Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 maart 2022,
- het verkorte proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
- [betrokken bedrijf 1] (thans genaamd: [ged.conv./eis.reconv. 1] ), met destijds als bestuurders [ged.conv./eis.reconv. 2] en [ged.conv./eis.reconv. 4] . ) ,
- [ged.conv./eis.reconv. 3] . (die later eveneens bestuurder is geworden van [ged.conv./eis.reconv. 1] ) en
- [betrokken bedrijf 2] (hierna: [betrokken bedrijf 2] . ), die sinds 1 januari 2016 niet meer bij het accountantskantoor is betrokken.
- dat de winstverdeling voor toetreding 75% ( [ged.conv./eis.reconv. 1] ) - 20% ( [ged.conv./eis.reconv. 3] .) - 5% ( [betrokkene 3] ) bedraagt;
- dat [betrokkene 1] toetreedt tot de Maatschap tegen betaling van € 22.500,00 voor een winstaandeel van 5% (bepaling 2);
- dat het winstaandeel van [ged.conv./eis.reconv. 1] daardoor zal verminderen met 5% (bepaling 3);
- dat het uitgangspunt geldt dat [betrokkene 1] op jaarbasis 400 klantenuren levert (bepaling 4);
- dat als voorschot op het winstaandeel een arbeidsbeloning wordt voldaan van € 3.465,00 per maand (bepaling 5);
- dat halfjaarlijks wordt afgerekend als er minder of juist meer uren zijn gemaakt tegen een uurtarief van € 115,00 (bepaling 6):
- dat [betrokkene 1] zijn bestaande klanten mag blijven bedienen (bepaling 9 en 11).
‘Voor u verrichte diensten gedurende de maand/periode tot en met eind november t.b.v. [betrokken bedrijf 3] ’De factuur bevat een specificatie van de ten behoeve van [betrokkene 2] verrichte werkzaamheden tot dat moment.
- Facturen: € 8.410,50 exclusief omzetbelasting = € 10.176,70 inclusief (…)
- Op onderhanden werk: € 63.057,97.
- Alle bedragen zouden normaliter gefactureerd gaan worden op naam van [betrokken bedrijf 3] , de holdingvennootschap van [betrokkene 2] .
- Totaal zou gefactureerd worden aan [betrokken bedrijf 3] € 71.668,47 exclusief omzetbelasting = € 86.476,85 inclusief omzetbelasting.
- De reeds opgemaakte facturen worden gecrediteerd.
Dat partij B en C(toevoeging rechtbank: [eis.conv./verw.reconv.] respectievelijk [betrokkene 3] )
de maatschap opzeggen en uittreden per 1 juli 2015 (…)Partij B en C hebben daarom recht op tenminste de nominale waarde van het door hen ingebrachte kapitaal, zijnde voor ieder € 29.500. Aan partij B zal het aandeel worden schuldig gebleven en verrekend kunnen worden met de te plaatsen cumulatief preferente aandelen in de Groep bij partij B. Zie ook art. 8 hierna.
‘Naar wij begrepen gaat de oprichting van de holding niet door en wordt de maatschap ontbonden. (…) Wij begrepen dat de beide fiscalisten niet zullen deelnemen in de nieuwe vennootschappen.’De definitieve aktes zijn op 18 december 2015 gepasseerd, waarna de herstructurering van de accountantsgroep is afgerond.
‘er moet nog het e.e.a. worden uitgezocht mbt de cumulatief preferente aandelen voor de groep en stemrecht’.
‘Rente lening OHW’van € 2.859,41. Met het door [eis.conv./verw.reconv.] te ontvangen totaalbedrag zijn de volgende bedragen verrekend:
en ik hebben vanochtend een gesprek gehad met Eric.
mailde.
- Je stelt in je overzicht dat [ged.conv./eis.reconv. 2] Groep aan [eis.conv./verw.reconv.] geld verschuldigd is, maar daar is geen sprake van. [betrokken bedrijf 8] is geld verschuldigd aan [eis.conv./verw.reconv.] , niet [ged.conv./eis.reconv. 2] Groep.
- Verder begrijp ik niet dat je schrijft dat in 2016 [eis.conv./verw.reconv.] rente heeft ontvangen van [ged.conv./eis.reconv. 2] groep, in mijn beleving is daar geen sprake van, ik heb het ook teruggezocht in de administratie, maar ik kom daar geen rentebetaling tegen. Ook stel je dat [ged.conv./eis.reconv. 2] Groep rente verschuldigd is aan [eis.conv./verw.reconv.] , maar in wezen is [betrokken bedrijf 8] rente verschuldigd aan [eis.conv./verw.reconv.] .
4.Het geschil
in conventie
- te verklaren voor recht dat de samenwerking tussen [ged.conv./eis.reconv. 1] en [eis.conv./verw.reconv.] door [ged.conv./eis.reconv. 1] is beeindigd c.q. opgezegd op onregelmatige en/of onrechtmatige wijze en/of op grond van een aan [ged.conv./eis.reconv. 1] toerekenbare tekortkoming, als gevolg waarvan [ged.conv./eis.reconv. 1] schadeplichting is geworden ten opzichte van [eis.conv./verw.reconv.] ;
- [ged.conv./eis.reconv. 1] te veroordelen tot betaling aan [eis.conv./verw.reconv.] van € 58.080,00 (incl btw) of een bedrag nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke (handels) rente:
- voor recht te verklaren dat de vordering OHW ‘ [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] ’ aan [ged.conv./eis.reconv. 1] toebehoort, als zodanig in haar boeken en administratie kan c.q. behoort te worden opgenomen, dat het daaruit voortvloeiende vorderingsrecht aan [ged.conv./eis.reconv. 1] toebehoort,
- [ged.conv./eis.reconv. 1] te veroordelen c.q. te gebieden om de vordering in haar boeken en administratie op te nemen,
- [ged.conv./eis.reconv. 1] te veroordelen tot betaling van € 119.289,38 (geen btw), primair uit hoofde van nakoming c.q. uitvoering van de tussen partijen gesloten leningsovereenkomst, subsidiair bij wijze van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, althans een ander door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
- € 12.473,58 aan [ged.conv./eis.reconv. 2] , te vermeerderen met € 1.300,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 11.000,00 vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige voldoening;
- € 12.473,58 aan [ged.conv./eis.reconv. 4] , te vermeerderen met € 885,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 11.000,00 vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige voldoening;
- € 6.236,79 aan [ged.conv./eis.reconv. 3] ., te vermeerderen met € 650,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van
5.De beoordeling
Verzoek [gedn.conv./eis.reconv.] . terzake producties
‘er moet nog het e.e.a. worden uitgezocht mbt de cumulatief preferente aandelen voor de groep en stemrecht’). De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat verkrijging van (5% van de) aandelen in [ged.conv./eis.reconv. 1] niet tot het door [eis.conv./verw.reconv.] gewenste resultaat, namelijk voor 5% meedelen in de winst van de groep van vennootschappen, zou leiden. [eis.conv./verw.reconv.] heeft immers niet betwist dat in de nieuwe structuur [ged.conv./eis.reconv. 1] slechts zou fungeren als vennootschap waarin de overheadkosten werden ondergebracht en dat de winst zou worden gemaakt in de afzonderlijke vennootschappen. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat met wederzijds goedvinden het intiele plan niet meer in de destijds beoogde vorm zou worden uitgevoerd, nog afgezien van het feit dat dit plan nog niet concreet was uitgewerkt.
Mocht onverhoopt [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] niet betalen zullen we dus allen aansprakelijk zijn voor het bedrag als ware het nog steeds een vordering van de maatschap.’ De woorden ‘als ware het nog steeds een vordering van de maatschap’ impliceren immers dat vordering bij het niet betalen door [betrokkene 2] niet opnieuw een vordering van de Maatschap zal worden, maar dat de financiële gevolgen wel hetzelfde zouden zijn als in de situatie dat de Maatschap een oninbare vordering zou hebben. Gelet op deze afspraak valt bovendien niet in te zien welk belang [eis.conv./verw.reconv.] erbij zou hebben gehad om van [ged.conv./eis.reconv. 1] te verlangen dat zij de vordering op enig moment weer terug zou nemen.
- 1e deel van hoofdsom (OHW per 30-11-2014) € 71.468,47
- 2e deel van hoofdsom (OHW per 23-08-2016)
€ 24.039,57
Ik heb de mail er nog eens bij gepakt. Eric heeft gelijk, …’). [betrokkene 9] verwijst immers naar de mail van december 2014 en meent abusievelijk, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat de verplichting om rente aan [eis.conv./verw.reconv.] te vergoeden in december 2014 is overeengekomen. [eis.conv./verw.reconv.] stelt echter dat pas later, namelijk in 2016, overeenstemming is bereikt met [ged.conv./eis.reconv. 1] omtrent een lening. Dat de conclusie van [betrokkene 9] dat [betrokkene 1] ‘gelijk heeft’ onduidelijkheid kan hebben veroorzaakt, betekent echter nog niet dat [eis.conv./verw.reconv.] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat met deze e-mail van [betrokkene 9] en de daarop volgende betaling (/verrekening) van de door [eis.conv./verw.reconv.] berekende rente van € 2.859,41, er voortaan sprake was van een leningsovereenkomst tussen [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv. 1] voor een bedrag van € 71.468,47 met een rentepercentage van 4%.
waarom neem je die niet over in je eigen BV, net als de vorderingen van vorig jaar’. [eis.conv./verw.reconv.] ’s stelling dat zij de beide bedragen ten titel van lening aan [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft verstrekt, is overigens in strijd met haar stelling in de dagvaarding dat [eis.conv./verw.reconv.] en [betrokkene 1] na de beeindiging van de samenwerking met lege handen stonden
‘met en passant ook nog een een post OHW in de boeken’. Daaruit lijkt immers te volgen dat zij geen lening in de boeken had verwerkt.
direct na ontvangst van de factuur, dus vanaf 2014/2015’ in de jaarstukken heeft opgenomen, hetgeen strijdig is met de stelling van [eis.conv./verw.reconv.] dat de lening dateert uit 2016.
Mocht onverhoopt [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] niet betalen zullen we dus allen aansprakelijk zijn voor het bedrag als ware het nog steeds een vordering van de maatschap.’. Daaruit moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat in het, door [eis.conv./verw.reconv.] kennelijk onwaarschijnlijk geachte, geval dat [betrokkene 2] niet betaalt, [eis.conv./verw.reconv.] het door [betrokkene 2] onbetaald gelaten deel van de post OHW deels bij de andere twee maten ( [ged.conv./eis.reconv. 1] en [betrokkene 3] ) zou kunnen terughalen in de verhouding die (destijds) gold voor schulden van de Maatschap. Het gaat in feite om een afgesproken onderlinge draagplicht voor een mogelijk oninbare vordering. Dit impliceert dat [eis.conv./verw.reconv.] een voorwaardelijke vordering heeft gekregen op [ged.conv./eis.reconv. 1] en [betrokkene 3] voor 90% en 5% van het onbetaald gelaten deel van de hoofdsom van € 71.468,47. De voorwaarde voor het doen ontstaan van de vordering is dat [betrokkene 2] niet tot betaling van het OHW zou zijn overgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat dit laatste het geval is en dat het, ook gelet op het verstrijken van de tijd, zeer onwaarschijnlijk moet worden geacht dat [betrokkene 2] nog zal gaan betalen voor het OHW uit de periode 2010-2015.
‘Op de bedragen die door een ieder verstrekt worden zal een rente berekend en vergoed worden van 4%’daarvoor een grondslag biedt, wordt zij hierin niet gevolgd. Deze zin heeft immers betrekking op de bedragen die door de verschillende ‘vennoten’ via hun holdingmaatschappij ter leen zijn verstrekt aan [eis.conv./verw.reconv.] . De betaling van [eis.conv./verw.reconv.] betrof echter geen ter leen verstrekt bedrag maar een betaling voor een vordering op [betrokkene 2]