordigheid van
H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 maart 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aantekening politierechter:
Aan deze beslissing is gehecht het schriftelijk vonnis van de politierechter van 6 maart 2013, gewezen in de zaak tegen de medeverdachte [naam medeverdachte] onder parketnummer: 05.052147.21, welk vonnis deel uitmaakt van dit, tegen verdachte [verdachte] , gewezen vonnis.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [naam verbalisant] , [naam verbalisant] en [naam verbalisant] van Intergemeentelijke Sociale Recherche Tweestromenland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 29072019180038, gesloten op 29 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal CRvB d.d. 25 oktober 2022, ingestuurd door de raadsman bij mail van 21 december 2023.
3.Aangehecht: schriftelijk vonnis van 6 maart 2023 in de zaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] .
4.Proces-verbaal, p. 36.
5.Proces-verbaal kasopstelling, p. 978.
6.Proces-verbaal, p. 38.
7.Proces-verbaal kasopstelling, p. 977-981.