ECLI:NL:RBGEL:2023:112

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
11 januari 2023
Zaaknummer
C/05/396145 / HA ZA 21-584
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging samenwerking tussen fiscalist en accountants met betrekking tot onderhanden werk en terugbetaling van leningen

In deze zaak, die op 18 januari 2023 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om de beëindiging van de samenwerking tussen een fiscalist en een aantal accountants. De samenwerking, die aanvankelijk in de vorm van een maatschap was, werd in december 2018 beëindigd na mislukte pogingen om meningsverschillen op te lossen. Het conflict draaide om een post van onderhanden werk (OHW) van een klant die een machine ontwikkelde. De rechtbank heeft geoordeeld dat een deel van de vordering van de fiscalist met betrekking tot het overgenomen OHW werd toegewezen, terwijl de vorderingen van de accountants tot terugbetaling van leningen werden toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fiscalist en de accountants onderling afspraken hadden gemaakt over de verdeling van de vorderingen en dat de fiscalist aansprakelijk was voor het OHW. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de accountants recht hadden op terugbetaling van de leningen die zij aan de fiscalist hadden verstrekt. De vorderingen tot schadevergoeding en andere claims werden afgewezen, en de proceskosten werden toegewezen aan de accountants.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/396145 / HA ZA 21-584
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eis.conv./verw.reconv.] .,
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E. Hoekstra te Alkmaar,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.conv./eis.reconv. 1] .,
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.conv./eis.reconv. 2] .,
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.conv./eis.reconv. 3] .,
gevestigd te [plaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[ged.conv./eis.reconv. 4] .,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. J.J. Wolleswinkel te Barneveld.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eis.conv./verw.reconv.] , [ged.conv./eis.reconv. 1] , [ged.conv./eis.reconv. 2] . , [ged.conv./eis.reconv. 3] . en [ged.conv./eis.reconv. 4] . Gedaagden zullen samen worden aangeduid als [gedn.conv./eis.reconv.] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 maart 2022,
  • het verkorte proces-verbaal van mondelinge behandeling van 6 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De bij deze zaak betrokken (bestuurders van de) partijen - een fiscalist en een aantal accountants - hebben voorheen met elkaar samengewerkt, aanvankelijk in de vorm van een maatschap en na een herstructurering van de accountantsorganisatie op andere basis. De accountantsorganisatie heeft de samenwerking met de fiscalist in december 2018 beëindigd nadat pogingen om de meningsverschillen tussen partijen op te lossen hadden gefaald. Het conflict spitste zich met name toe op een post onderhanden werk (hierna: OHW) van een klant die bezig was met de ontwikkeling van een machine. Een deel van de vorderingen over en weer zien op deze kwestie. Daarnaast menen partijen over en weer nog andere bedragen van elkaar te vorderen te hebben. Ten gunste van [eis.conv./verw.reconv.] wordt een deel van de vordering die betrekking heeft op het door [eis.conv./verw.reconv.] overgenomen OHW toegewezen. Ten gunste van [gedn.conv./eis.reconv.] . worden de vorderingen tot terugbetaling van een viertal leningen toegewezen, en een vordering tot terugbetaling van een door [ged.conv./eis.reconv. 1] onverschuldigd betaald rentebedrag. Alle andere vorderingen worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[eis.conv./verw.reconv.] is een holdingmaatschappij van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) die fiscalist is. [betrokkene 1] is per 1 januari 2013 toegetreden tot de maatschap [ged.conv./eis.reconv. 2] (hierna: de Maatschap).
3.2.
Ten tijde van de toetreding van [betrokkene 1] in 2013 bestond de Maatschap uit:
  • [betrokken bedrijf 1] (thans genaamd: [ged.conv./eis.reconv. 1] ), met destijds als bestuurders [ged.conv./eis.reconv. 2] en [ged.conv./eis.reconv. 4] . ) ,
  • [ged.conv./eis.reconv. 3] . (die later eveneens bestuurder is geworden van [ged.conv./eis.reconv. 1] ) en
  • [betrokken bedrijf 2] (hierna: [betrokken bedrijf 2] . ), die sinds 1 januari 2016 niet meer bij het accountantskantoor is betrokken.
[betrokkene 1] heeft aanvankelijk als privépersoon, en per 5 augustus 2014 via [eis.conv./verw.reconv.] , deel uitgemaakt van de Maatschap. Het accountantskantoor heeft een viertal vestigingen.
3.3.
In aanvulling op de maatschapsovereenkomst van 1 januari 2005, hebben partijen de toetreding van [betrokkene 1] vastgelegd in de ‘Aanvulling op de maatschapsovereenkomst’ van 11 april 2013. Uit deze aanvullende overeenkomst volgt:
  • dat de winstverdeling voor toetreding 75% ( [ged.conv./eis.reconv. 1] ) - 20% ( [ged.conv./eis.reconv. 3] .) - 5% ( [betrokkene 3] ) bedraagt;
  • dat [betrokkene 1] toetreedt tot de Maatschap tegen betaling van € 22.500,00 voor een winstaandeel van 5% (bepaling 2);
  • dat het winstaandeel van [ged.conv./eis.reconv. 1] daardoor zal verminderen met 5% (bepaling 3);
  • dat het uitgangspunt geldt dat [betrokkene 1] op jaarbasis 400 klantenuren levert (bepaling 4);
  • dat als voorschot op het winstaandeel een arbeidsbeloning wordt voldaan van € 3.465,00 per maand (bepaling 5);
  • dat halfjaarlijks wordt afgerekend als er minder of juist meer uren zijn gemaakt tegen een uurtarief van € 115,00 (bepaling 6):
  • dat [betrokkene 1] zijn bestaande klanten mag blijven bedienen (bepaling 9 en 11).
Onder artikel 8 lid 2 van de maatschapsovereenkomst is het volgende beding opgenomen:
Het is partijen verboden tijdens de duur van deze overeenkomst en gedurende drie jaar na het einde daarvan noch voor eigen rekening, noch voor rekening van derden, noch ook anderszins werkzaam te zijn op terrein van accountancy en belastingadvies e.d. ten behoeve van cliënten/relaties van de maatschap, die door de andere partij in gebruik en genot ter beschikking waren gesteld.
3.4.
In 2013 is [betrokkene 2] , met de aan hem verbonden vennootschappen (hierna: [betrokkene 2] ), klant geworden van de Maatschap. [betrokkene 1] heeft de intake verzorgd en is de contactpersoon gebleven voor [betrokkene 2] was bezig met het ontwikkelen van een machine waarvan verwacht werd dat die op een zeker moment zeer rendabel zou zijn.
3.5.
De door de Maatschap aan [betrokkene 2] verzonden facturen van 28 mei 2013 en 26 juni 2013 van totaal € 10.176,70 zijn onbetaald gebleven. Toen deze facturen ongeveer een jaar open stonden, heeft [betrokkene 1] op 10 juni 2014 een update aan de Maatschap gestuurd met betrekking tot het OHW en de ontwikkeling van de machine van [betrokkene 2] .
3.6.
Per e-mail van 2 oktober 2014 heeft een medewerkster van de Maatschap namens de Maatschap bij [eis.conv./verw.reconv.] geïnformeerd naar de stand van zaken met [betrokkene 2] en een andere debiteur. Daarop heeft [eis.conv./verw.reconv.] , voor zover hier relevant, gereageerd:
[betrokkene 2] betaalt voorlopig nog niet. (…) Financiering van de machine heeft helaas wat meer tijd nodig. De heer [betrokkene 2] weet heel goed dat onze rekening c.q. onderhanden werk doorloopt. We praten er geregeld over. Voor jouw informatie, de ontwikkelde machine is iets heel bijzonders en biedt de maatschap vele toekomstige mogelijkheden voor extra werkzaamheden. Investeren gaat voor het verkrijgen van opbrengsten. Hoewel het lang duurt gaat het er echt van komen, daar ben ik van overtuigd.
(…)
Zodra ik meer weet laat ik het je direct weten. Nu geen actie nemen.
3.7.
In december 2014 is [eis.conv./verw.reconv.] met de Maatschap tot overeenstemming gekomen over de creditering van de reeds aan [betrokkene 2] verzonden facturen en de overname van het OHW van [betrokkene 2] door [eis.conv./verw.reconv.] . Op 4 december 2014 heeft de Maatschap aan [betrokkene 2] verzonden facturen gecrediteerd en op 8 december 2014 heeft zij aan [eis.conv./verw.reconv.] een factuur verstuurd voor een totaalbedrag van € 71.468,47. Deze factuur heeft als omschrijving
‘Voor u verrichte diensten gedurende de maand/periode tot en met eind november t.b.v. [betrokken bedrijf 3] ’De factuur bevat een specificatie van de ten behoeve van [betrokkene 2] verrichte werkzaamheden tot dat moment.
3.8.
Bij e-mail van 10 december 2014 (hierna: de e-mail van december 2014) heeft [eis.conv./verw.reconv.] ter bevestiging van de afspraken tussen partijen aan de bij de Maatschap betrokken natuurlijke personen ( [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 9] ) geschreven:
Beste Medematen,
Bijgaand nog een korte uitleg van de overname van de factuur van [betrokkene 2] ( [betrokken bedrijf 3] )
Per 30 november 2014 is de stand van zaken met betrekking tot de werkzaamheden:
  • Facturen: € 8.410,50 exclusief omzetbelasting = € 10.176,70 inclusief (…)
  • Op onderhanden werk: € 63.057,97.
  • Alle bedragen zouden normaliter gefactureerd gaan worden op naam van [betrokken bedrijf 3] , de holdingvennootschap van [betrokkene 2] .
  • Totaal zou gefactureerd worden aan [betrokken bedrijf 3] € 71.668,47 exclusief omzetbelasting = € 86.476,85 inclusief omzetbelasting.
  • De reeds opgemaakte facturen worden gecrediteerd.
In plaats van facturatie naar [betrokken bedrijf 3] zal nu het totale bedrag van € 71.668,47 naar mijn B.V., [eis.conv./verw.reconv.] B.V., gefactureerd. (…)
Ik neem op mijn balans het bedrag aan onderhanden werk waartegenover de schuld aan de maatschap. In beginsel is dit een kapitaalovername.
Ik ontvang van [XXX] , [XXX] , [XXX] , [XXX] en [XXX] elk € 5.500 en van [XXX] € 2.500 dus in totaal € 30.000.
Resteert bedrag van € 41.668,47. Ik betaal zelf € 25.000. Direct aan liquide middelen door mij te betalen aan de maatschap € 55.000. Resteert bedrag van € 16.668,47.
Af: door mij te vorderen uit door mij verrichtte werkzaamheden t/m juni 2014: € 7.685,80. Resteert bedrag van € 8.982,67. (…) Dat bedrag blijft dus onder de debiteuren van de maatschap staan.
Afgesproken is dat wij allen in de maatschap verantwoordelijk blijven voor betaling van het bedrag, zoals nu het geval is. De bovenstaande opzet is louter voor verbetering van de balanspositie t.b.v. financiering. Mocht onverhoopt [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] niet betalen zullen we dus allen aansprakelijk zijn voor het bedrag als ware het nog steeds een vordering van de maatschap.
Op de bedragen die door een ieder verstrekt worden zal een rente berekend en vergoed worden van 4%.
(…)
3.9.
Op 11 september 2015 hebben [ged.conv./eis.reconv. 1] , [eis.conv./verw.reconv.] en [betrokken bedrijf 2] een intentie overeenkomst gesloten. Hierin is, voor zover hier relevant, opgenomen:
(…)
Hoofdlijnen herstructurering.
De maatschap zal per 1 juli 2015 ontbonden worden. De activiteiten worden ondergebracht in separate vestigings-B.V.’s. Dit betreft een tijdelijke fase. De intentie bestaat deze herstructurering een vervolg te geven ingaande 1 januari 2016, waarbij de zelfstandigheid van de vestigings-B.V.’s dan verder zal worden geoptimaliseerd.
Partijen zijn het volgende overeengekomen:
1.
Dat partij B en C(toevoeging rechtbank: [eis.conv./verw.reconv.] respectievelijk [betrokkene 3] )
de maatschap opzeggen en uittreden per 1 juli 2015 (…)Partij B en C hebben daarom recht op tenminste de nominale waarde van het door hen ingebrachte kapitaal, zijnde voor ieder € 29.500. Aan partij B zal het aandeel worden schuldig gebleven en verrekend kunnen worden met de te plaatsen cumulatief preferente aandelen in de Groep bij partij B. Zie ook art. 8 hierna.
(…)
8. Partij B zal binnen de Groep gaan deelnemen in door de Groep te plaatsen cum. preferente aandelen. Het dividendpercentage en de overige voorwaarden dienen nog nader bepaald te worden.
(…)
3.10.
Op 4 november 2015 heeft de notaris de gewijzigde aktes van oprichting en inbreng van de vestigingsvennootschappen [betrokken bedrijf 4] , [betrokken bedrijf 5] . , [betrokken bedrijf 6] . en [betrokken bedrijf 7] aan [betrokkene 9] en [betrokkene 5] gestuurd. In de begeleidende e-mail staat onder meer:
‘Naar wij begrepen gaat de oprichting van de holding niet door en wordt de maatschap ontbonden. (…) Wij begrepen dat de beide fiscalisten niet zullen deelnemen in de nieuwe vennootschappen.’De definitieve aktes zijn op 18 december 2015 gepasseerd, waarna de herstructurering van de accountantsgroep is afgerond.
3.11.
Uit de notulen van een overleg van 11 december 2015 blijkt dat [betrokkene 1] tijdens dit overleg aan de hand van een vooraf rondgestuurd memo aan [gedn.conv./eis.reconv.] . een voorstel heeft gepresenteerd voor het probleem van het OHW van [betrokkene 2] , dat in de periode van december 2014 tot en met 30 november 2015 met € 23.000,00 was toegenomen. Kort samengevat komt het voorstel erop neer dat een nieuwe vennootschap zou worden opgericht waarin het OHW van [betrokkene 2] zou worden ondergebracht en waarin de personen die nog heil zagen in de machine van [betrokkene 2] aandelen konden nemen.
In de notulen van genoemd overleg staat ook:
‘er moet nog het e.e.a. worden uitgezocht mbt de cumulatief preferente aandelen voor de groep en stemrecht’.
3.12.
Genoemd voorstel van [betrokkene 1] heeft niet de steun van [gedn.conv./eis.reconv.] . gekregen. In een e-mail van 21 december 2015 heeft [betrokkene 9] (hierna: [betrokkene 9] ) aan [betrokkene 1] geschreven:
(…)
Als ik jou zo over [betrokkene 2] en dat product hoor praten, geloof jij wel in het product. Dat is mooi en wat mij betreft moet je dat in eigen beheer gaan doen, dus het advies wat nu nog resteert en de vordering die er op dit moment al is. Er staat nu zo’n € 25.000 als nog te factureren uren, waarom neem je die niet over in je eigen BV, net als de vordering van vorig jaar, dan heb je ook alle rendement in eigen beheer. Die post nog te factureren is te verrekenen met het kapitaal in de maatschap. Ik zou van [betrokkene 2] verder willen eisen dat hij minimaal € 30.000 aan jou overmaakt, dan kan jij de leningen die je van elke vennoot hebt, daarmee aflossen.
(…)
3.13.
Op 23 augustus 2016 heeft [betrokkene 1] per e-mail een overzicht met rente- en leningbedragen aan [betrokkene 9] gestuurd. Uit dit overzicht volgt onder meer dat door [ged.conv./eis.reconv. 1] een bedrag van € 2.859,46 aan rente dient te worden betaald aan [eis.conv./verw.reconv.] . Dit bedrag wordt in het overzicht verrekend met de bedragen die [eis.conv./verw.reconv.] terzake van de lening van
€ 30.000 aan de verschillende leninggevers is verschuldigd.
3.14.
Bij e-mailbericht van 24 augustus 2016 heeft [betrokkene 9] de e-mail van december 2014 (zie hiervoor onder 3.8) doorgestuurd aan [betrokkene 5] en [betrokkene 1] en daarbij geschreven:
Ik heb de mail er nog eens bij gepakt, Eric heeft gelijk, staat duidelijk in de mail dat dit uitsluitend ter verbetering van de liquiditeitspositie van de maatschap is. Wat mij betreft duidelijk, wel zaak om dit zo snel mogelijk binnen te halen :-).
3.15.
Op 7 september 2016 heeft er een tussentijdse afrekening van vorderingen over en weer plaatsgevonden. Desgevraagd heeft [betrokkene 9] per e-mail van 30 september 2016 aan [eis.conv./verw.reconv.] een overzicht toegestuurd van de verrekeningen, van het nieuw ontstane bedrag aan OHW van [betrokkene 2] en een overzicht van de betalingen en hoe ze verwerkt zijn. Uit het overzicht van de verrekeningen blijkt dat [eis.conv./verw.reconv.] haar kapitaal in de ontbonden Maatschap ter waarde van € 29.500,00 heeft ontvangen, met rente over dit kapitaal van € 590,00 en met
‘Rente lening OHW’van € 2.859,41. Met het door [eis.conv./verw.reconv.] te ontvangen totaalbedrag zijn de volgende bedragen verrekend:
Lening mts [ged.conv./eis.reconv. 2] (incl. rente) € 9.342,00
[XXX] per 23-08-2016 € 23.781,00.
Daaronder is een specificatie opgenomen van de door [eis.conv./verw.reconv.] verschuldigde rentebedragen aan [ged.conv./eis.reconv. 1] en de individuele vennoten, en het door [eis.conv./verw.reconv.] van [ged.conv./eis.reconv. 1] te ontvangen bedrag aan rente.
3.16.
In een e-mail van 22 augustus 2017 heeft [betrokkene 9] aan [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7] ), voor zover hier relevant, geschreven:
[XXX](toevoeging rechtbank: [betrokkene 5] )
en ik hebben vanochtend een gesprek gehad met Eric.
We hebben het gehad over de situatie met [betrokkene 2] en “de machine”.
We hebben aangegeven dat we voor eind september getekende overeenkomsten willen hebben inzake de leningen die we hebben verstrekt, via Eric aan [betrokkene 2] . Er moet zekerheid komen, (…) Aangegeven dat we het zat zijn dat we geen grip op de situatie hebben, dat er geen voortgang gerapporteerd wordt en dat die overeenkomsten na 2,5 jaar nog steeds niet geregeld zijn.
Hij snapte dat en ging met [betrokkene 2] overleggen…
3.17.
In een e-mailbericht van 4 februari 2018 heeft [betrokkene 1] aan [betrokkene 9] geschreven:
Onderwerp: Rente lening OHW [betrokken bedrijf 3] / [betrokken bedrijf 8]
Bijlagen: 20180204 Rente leningen [ged.conv./eis.reconv. 2] tm 2017.xlsx
Beste [XXX] ,
Bijgaand een overzicht van de stand van zaken van de lening en verschuldigde en te betalen rente inzake lening OHW [XXX] / [betrokken bedrijf 8] per 31 december 2017.
Graag controleren zodat vervolgens betalingen verricht kunnen worden.
3.18.
In een e-mail van 21 februari 2018 heeft [betrokkene 9] aan [betrokkene 1] geschreven:
Het heeft even geduurd (het is bij ons op de achtergrond geraakt), maar hieronder tref je onze reactie op de concept leningsovereenkomst van [betrokken bedrijf 8] B.V. die je op 8 november naar [XXX](toevoeging rechtbank: [betrokkene 7] )
mailde.
(…)
Overwegingen
Bij hetgeen in aanmerking wordt genomen staan een groot aantal dingen die voor onze rechtsverhouding niet van belang zijn. Volgens mij kan het geheel worden vervangen door de overweging dat er sprake is van openstaande facturen voor bedrag x, dat partij [betrokken bedrijf 8] op dit moment geen mogelijkheid heeft tot volledige betaling, dat [eis.conv./verw.reconv.] onder bepaalde voorwaarden bereid is een lening te verstrekken en dat partijen aldus onderhavige overeenkomst van geldlening sluiten.
(…)
Wat betreft je overzicht van de stand van zaken van de lening en de verschuldigde rente, zie onderstaande mail en bijgevoegd overzicht, het volgende:
  • Je stelt in je overzicht dat [ged.conv./eis.reconv. 2] Groep aan [eis.conv./verw.reconv.] geld verschuldigd is, maar daar is geen sprake van. [betrokken bedrijf 8] is geld verschuldigd aan [eis.conv./verw.reconv.] , niet [ged.conv./eis.reconv. 2] Groep.
  • Verder begrijp ik niet dat je schrijft dat in 2016 [eis.conv./verw.reconv.] rente heeft ontvangen van [ged.conv./eis.reconv. 2] groep, in mijn beleving is daar geen sprake van, ik heb het ook teruggezocht in de administratie, maar ik kom daar geen rentebetaling tegen. Ook stel je dat [ged.conv./eis.reconv. 2] Groep rente verschuldigd is aan [eis.conv./verw.reconv.] , maar in wezen is [betrokken bedrijf 8] rente verschuldigd aan [eis.conv./verw.reconv.] .
3.19.
Daarop heeft [betrokkene 1] op 22 februari 2018 onder meer geantwoord:
(…) [betrokkene 2] heeft de conceptleningsovereenkomst verstuurd naar [XXX] . De leningsovereenkomst met de voorwaarden dient tussen [ged.conv./eis.reconv. 2] en [betrokkene 2] overeengekomen te worden. Ik heb hierin geen rol.
(…) Ik ben gewoon een bank voor de [ged.conv./eis.reconv. 2] voor financiering van het onderhanden werk. Het is nu weer tijd om deze tijdelijke situatie weer terug te brengen in oorspronkelijke situatie en dus dat het onderhanden werk op de balans van [ged.conv./eis.reconv. 2] gaat komen. Mijn lening zal moeten afgelost gaan worden. Ik verwacht van jou een voorstel hoe [ged.conv./eis.reconv. 2] dit zal gaan doen.
3.20.
In een e-mailbericht van 29 april 2018 heeft [betrokkene 1] zijn ongenoegen kenbaar gemaakt over een gesprek dat op 30 maart 2018 met [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ) had plaatsgevonden, en heeft hij de door hem gestelde lening met [ged.conv./eis.reconv. 1] per direct opgeëist.
3.21.
In oktober 2018 heeft [betrokkene 1] met [betrokkene 5] een gesprek gevoerd, waarbij [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4] ) getracht heeft de lucht te klaren tussen hen. Dit is niet gelukt, waarna [betrokkene 1] op 22 oktober 2018 aan [betrokkene 4] een e-mailbericht heeft gestuurd waarin hij onder meer heeft geschreven:
(…)
Ik heb altijd aangegeven dat sprake is van een lening door mij verstrekt aan [ged.conv./eis.reconv. 2] . (…)
Laat ik dan maar duidelijk zijn. Uiterlijk vrijdag wil ik schriftelijk van [ged.conv./eis.reconv. 2] Groep vernemen of sprake is van een lening, zonder maar ook enige voorwaarde.
Wordt aangegeven dat er geen sprake is van een lening dan wel wordt geen reactie gegeven, dan zal ik helaas verplicht zijn diverse acties te nemen voor inning van mijn lening.
3.22.
Per e-mail van 30 november 2018 heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] aan [eis.conv./verw.reconv.] geschreven, voor zover hier relevant:
(…) [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft zowel per mail als in diverse gesprekken aangegeven dat ze met jou een afspraak willen maken over jouw vordering van (ondernemingen van) [betrokkene 2] en de vordering van [ged.conv./eis.reconv. 1] op jou. (…) Tevens is [ged.conv./eis.reconv. 1] bereid om water bij de wijn te doen voor wat betreft de risico’s. Eén en ander heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] reeds eerder per mail aan jou voorgesteld.
(…)
Wij zijn bereid om te wachten op je voorstel tot uiterlijk maandag 10 december a.s.
(…)
3.23.
Op 10 december 2018 is geen voorstel van [eis.conv./verw.reconv.] ontvangen, waarna [ged.conv./eis.reconv. 1] per e-mail van 11 december 2018 de samenwerking met [eis.conv./verw.reconv.] per direct heeft beëindigd.
3.24.
Bij brieven van 20 en 21 december 2018 hebben de in de e-mail van december 2014 bedoelde leninggevers de aan [eis.conv./verw.reconv.] verstrekte leningen opgeëist.
3.25.
Bij brief van 16 januari 2019 heeft de voormalige jurist van [gedn.conv./eis.reconv.] . geantwoord op een bericht van [eis.conv./verw.reconv.] van begin januari 2019 en heeft hij [eis.conv./verw.reconv.] gesommeerd tot terugbetaling van een door [ged.conv./eis.reconv. 1] onverschuldigd betaald rentebedrag. Daarnaast is [eis.conv./verw.reconv.] gesommeerd om binnen zeven dagen de vijf aan [eis.conv./verw.reconv.] verstrekte leningen met rente terug te betalen aan de betreffende vennootschappen.
3.26.
Bij brief van 17 oktober 2019 heeft [eis.conv./verw.reconv.] zich op het standpunt gesteld dat [ged.conv./eis.reconv. 1] verplicht is tot uitgifte van aandelen aan haar, en heeft zij [ged.conv./eis.reconv. 1] gesommeerd tot het verstrekken van de jaarrekeningen over 2015, 2016 2017 en 2018 en tot betaling van ruim € 98.000,00 in verband met gemiste inkomsten (681 uur x € 120,00).

4.Het geschil

in conventie

4.1.
[eis.conv./verw.reconv.] vordert om bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Vordering 400 uur/verrichtte werkzaamheden
- [ged.conv./eis.reconv. 1] te veroordelen tot betaling van € 40.801,20, primair uit hoofde van nakoming c.q. uitvoering van de (opdracht)samenwerking, subsidiair bij wijze van schadevergoeding wegens onrechtmatigde daad, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
Vordering(en) cumulatief preferente aandelen
primair:
I. [gedn.conv./eis.reconv.] . te veroordelen om binnen zeven dagen na vonnisdatum over te gaan tot een statutenwijziging als gevolg waarvan het mogelijk zal zijn om uitgifte, levering en overdracht aan [eis.conv./verw.reconv.] mogelijk te maken van 5% cumulatief preferente aandelen in het kapitaal van [ged.conv./eis.reconv. 1] , zulks tegen een uitgifteprijs c.q. koopprijs van € 1,00, althans een bedrag van € 29.500,00, en om in dat verband op eerste afroep van [eis.conv./verw.reconv.] en/of de door haar aangewezen notaris voor hem/haar te verschijnen (al dan niet bij gelegaliseerde volmacht) teneinde medewerking te verlenen aan het passeren van de daartoe nog op te stellen akte en [eis.conv./verw.reconv.] daarbij te veroordelen tot betaling van de uitgifteprijs c.q. koopprijs bij gelegenheid van de notariele afwikkeling van de hiervoor omschreven transactie;
II. daarbij te bepalen (ex artikel 3:300 BW) dat [gedn.conv./eis.reconv.] . gehouden zal zijn ten opzichte van [eis.conv./verw.reconv.] tot de statutenwijziging, aandelenuitgifte c.q. aandelenoverdracht en dat dit vonnis in de plaats zal (kunnen) treden van de akte zoals onder I. bedoeld, en subsidiair [eis.conv./verw.reconv.] te machtigen alle handelingen te verrichten die nodig blijken te zijn voor de vooromschreven statutenwijziging, aandelenuitgifte c.q. aandelenoverdracht, meer subsidiair [gedn.conv./eis.reconv.] . te veroordelen om medewerking te verlenen aan de onder I. omschreven statutenwijziging, aandelenuitgifte c.q. aandelenoverdracht;
III. (het voorgaande) telkens op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan indien [ged.conv./eis.reconv. 1] daarmee in gebreke blijft;
IV. te bepalen dat de kosten verbonden aan de statutenwijziging, uitgifte c.q. overdracht voor rekening van [ged.conv./eis.reconv. 1] komen, en met veroordeling van [gedn.conv./eis.reconv.] . om waar nodig medewerking te verlenen aan de statutenwijziging, uitgifte c.q. aandelenoverdracht;
V. [gedn.conv./eis.reconv.] . op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv jo artikel 21 en 22 Rv te veroordelen om de jaarrekeningen vanaf 2015 te overleggen, evenals de notulen, stukken, besluiten etc. die betrekking hebben gehad op de dividenduitkeringen die nadien hebben plaatsgevonden;
subsidiair:
- [gedn.conv./eis.reconv.] ., althans [ged.conv./eis.reconv. 1] , te veroordelen tot betaling aan [eis.conv./verw.reconv.] van een schadevergoeding, gelijk aan de gekapitaliseerde huidige waarde van het 5% -aandeel waarop [eis.conv./verw.reconv.] aanspraak had kunnen maken (onder aftrek van en verrekening met het inbrengbedrag zoals hiervoor omschreven), te vermeerderen met de gemiddelde winstaanspraken waarop [eis.conv./verw.reconv.] gedurende de achterliggende jaren aanspraak had kunnen maken, dan wel een schadevergoeding nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente;
Vordering(en) onrechtmatige beeindiging samenwerking
  • te verklaren voor recht dat de samenwerking tussen [ged.conv./eis.reconv. 1] en [eis.conv./verw.reconv.] door [ged.conv./eis.reconv. 1] is beeindigd c.q. opgezegd op onregelmatige en/of onrechtmatige wijze en/of op grond van een aan [ged.conv./eis.reconv. 1] toerekenbare tekortkoming, als gevolg waarvan [ged.conv./eis.reconv. 1] schadeplichting is geworden ten opzichte van [eis.conv./verw.reconv.] ;
  • [ged.conv./eis.reconv. 1] te veroordelen tot betaling aan [eis.conv./verw.reconv.] van € 58.080,00 (incl btw) of een bedrag nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke (handels) rente:
Vordering(en) onderhandenwerk (OHW)
  • voor recht te verklaren dat de vordering OHW ‘ [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] ’ aan [ged.conv./eis.reconv. 1] toebehoort, als zodanig in haar boeken en administratie kan c.q. behoort te worden opgenomen, dat het daaruit voortvloeiende vorderingsrecht aan [ged.conv./eis.reconv. 1] toebehoort,
  • [ged.conv./eis.reconv. 1] te veroordelen c.q. te gebieden om de vordering in haar boeken en administratie op te nemen,
  • [ged.conv./eis.reconv. 1] te veroordelen tot betaling van € 119.289,38 (geen btw), primair uit hoofde van nakoming c.q. uitvoering van de tussen partijen gesloten leningsovereenkomst, subsidiair bij wijze van schadevergoeding wegens onrechtmatige daad, althans een ander door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
Buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
met veroordeling van [gedn.conv./eis.reconv.] . tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.775,00 en de kosten van deze procedure, daaronder begrepen alle kosten die op de tenuitvoerlegging vallen.
4.2.
De juridische en feitelijke grondslag waarop [eis.conv./verw.reconv.] haar vorderingen baseert, zullen bij de beoordeling van de vorderingen worden weergegeven.
4.3.
[gedn.conv./eis.reconv.] . voert verweer. Volgens haar bestaat er geen grondslag voor de ingestelde vorderingen. Voor zover [eis.conv./verw.reconv.] terzake het OHW een opeisbare vordering zou hebben op [gedn.conv./eis.reconv.] ., dan beroept zij zich op opschorting. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] in de proceskosten en nakosten.
in reconventie
4.4.
[gedn.conv./eis.reconv.] . vordert om bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Vorderingen inzake terugbetaling van de leningen met rente en kosten
[eis.conv./verw.reconv.] te veroordelen tot betaling van
  • € 12.473,58 aan [ged.conv./eis.reconv. 2] , te vermeerderen met € 1.300,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 11.000,00 vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige voldoening;
  • € 12.473,58 aan [ged.conv./eis.reconv. 4] , te vermeerderen met € 885,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van € 11.000,00 vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige voldoening;
  • € 6.236,79 aan [ged.conv./eis.reconv. 3] ., te vermeerderen met € 650,00 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom van
€ 11.000,00 (rechtbank: bedoeld moet zijn € 5.500,00) vanaf 16 januari 2019 tot de dag van volledige voldoening;
Vordering inzake terugbetaling van onverschuldigd betaalde rente:
- [eis.conv./verw.reconv.] te veroordelen tot betaling van € 2.859,41 aan [ged.conv./eis.reconv. 1] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 21 januari 2019 tot de dag van volledige voldoening;
Vordering inzake verbeurde boete:
- [eis.conv./verw.reconv.] te veroordelen tot betaling van € 40.000,00 aan [ged.conv./eis.reconv. 1] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf datum vonnis tot de dag van volledige voldoening;
met veroordeling van [eis.conv./verw.reconv.] in de proceskosten en de nakosten.
4.5.
[gedn.conv./eis.reconv.] . legt aan de vorderingen tot terugbetaling van de leningen ten grondslag dat de leningen zijn opgeëist en dat hiertoe gronden aanwezig waren. De vordering van € 2.859,41 is gebaseerd op onverschuldigde betaling ex artikel 6:203 BW. De vordering inzake de boete is gegrond op de stelling dat [eis.conv./verw.reconv.] het relatiebeding dat is opgenomen in artikel 8 lid 2 van de maatschapsovereenkomst minimaal acht maal heeft overtreden.
4.6.
[eis.conv./verw.reconv.] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met hoofdelijke veroordeling van [gedn.conv./eis.reconv.] . in de kosten in reconventie.

5.De beoordeling

Verzoek [gedn.conv./eis.reconv.] . terzake producties

5.1.
[gedn.conv./eis.reconv.] . heeft in het kader van de goede procesorde verzocht om een aantal dubbele en bewerkte producties van [eis.conv./verw.reconv.] buiten de procedure te houden. Dit verzoek wordt afgewezen. Het is juist dat de op 16 september 2022 toegezonden producties 28, 33 en 37 van [eis.conv./verw.reconv.] op 5 januari 2022 reeds door [ged.conv./eis.reconv. 1] in het geding waren gebracht. Dit is hooguit onnodig maar niet nadelig voor [gedn.conv./eis.reconv.] . en niet in strijd met het procesreglement. Op de producties 27, 28 en 30 zijn in strijd met artikel 2.11 van het Procesreglement accentueringen in de vorm van onderstrepingen en een pijl aangebracht. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om [eis.conv./verw.reconv.] te verzoeken om geschoonde versies in het geding te brengen, aangezien duidelijk is welke accentueringen door [eis.conv./verw.reconv.] zijn toegevoegd. Mede gelet op de geringe ernst van het verzuim ziet de rechtbank evenmin aanleiding om deze producties buiten de procedure te houden.
in conventie
Vordering 400 uur/verrichtte werkzaamheden
5.2.
[eis.conv./verw.reconv.] vordert allereerst betaling door [ged.conv./eis.reconv. 1] aan haar van € 40.801,20. Zij stelt daartoe dat [ged.conv./eis.reconv. 1] minimaal 400 uur per jaar aan werk had moeten opdragen en baseert dat op de in 2013 met de Maatschap overeengekomen ‘Aanvulling op de maatschapsovereenkomst’. Over 2017 is door [ged.conv./eis.reconv. 1] 87 uur te weinig uitbesteed en over 2018 281 uur te weinig. Daarmee correspondeert een bedrag van € 40.801,20 (281 uur x € 120,00 per/uur). Uit een namens [ged.conv./eis.reconv. 1] aan [eis.conv./verw.reconv.] verzonden e-mail van 30 oktober 2019 blijkt dat [ged.conv./eis.reconv. 1] toen nog wel uitging van een door de Maatschap gegeven urengarantie van 400 uur, maar dat zij zich enkel op het standpunt stelde dat die afspraak was komen te vervallen, aldus [eis.conv./verw.reconv.] . Subsidiair vordert [eis.conv./verw.reconv.] genoemd bedrag als schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.
5.3.
[ged.conv./eis.reconv. 1] betwist dat de gestelde urengarantie is overeengekomen. Uit de bepalingen 5 en 6 van de met de Maatschap gesloten overeenkomst volgt immers dat de maandelijkse arbeidsbeloning slechts een voorschot betrof en dat halfjaarlijks moest worden afgerekend op basis van de werkelijke uren. Verder betwist [ged.conv./eis.reconv. 1] dat zij gebonden is aan de gestelde overeenkomst. Zij was tot 15 juli 2015 één van de maten van de Maatschap en is na de herstructurering slechts ingezet om overheadkosten van de verschillende vestigingsvennootschappen in onder te brengen. Zij heeft de gestelde afspraak met de Maatschap nooit overgenomen. Bovendien was een eventuele urengarantie in 2017 al vervallen. Na de ontbinding van de Maatschap medio 2015 is [eis.conv./verw.reconv.] als zelfstandig fiscalist blijven werken voor de verschillende vestigingen maar wel in een andere vorm. Met de nieuwe manier van samenwerken heeft [eis.conv./verw.reconv.] ingestemd, aldus [ged.conv./eis.reconv. 1] .
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover al een urengarantie van 400 uur door de Maatschap is verstrekt, [ged.conv./eis.reconv. 1] gemotiveerd heeft betwist dat deze garantie door haar is overgenomen. Daarop heeft [eis.conv./verw.reconv.] nagelaten te stellen en te onderbouwen dat en wanneer [ged.conv./eis.reconv. 1] deze garantie heeft overgenomen en op grond waarvan [ged.conv./eis.reconv. 1] deze urengarantie in 2017 en 2018 had moeten nakomen. De stelling van [eis.conv./verw.reconv.] dat het ‘natuurlijk helder is’ dat de met de Maatschap gemaakte afspraak niet is gewijzigd vanwege het feit dat partijen vanaf 2016 op een andere manier zijn gaan samenwerken, volstaat niet als onderbouwing. Het gaat hier immers om de vraag of een contractsovername heeft plaatsgevonden, waarbij [ged.conv./eis.reconv. 1] de gestelde verplichting heeft overgenomen van de Maatschap. Daar komt bij dat de wijze waarop [eis.conv./verw.reconv.] na de herstructurering eind 2015 met [ged.conv./eis.reconv. 1] en de verschillende (nieuwe) vestigingsvennootschappen is gaan samenwerken, afwijkt van de initiele afspraken over de beloning en dat [eis.conv./verw.reconv.] daar tot oktober 2019 kennelijk nooit bezwaar tegen heeft gemaakt. Met ingang van 1 januari 2016 heeft [eis.conv./verw.reconv.] niet langer een voorschot ontvangen maar heeft zij zelf haar werkelijke uren in rekening gebracht bij [ged.conv./eis.reconv. 1] . Vervolgens bracht zij vanaf medio 2016 op verzoek van [ged.conv./eis.reconv. 1] haar uren bij de vestigingsvennootschappen afzonderlijk in rekening. Dat wijst erop dat [eis.conv./verw.reconv.] vanaf medio 2016 op basis van separate overeenkomsten met de vier vestigingsvennootschappen haar werkzaamheden heeft uitgevoerd. Tot slot heeft [eis.conv./verw.reconv.] ook nagelaten te stellen dat zij in 2017 en 2018 aan [ged.conv./eis.reconv. 1] of de vestigingsvennoot-schappen heeft aangegeven dat zij meer uren wilde werken en dat daaraan geen gevolg is gegeven. Gelet op het voorgaande wordt [eis.conv./verw.reconv.] evenmin gevolgd in haar stelling dat [ged.conv./eis.reconv. 1] onrechtmatig heeft gehandeld door haar in 2017 en 2018 minder dan 400 uur per jaar in te schakelen.
5.5.
De conclusie is dan ook dat de vordering tot betaling door [ged.conv./eis.reconv. 1] van
€ 40.801,20 wordt afgewezen.
Vordering(en) cumulatief preferente aandelen
5.6.
De primaire vorderingen, kort samengevat tot uitgifte van aandelen, baseert [eis.conv./verw.reconv.] op nakoming van een verbintenis die voortvloeit uit de intentieovereenkomst (zie onder 3.9). [eis.conv./verw.reconv.] zou van aanvang af, dus na ontbinding van de Maatschap per 1 juli 2015, een belang verwerven in de nieuwe structuur van het accountantskantoor door uitgifte van 5% cumulatief preferente aandelen aan [eis.conv./verw.reconv.] , met verrekening van haar kapitaal in de Maatschap. De uitgifteprijs is € 29.500,00, het bedrag dat bij de beeindiging van de Maatschap overeenkwam met de waarde van het 5% aandeel van [eis.conv./verw.reconv.] in de Maatschap. Ondanks herhaald aandringen op nakoming van de uitgifteverplichting is het nimmer tot een aandelenuitgifte gekomen. Aangezien [eis.conv./verw.reconv.] aanspraak maakt op de dividenduitkeringen vanaf 1 juli 2015, heeft zij belang bij afgifte van alle stukken die daarop betrekking hebben. Gezien het onrechtmatige en verwijtbare karakter van de onthouding aan [eis.conv./verw.reconv.] van het aan haar toekomende aandeelhouderschap, heeft zij subsidiair recht op schadevergoeding op grond van toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad, aldus [eis.conv./verw.reconv.] .
5.7.
[gedn.conv./eis.reconv.] . betoogt dat partijen op basis van voortschrijdend inzicht er bewust van hebben afgezien om gevolg te geven aan de intentie tot aandelenuitgifte. Er waren complicaties omdat de winstrechten bij de afzonderlijke vestigingen werden neergelegd en [ged.conv./eis.reconv. 1] alleen de functie zou krijgen om gezamenlijke kosten in onder te brengen. Het plan om [eis.conv./verw.reconv.] daarin een aandeel te laten verwerven was daarom niet meer passend. [eis.conv./verw.reconv.] is nauw betrokken geweest bij de uiteindelijke herstructurering en heeft daarmee ingestemd.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft ook ingestemd met de ontstane situatie na de herstructurering. Dat blijkt uit het feit dat [eis.conv./verw.reconv.] geen aanspraak heeft gemaakt op een aandeel en is meegegaan in de aangepaste wijze van samenwerking met het accountantskantoor. Het blijkt ook uit het feit dat op 7 september 2016 het kapitaal van [eis.conv./verw.reconv.] in de ontbonden maatschap aan [eis.conv./verw.reconv.] is uitgekeerd. [eis.conv./verw.reconv.] heeft pas op 17 oktober 2019, en derhalve ruim vier jaar na de ontbinding van de Maatschap op 15 juli 2015, voor het eerst gesuggereerd dat zij nog recht zou hebben op een aandeel in [ged.conv./eis.reconv. 1] . Tenslotte heeft [eis.conv./verw.reconv.] recht noch belang bij die aandelen, aangezien in deze vennootschap geen winst wordt gemaakt en de aandelen geen waarde vertegenwoordigen. Gelet op het voorgaande bestaat er ook geen grond voor afgifte van de jaarrekeningen, en evenmin grond voor schadevergoeding, aldus [gedn.conv./eis.reconv.] .
5.8.
De rechtbank concludeert dat niet is komen vast te staan dat de gestelde verplichting aan de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.] . om medewerking te verlenen aan de gevorderde aandelenuitgifte (nog) bestaat. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit de intentieovereenkomst van september 2015 (zie onder 3.9) blijkt niet dat de afspraak is gemaakt dat [eis.conv./verw.reconv.] 5% van het aandelenkapitaal van [ged.conv./eis.reconv. 1] zou verkrijgen. Wel blijkt uit de artikelen 1 en 8 dat aanvankelijk is beoogd dat het kapitaal in de ontbonden Maatschap zou worden verrekend met de te plaatsen cumulatief preferente aandelen in de Groep ( [ged.conv./eis.reconv. 1] ) bij [eis.conv./verw.reconv.] , en dat het dividendpercentage en de overige voorwaarden nog nader bepaald dienden te worden. Bij de herstructurering, dat wil zeggen bij de oprichting van de verschillende vestigingsvennootschappen eind december 2015, is vervolgens met medeweten van [betrokkene 1] / [eis.conv./verw.reconv.] geen uitvoering gegeven aan deze intentie. De reden hiervoor was dat de concretisering van deze intentie nog ontbrak en er nog het een en ander moest worden uitgezocht, zoals ook in de notulen van het overleg van 11 december 2015 is opgetekend (
‘er moet nog het e.e.a. worden uitgezocht mbt de cumulatief preferente aandelen voor de groep en stemrecht’). De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat verkrijging van (5% van de) aandelen in [ged.conv./eis.reconv. 1] niet tot het door [eis.conv./verw.reconv.] gewenste resultaat, namelijk voor 5% meedelen in de winst van de groep van vennootschappen, zou leiden. [eis.conv./verw.reconv.] heeft immers niet betwist dat in de nieuwe structuur [ged.conv./eis.reconv. 1] slechts zou fungeren als vennootschap waarin de overheadkosten werden ondergebracht en dat de winst zou worden gemaakt in de afzonderlijke vennootschappen. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat met wederzijds goedvinden het intiele plan niet meer in de destijds beoogde vorm zou worden uitgevoerd, nog afgezien van het feit dat dit plan nog niet concreet was uitgewerkt.
5.9.
De vraag is vervolgens of [gedn.conv./eis.reconv.] . vervolgens met een alternatief plan had moeten komen, en door dit niet te doen, is tekortgeschoten jegens [eis.conv./verw.reconv.] . Ter zitting heeft [betrokkene 5] namens [gedn.conv./eis.reconv.] . verklaard dat [betrokkene 1] zou uitzoeken hoe de initiele intentie vorm zou moeten krijgen in de nieuwe structuur en dat [betrokkene 1] hier nooit meer op is teruggekomen. Volgens [eis.conv./verw.reconv.] is niet afgesproken wie het initiatief hiertoe zou moeten nemen. Feit is in ieder geval van geen van beide partijen hiertoe een voorstel heeft gedaan. Daar komt bij dat [eis.conv./verw.reconv.] nadien nimmer heeft aangedrongen op nakoming van de intentieovereenkomst of op het doen van een voorstel dat tegemoet kwam aan de oorspronkelijke intentie van partijen. Dit zou volgens Verssteegh wel mondeling zijn gebeurd maar deze stelling is niet onderbouwd en niet geconcretiseerd. Desgevraagd kon [betrokkene 1] ter zitting niet aangeven wanneer en jegens wie dit zou zijn gebeurd, terwijl door [gedn.conv./eis.reconv.] . is betwist dat [betrokkene 1] er later nog op terug is gekomen. Verder staat als onweersproken vast dat [eis.conv./verw.reconv.] in september 2016 bij gelegenheid van de uitkering van haar kapitaal in de Maatschap niet meer heeft gerefereerd aan de in 2015 beoogde aandelenuitgifte in ruil voor haar maatschapskapitaal. Onder deze omstandigheden heeft [gedn.conv./eis.reconv.] . er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat ook [eis.conv./verw.reconv.] ervan uitging dat het initiele, en nog niet uitgewerkte, plan was komen te vervallen en dat er geen alternatief voor in de plaats was gekomen.
5.10.
Voor zover uit de intentie overeenkomst derhalve al een verplichting tot uitgifte van aandelen in [ged.conv./eis.reconv. 1] aan [eis.conv./verw.reconv.] zou voortvloeien, moet het ervoor worden gehouden dat die verplichting is komen te vervallen. Dit betekent dat de primaire vorderingen ten aanzien van de cumulatief preferente aandelen worden afgewezen. Ook de subsidiaire vorderingen worden afgewezen aangezien bij gebreke van de gestelde verplichting geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming van [gedn.conv./eis.reconv.] ., noch van een onrechtmatige daad.
5.11.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de primaire als de subsidiaire vorderingen ten aanzien van de cumulatief prefente aandelen zullen worden afgewezen.
Vordering(en) onrechtmatige beeindiging samenwerking
5.12.
[eis.conv./verw.reconv.] legt aan de gevorderde verklaring voor recht ten grondslag dat [ged.conv./eis.reconv. 1] op 11 december 2018 de samenwerking van de ene op de andere dag heeft beeindigd. Daar was volgens haar geen geldige reden voor en daarnaast stelt zij dat er geen redelijke opzegtermijn in acht is genomen. [eis.conv./verw.reconv.] heeft uiteindelijk besloten om (noodzakelijkerwijs) de ingeroepen beeindiging en aangezegde opzegging onder protest te aanvaarden en accepteren. Doordat geen opzegtermijn in gehanteerd en geen passende compensatie is aangeboden, is [ged.conv./eis.reconv. 1] schadeplichtig op grond van toerekenbare tekortkoming. Uitgaande van een opzegtermijn van een jaar en 400 garantieuren (van € 120,00 per uur exclusief btw), beloopt haar schade een bedrag van € 58.080,00, aldus [eis.conv./verw.reconv.] .
5.13.
[gedn.conv./eis.reconv.] . betoogt dat de beëindiging niet uit de lucht is komen vallen en niet zonder geldige reden was. [eis.conv./verw.reconv.] heeft ook berust in de beeindiging van de samenwerking, zodat deze met wederzijdse instemming is beeindigd. Er is sprake van rechtsverwerking. Gelet op artikel 7:408 BW was [gedn.conv./eis.reconv.] . gerechtigd tot opzegging en deze was niet onrechtmatig. Er was sprake van een onwerkbare samenwerking hetgeen volledig aan [eis.conv./verw.reconv.] is toe te rekenen. Een opzegtermijn van een jaar is buitenproportioneel, temeer nu 400 uur nooit is gegarandeerd en [eis.conv./verw.reconv.] in 2017 en 2018 al aanzienlijk minder uren werkte. [gedn.conv./eis.reconv.] . komt daarnaast een beroep toe op ontbinding van de overeenkomst nu er sprake is van diverse tekortkomingen van [eis.conv./verw.reconv.] , aldus [gedn.conv./eis.reconv.] .
5.14.
De rechtbank stelt voorop dat de de overeenkomst ingevolge artikel 7:408 BW te allen tijde kon worden opgezegd. Uit de aard van de overeenkomst kan weliswaar een opzegtermijn voortvloeien, maar in dit geval is de rechtbank van oordeel van [gedn.conv./eis.reconv.] . geen opzegtermijn in acht behoefde te nemen. Anders dan [eis.conv./verw.reconv.] heeft gesteld, mocht zij na het aangaan van de samenwerking met [gedn.conv./eis.reconv.] . niet verwachten dat zij het vaste inkomen dat [betrokkene 1] voor 2013 genoot, zou blijven genieten. Zij was immers niet meer in loondienst en zoals hiervoor ook reeds is overwogen, bestond er voor [ged.conv./eis.reconv. 1] geen verplichting om [eis.conv./verw.reconv.] jaarlijks een vast inkomen van € 58.080,00 te garanderen. Bovendien was al langere tijd duidelijk dat er belangrijke verschillen van inzicht bestonden onder meer over de wijze waarop [eis.conv./verw.reconv.] met niet betalende klanten zoals [betrokkene 2] omging. [eis.conv./verw.reconv.] erkent dat er in de loop van 2017 steeds meer ‘haarscheurtjes’ in de samenwerking zijn gekomen. Gelet op de gevoerde correspondentie is dit echter nog zacht uitgedrukt. Vanaf maart 2018 bestond er een hoog oplopende discussie tussen partijen over de vordering OHW en in oktober 2018 heeft [eis.conv./verw.reconv.] zich op het standpunt gesteld dat zij acties zou ondernemen voor de inning van de door haar gestelde lening, die door [ged.conv./eis.reconv. 1] werd betwist. Tijdens een bespreking op 23 november 2018 is [eis.conv./verw.reconv.] tenslotte in het vooruitzicht gesteld dat de samenwerking zou eindigen als [eis.conv./verw.reconv.] niet bereid was om met [gedn.conv./eis.reconv.] . een afspraak te maken over de [betrokkene 2] -kwestie. Daarop is aan [eis.conv./verw.reconv.] tot 10 december 2018 de gelegenheid gegeven om een voorstel te doen, hetgeen niet is gebeurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden gezegd dat de samenwerking op 11 december 2018 ‘absurd lichtzinnig’ dan wel ‘van de ene op de andere dag’ is beëindigd door [ged.conv./eis.reconv. 1] . Daar komt nog bij dat [eis.conv./verw.reconv.] aanvankelijk heeft berust in de beëindiging van de samenwerking en deze, zoals zij ook zelf stelt, heeft geaccepteerd, en dat zij zich eerst bij brief van 17 oktober 2019 op het standpunt heeft gesteld dat die beëindiging onrechtmatig was.
5.15.
De conclusie is dan ook dat [eis.conv./verw.reconv.] geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die maken dat in dit geval een opzegtermijn in acht genomen had moeten worden na 11 december 2018 of dat de opzegging door [ged.conv./eis.reconv. 1] anderszins een tekortkoming opleverde of onrechtmatig was.
Vordering(en) onderhandenwerk (OHW)
5.16.
Samengevat heeft [eis.conv./verw.reconv.] ten aanzien van het OHW a. een verklaring voor recht gevorderd dat de vordering OHW ‘ [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] ’ aan [ged.conv./eis.reconv. 1] toebehoort, b. gevorderd dat [ged.conv./eis.reconv. 1] wordt veroordeeld om die vordering in haar boeken en administratie op te nemen en c. gevorderd dat [ged.conv./eis.reconv. 1] wordt veroordeeld tot betaling van € 119.289,38.
5.17.
[eis.conv./verw.reconv.] legt aan haar vorderingen met betrekking tot het OHW het volgende ten grondslag. Zij is in 2013 namens [ged.conv./eis.reconv. 1] werkzaamheden gaan verrichten voor de vennootschappen van [betrokkene 2] . Aangezien [betrokkene 2] moeite had om de facturen te betalen, heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] besloten om hem voorlopig niet meer te declareren en de opgebouwde vordering in de boeken te rubriceren als OHW. In de periode 2013-2016 liep deze post op tot een bedrag van omstreeks € 100.000,00. Eind 2014 ontstonden er problemen tussen de ING-bank en [ged.conv./eis.reconv. 1] die ervoor zorgden dat [ged.conv./eis.reconv. 1] van de hoge post OHW af moest. [eis.conv./verw.reconv.] is toen gevraagd om deze post tijdelijk in haar boeken te doen opnemen. Zij heeft daarmee ingestemd onder de voorwaarde dat één en ander naderhand zou worden teruggedraaid en dat de post aansprakelijkheidstechnisch intern beschouwd zou blijven worden als een aangelegenheid van de maatschapsleden. Zij heeft de afspraken bevestigd in haar e-mail van 11 december 2015. De vordering is tegen nominale waarde geboekt, zonder verdere waardering en inclusief winstopslag van [ged.conv./eis.reconv. 1] . Doordat [ged.conv./eis.reconv. 1] naderhand niet bereid was om de financiele gevolgen van dit ‘administratieve rondje’ terug te draaien, lijdt [eis.conv./verw.reconv.] per eind september 2021 schade tot een bedrag van € 119.289,38. Aanvankelijk werden er facturen aan [eis.conv./verw.reconv.] verstuurd om de migratie van de vordering te rechtvaardigen, maar later (in 2016) is één en ander logischer aangepast en werd de migratie verwerkt als een door [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv. 1] verstrekte lening. Dat ook [ged.conv./eis.reconv. 1] uitging van een door [eis.conv./verw.reconv.] verstrekte lening blijkt uit het feit dat zij in september 2016 4% rente daarover heeft afgerekend, aldus [eis.conv./verw.reconv.] .
5.18.
[gedn.conv./eis.reconv.] . stelt zich op het standpunt dat [eis.conv./verw.reconv.] terzake van het OHW geen vordering op haar heeft en legt daaraan de volgende feiten en omstandigheden ten grondslag. Het op 30 november 2014 in de boeken aanwezige OHW van [betrokkene 2] bestond voor ongeveer 90% uit werkzaamheden van [eis.conv./verw.reconv.] . De risico’s voor de Maatschap werden eind 2014 onaanvaardbaar doordat [betrokkene 2] niets betaalde en de Maatschap wel bleef betalen voor de werkzaamheden van EFVA. Van de 1.352 uur die [eis.conv./verw.reconv.] in de periode 2013 tot en met 2015 aan werkzaamheden heeft verricht, heeft zij 500 uren aan [betrokkene 2] besteed die onbetaald zijn gebleven. [betrokkene 1] wilde echter voorkomen dat [betrokkene 2] tot betaling zou worden aangesproken door de Maatschap en had een rotsvast vertrouwen in de machine van [betrokkene 2] Dat vertrouwen ontbrak inmiddels bij de andere maten en zij verlangden betaling. Daarnaast diende er een oplossing te komen voor de post OHW van [betrokkene 2] omdat deze post zwaar op de cijfers drukte en de ING Bank verlangde dat de financiële positie zou worden verbeterd. De Maatschap kon niet berusten in deze situatie en heeft verlangd dat [eis.conv./verw.reconv.] het risico zou overnemen. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat [eis.conv./verw.reconv.] de post OHW zou overnemen. Dit is door [eis.conv./verw.reconv.] bevestigd in haar e-mail van december 2014. Aan de laatste alinea van deze e-mail is [gedn.conv./eis.reconv.] . niet gebonden. Door [betrokkene 2] niet aan te manen tot betaling van het OHW is [eis.conv./verw.reconv.] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Afgesproken was immers dat als [betrokkene 2] niet betaalde, [eis.conv./verw.reconv.] de andere maten kon aanspreken. Daar heeft [gedn.conv./eis.reconv.] . [eis.conv./verw.reconv.] herhaaldelijk op aangesproken en heeft erop aangedrongen dat [eis.conv./verw.reconv.] met [betrokkene 2] geldleningen zou sluiten als zekerheid (zie onder 3.16). Op grond van die toerekenbare tekortkoming van [eis.conv./verw.reconv.] ontbindt [gedn.conv./eis.reconv.] . de betreffende overeenkomst gedeeltelijk, namelijk voor het gedeelte dat [eis.conv./verw.reconv.] bij uitblijven van betaling door [betrokkene 2] de andere maten aan kan spreken. Niets wijst erop dat de afspraak een lening van [eis.conv./verw.reconv.] aan [gedn.conv./eis.reconv.] . zou betreffen, behalve de fout in de verrekening van 7 september 2016 waarin per ongeluk een rente is berekend. Dit is slechts een administratieve verwerking en uit de van [eis.conv./verw.reconv.] zelf afkomstige e-mail van december 2014 blijkt evident niet van een lening. De feitelijke uitvoering van de afspraken wijst ook niet op een lening en de overgelegde jaarrekening over 2014 van de Maatschap bevat geen schuld aan [eis.conv./verw.reconv.] uit hoofde van een lening. Bovendien zou een leningsovereenkomst de balanspositie van de Maatschap alleen maar verslechteren omdat er dan sprake zou zijn van meer vreemd vermogen. Dit geldt temeer omdat dit gecombineerd zou worden met het crediteren van de facturen van [betrokkene 2] Als er daadwerkelijk gekozen was voor een lening van [eis.conv./verw.reconv.] aan de Maatschap, zou dit meebrengen dat het OHW voor [betrokkene 2] zou zijn opgelost in het niets. [eis.conv./verw.reconv.] zou dan immers een vordering hebben vanuit een lening in plaats van het OHW. Dit is volgens [ged.conv./eis.reconv. 1] niet afgesproken. Voor zover [eis.conv./verw.reconv.] wel een opeisbare vordering zou hebben, doet [gedn.conv./eis.reconv.] . een beroep op opschorting in verband met haar vorderingen op [eis.conv./verw.reconv.] .
Terugnemen van de vordering op [betrokkene 2] (vorderingen a. en b.)
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat uit de e-mail van december 2014 in ieder geval kan worden afgeleid dat partijen hebben bedoeld om het OHW, en dus de vordering van de Maatschap op [betrokkene 2] , over te dragen aan [eis.conv./verw.reconv.] . [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft voor die overdracht een factuur van € 71.468,47 (zonder btw) gestuurd en [eis.conv./verw.reconv.] heeft dit bedrag voldaan. Of de vordering daarmee ook daadwerkelijk is overgegaan op [eis.conv./verw.reconv.] , gelet op het ontbreken van een cessie-akte, staat daar los van. Mogelijkerwijs waren partijen er niet van op de hoogte dat een ondertekende authentieke of onderhandse akte een constitutief vereiste is voor levering van een vordering (artikel 3:94 BW). De vraag die hier echter voorligt is of er een grondslag bestaat voor de door [eis.conv./verw.reconv.] gestelde verplichting aan de zijde van [ged.conv./eis.reconv. 1] om de vordering OHW [betrokkene 2] terug te nemen in haar boeken en administratie.
5.20.
Die grondslag ontbreekt en daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De overeenkomst die is gesloten over het OHW van [betrokkene 2] is gesloten tussen de Maatschap, die de vordering op [betrokkene 2] had, en [eis.conv./verw.reconv.] . Voor zover uit die overeenkomst al zou voortvloeien dat de vordering op enig moment weer zou moeten terugkeren in de boeken van de Maatschap, betreft dit derhalve geen verplichting die rust op [ged.conv./eis.reconv. 1] . [ged.conv./eis.reconv. 1] was immers één van de maten en kan niet worden vereenzelvigd met de Maatschap. De Maatschap is ontbonden en gesteld noch gebleken is dat een dergelijke verplichting is overgegaan op [ged.conv./eis.reconv. 1] . Daar komt bij dat voor de door [eis.conv./verw.reconv.] gestelde verplichting (van de Maatschap) ook geen aanknopingspunten zijn te vinden in de tekst van haar eigen e-mail van december 2014 of in enig ander overgelegd stuk. Uit de onderste regels van deze e-mail volgt eerder dat partijen juist niet die bedoeling hadden. Daar staat immers: ‘
Mocht onverhoopt [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] niet betalen zullen we dus allen aansprakelijk zijn voor het bedrag als ware het nog steeds een vordering van de maatschap.’ De woorden ‘als ware het nog steeds een vordering van de maatschap’ impliceren immers dat vordering bij het niet betalen door [betrokkene 2] niet opnieuw een vordering van de Maatschap zal worden, maar dat de financiële gevolgen wel hetzelfde zouden zijn als in de situatie dat de Maatschap een oninbare vordering zou hebben. Gelet op deze afspraak valt bovendien niet in te zien welk belang [eis.conv./verw.reconv.] erbij zou hebben gehad om van [ged.conv./eis.reconv. 1] te verlangen dat zij de vordering op enig moment weer terug zou nemen.
5.21.
Hieruit volgt dat de eerste twee vorderingen (a. en b.) zullen worden afgewezen.
De vordering tot betaling van € 119.289,38 (c.)
5.22.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft als grondslag voor de derde vordering, betaling van € 119.289,38, aangevoerd dat deze betalingsverplichting voortvloeit uit een door partijen gesloten (lenings)overeenkomst, en subsidiair uit artikel 6:162 BW.
Het bedrag van € 119.289,38 heeft [eis.conv./verw.reconv.] als volgt gespecificeerd:
  • 1e deel van hoofdsom (OHW per 30-11-2014) € 71.468,47
  • 2e deel van hoofdsom (OHW per 23-08-2016)
Totale hoofdsom € 95.249,47
Rente over hoofdsom tot en met 6 mei 2021
€ 24.039,57
Totaal € 119.289,04
Leningsovereenkomst als grondslag
5.23.
[eis.conv./verw.reconv.] stelt dat er in december 2014 facturen aan [eis.conv./verw.reconv.] zijn verstuurd om de migratie van de vordering te rechtvaardigen, maar dat later, in 2016, één en ander logischer is aangepast en de migratie is verwerkt als een door [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv. 1] verstrekte lening. Dit zou onder meer blijken uit haar op 24 augustus 2016 aan [betrokkene 9] gemailde overzicht van te betalen rente over en weer (zie onder 3.13) en de omstandigheid dat [betrokkene 9] in overeenstemming met dit overzicht 4% rente over de gestelde lening heeft afgerekend. Onder 5.18 is de betwisting van deze stellingen door [ged.conv./eis.reconv. 1] weergegeven.
5.24.
De rechtbank is van oordeel dat geen leningsovereenkomst tussen [eis.conv./verw.reconv.] en de Maatschap is gesloten en dat evenmin is gebleken van een in 2016 tussen [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv. 1] gesloten leningsovereenkomst. Zij overweegt daartoe het volgende.
5.25.
Voor het totstandkomen van een leningsovereenkomst is wilsovereenstemming nodig van de betrokken partijen, en die wil moet erop gericht zijn om enerzijds gelden ter leen ter beschikking te stellen, en anderzijds gelden ter leen aan te nemen, al dan niet tegen een overeengekomen rente. Op basis van de e-mail van [eis.conv./verw.reconv.] van december 2014 en de omschrijving van de door [eis.conv./verw.reconv.] betaalde factuur van de Maatschap, staat vast dat [eis.conv./verw.reconv.] en de Maatschap op dat moment niet de wil hebben gehad om een leningsovereenkomst te sluiten. In de e-mail is ook vermeld dat het bedrag aan OHW op de balans van [eis.conv./verw.reconv.] zal worden opgenomen, waartegenover de schuld aan de Maatschap stond. Dit laatste betrof de schuld aan de bestuurders (holdingmaatschappijen) van [ged.conv./eis.reconv. 1] die aan [eis.conv./verw.reconv.] voor een totaal van € 30.000,00 aan leningen hadden verstrekt om die overname van het OHW mogelijk te maken.
5.26.
[eis.conv./verw.reconv.] betoogt dat deze ‘migratie’ van de vordering later, in 2016, is verwerkt als een door [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv. 1] verstrekte lening. Zij heeft echter nagelaten toe te lichten hoe de overname van de vordering OHW van de Maatschap, in 2016 zou zijn gemuteerd naar een lening van [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv. 1] . Zo heeft [eis.conv./verw.reconv.] nagelaten te stellen wanneer in 2016 en door wie namens [ged.conv./eis.reconv. 1] (en dus niet meer namens de Maatschap die per 1 juli 2015 is ontbonden) is ingestemd met een leningsovereenkomst voor een bedrag van
€ 71.468,47, welke voorwaarden voor die lening zouden hebben gegolden en waar dit uit kan blijken, nog daargelaten de vraag of de betaling voor de overname van OHW ‘zo maar’ kan worden gemuteerd naar een verstrekte lening. Anders dan [eis.conv./verw.reconv.] stelt, kan de instemming van [ged.conv./eis.reconv. 1] met een mutatie van de transactie uit 2014 naar een leningsovereenkomst in 2016 niet worden afgeleid uit de e-mail van [betrokkene 9] van 24 augustus 2016 (‘
Ik heb de mail er nog eens bij gepakt. Eric heeft gelijk, …’). [betrokkene 9] verwijst immers naar de mail van december 2014 en meent abusievelijk, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat de verplichting om rente aan [eis.conv./verw.reconv.] te vergoeden in december 2014 is overeengekomen. [eis.conv./verw.reconv.] stelt echter dat pas later, namelijk in 2016, overeenstemming is bereikt met [ged.conv./eis.reconv. 1] omtrent een lening. Dat de conclusie van [betrokkene 9] dat [betrokkene 1] ‘gelijk heeft’ onduidelijkheid kan hebben veroorzaakt, betekent echter nog niet dat [eis.conv./verw.reconv.] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat met deze e-mail van [betrokkene 9] en de daarop volgende betaling (/verrekening) van de door [eis.conv./verw.reconv.] berekende rente van € 2.859,41, er voortaan sprake was van een leningsovereenkomst tussen [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv. 1] voor een bedrag van € 71.468,47 met een rentepercentage van 4%.
5.27.
Ten aanzien van het tweede deel van de hoofdsom, het bedrag van € 23.781,00, heeft [eis.conv./verw.reconv.] evenmin onderbouwd dat zij dit bedrag in augustus 2016 als lening ter beschikking heeft gesteld aan [ged.conv./eis.reconv. 1] . De stelling dat ook dit bedrag een lening betreft is bovendien niet in overeenstemming met het overzicht dat [betrokkene 9] in zijn e-mail van 30 september 2016 aan [eis.conv./verw.reconv.] heeft gestuurd, en waartegen [eis.conv./verw.reconv.] geen bezwaar heeft gemaakt. Uit dit overzicht blijkt immers dat het bedrag van € 23.781,00 door [eis.conv./verw.reconv.] is betaald (/verrekend met het kapitaal van [eis.conv./verw.reconv.] in de Maatschap) voor het ‘nieuwe’ OHW dat in de periode 2015 tot en met 23 augustus 2016 is ontstaan en waarvan een specificatie is bijgesloten. Kennelijk is daarbij uitvoering gegeven aan de suggestie die [betrokkene 9] reeds had gedaan in zijn e-mail van 21 december 2015 waarin hij schrijft ‘
waarom neem je die niet over in je eigen BV, net als de vorderingen van vorig jaar’. [eis.conv./verw.reconv.] ’s stelling dat zij de beide bedragen ten titel van lening aan [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft verstrekt, is overigens in strijd met haar stelling in de dagvaarding dat [eis.conv./verw.reconv.] en [betrokkene 1] na de beeindiging van de samenwerking met lege handen stonden
‘met en passant ook nog een een post OHW in de boeken’. Daaruit lijkt immers te volgen dat zij geen lening in de boeken had verwerkt.
5.28.
De omstandigheid dat [betrokkene 1] ter zitting, zonder dit overigens te onderbouwen, heeft gesteld dat hij in de jaarstukken van [eis.conv./verw.reconv.] een vordering uit hoofde van lening op [ged.conv./eis.reconv. 1] van € 95.000,00 heeft opgenomen, maakt het voorgaande niet anders. Zelfs indien dit het geval zou zijn, blijkt hieruit nog niet dat hierover wilsovereenstemming is bereikt met [ged.conv./eis.reconv. 1] . Bovendien heeft [betrokkene 1] ter zitting gesteld dat hij deze vordering ‘
direct na ontvangst van de factuur, dus vanaf 2014/2015’ in de jaarstukken heeft opgenomen, hetgeen strijdig is met de stelling van [eis.conv./verw.reconv.] dat de lening dateert uit 2016.
5.29.
De conclusie van het voorgaande is dat [eis.conv./verw.reconv.] haar stelling dat zij uit hoofde van een leningsovereenkomst met [ged.conv./eis.reconv. 1] een bedrag te vorderen heeft gekregen, onvoldoende heeft onderbouwd terwijl dit gelet op de gemotiveerde betwisting van [ged.conv./eis.reconv. 1] op de weg van [eis.conv./verw.reconv.] had gelegen. Zij zal daarom niet tot bewijs van haar stelling worden toegelaten. De vordering kan op die grondslag derhalve niet worden toegewezen.
Andere overeenkomst als grondslag
5.30.
Hoewel [ged.conv./eis.reconv. 1] derhalve niet op grond van een leningsovereenkomst gehouden is tot terugbetaling, is zij op grond van het laatste deel van de e-mail van december 2014, zoals onder 5.20 geciteerd, wel gehouden tot terugbetaling van een deel van het bedrag dat [eis.conv./verw.reconv.] heeft betaald voor het OHW. Dat laatste deel luidt: ‘
Mocht onverhoopt [betrokkene 2] / [betrokken bedrijf 3] niet betalen zullen we dus allen aansprakelijk zijn voor het bedrag als ware het nog steeds een vordering van de maatschap.’. Daaruit moet naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat in het, door [eis.conv./verw.reconv.] kennelijk onwaarschijnlijk geachte, geval dat [betrokkene 2] niet betaalt, [eis.conv./verw.reconv.] het door [betrokkene 2] onbetaald gelaten deel van de post OHW deels bij de andere twee maten ( [ged.conv./eis.reconv. 1] en [betrokkene 3] ) zou kunnen terughalen in de verhouding die (destijds) gold voor schulden van de Maatschap. Het gaat in feite om een afgesproken onderlinge draagplicht voor een mogelijk oninbare vordering. Dit impliceert dat [eis.conv./verw.reconv.] een voorwaardelijke vordering heeft gekregen op [ged.conv./eis.reconv. 1] en [betrokkene 3] voor 90% en 5% van het onbetaald gelaten deel van de hoofdsom van € 71.468,47. De voorwaarde voor het doen ontstaan van de vordering is dat [betrokkene 2] niet tot betaling van het OHW zou zijn overgegaan. Tussen partijen is niet in geschil dat dit laatste het geval is en dat het, ook gelet op het verstrijken van de tijd, zeer onwaarschijnlijk moet worden geacht dat [betrokkene 2] nog zal gaan betalen voor het OHW uit de periode 2010-2015.
Partiële ontbinding overeenkomst
5.31.
[ged.conv./eis.reconv. 1] heeft ten aanzien van de gevolgen van de betreffende passage het bevrijdende verweer gevoerd dat zij de betreffende overeenkomst gedeeltelijk, namelijk voor het gedeelte dat [eis.conv./verw.reconv.] bij het uitblijven van betaling door [betrokkene 2] de andere maten kan aanspreken, buitengerechtelijk heeft ontbonden. Dit verweer faalt. Dit verweer is namelijk gebaseerd op de stelling dat de verplichting om het OHW te factureren en innen op [eis.conv./verw.reconv.] is komen te rusten en dat [eis.conv./verw.reconv.] hierin is tekortgeschoten. Deze stelling heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] onvoldoende onderbouwd. Anders dan [ged.conv./eis.reconv. 1] betoogt, kan een dergelijke inspanningsverplichting niet worden afgeleid uit het enkele feit dat is afgesproken dat als [betrokkene 2] niet zou betalen, ook de andere maten de financiële gevolgen daarvan zouden voelen. Door wie en wanneer dit OHW zou worden gefactureerd aan [betrokkene 2] is niet vastgelegd en [eis.conv./verw.reconv.] betwist dat zij dit kon en mocht doen. [ged.conv./eis.reconv. 1] stelt dat zij meermaals heeft aangedrongen op het factureren door [eis.conv./verw.reconv.] van het OHW maar heeft die stelling niet onderbouwd. Uit de stukken kan slechts worden afgeleid dat [ged.conv./eis.reconv. 1] erop heeft aangedrongen dat door [betrokkene 2] en [eis.conv./verw.reconv.] een leningsovereenkomst zou worden getekend ter zekerheid van de betaling. Gelet op de btw die zou moeten worden afgedragen indien gefactureerd zou worden, en de omstandigheid dat het project van [betrokkene 2] vertraging opliep, is het factureren in ieder geval lange tijd uitgesteld. Daarvan was [ged.conv./eis.reconv. 1] op de hoogte, maar gesteld noch gebleken is dat [ged.conv./eis.reconv. 1] [eis.conv./verw.reconv.] heeft gesommeerd om het OHW bij [betrokkene 2] te factureren en innen en daarbij een termijn heeft gesteld. Aan het verzuimvereiste is dus ook niet voldaan.
Beroep op rechtsverwerking en op artikel 6:248 lid 2 BW
5.32.
[ged.conv./eis.reconv. 1] heeft ter zitting verder nog een beroep gedaan op rechtsverwerking. Zij stelt daartoe dat in een poging om het geschil in der minne op te lossen [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft aangeboden om de vordering weer terug te nemen en direct incassomaatregelen te gaan nemen teneinde te voorkomen dat het OHW oninbaar zou worden. Doordat [eis.conv./verw.reconv.] dit voorstel heeft afgewezen, heeft zij haar eventuele recht om zich te beroepen op de afspraak uit de e-mail van december 2014 verwerkt c.q. kan zij zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer op die afspraak beroepen. Ook deze verweren van [ged.conv./eis.reconv. 1] slagen niet. Van rechtsverwerking kan slechts sprake zijn indien betrokkene zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking, daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat een aanspraak niet (meer) geldend zou worden gemaakt, hetzij de positie van een partij onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval die aanspraak alsnog geldend zou worden gemaakt. In dit geval is dat gerechtvaardigd vertrouwen niet gewekt door [eis.conv./verw.reconv.] door genoemd voorstel af te wijzen. In tegendeel. Nu niet duidelijk is afgesproken dat [eis.conv./verw.reconv.] binnen een bepaalde termijn tot incassering van het OHW diende over te gaan, hetgeen aan beide partijen verweten kan worden, kan evenmin worden worden geconcludeerd dat [ged.conv./eis.reconv. 1] onredelijk is benadeeld doordat [eis.conv./verw.reconv.] zich jaren later nog op dit deel van de overeenkomst beroept. Dat [eis.conv./verw.reconv.] het voorstel van [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft afgewezen, rechtvaardigt bovendien niet een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid, alleen al aangezien genoemd voorstel de terugbetaling van enig bedrag door [ged.conv./eis.reconv. 1] aan [eis.conv./verw.reconv.] afhankelijk stelde van de bedragen die bij [betrokkene 2] zouden worden geincasseerd. Die voorwaarde hield immers in dat bij oninbaarheid van de vordering op [betrokkene 2] , [eis.conv./verw.reconv.] geen terugbetaling van [ged.conv./eis.reconv. 1] tegemoet kon zien.
5.33.
De slotsom van het voorgaande is dat [ged.conv./eis.reconv. 1] het betreffende deel van de overeenkomst dan ook niet heeft kunnen ontbinden en dat haar beroep op rechtsverwerking dan wel de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid niet opgaat. Uit het betreffende deel van de overeenkomst volgt dat [eis.conv./verw.reconv.] een vordering heeft gekregen op [ged.conv./eis.reconv. 1] voor 90% van het onbetaald gelaten deel van de hoofdsom van € 71.468,47. De vordering tot betaling van € 119.289,38 kan op grond van deze overeenkomst derhalve tot een bedrag van € 64.321,62 worden toegewezen. Voor de gevorderde rente van 4% biedt de overeenkomst geen grondslag. Voor zover [eis.conv./verw.reconv.] bedoeld heeft te betogen dat de zin
‘Op de bedragen die door een ieder verstrekt worden zal een rente berekend en vergoed worden van 4%’daarvoor een grondslag biedt, wordt zij hierin niet gevolgd. Deze zin heeft immers betrekking op de bedragen die door de verschillende ‘vennoten’ via hun holdingmaatschappij ter leen zijn verstrekt aan [eis.conv./verw.reconv.] . De betaling van [eis.conv./verw.reconv.] betrof echter geen ter leen verstrekt bedrag maar een betaling voor een vordering op [betrokkene 2]
5.34.
De vordering van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van het in september 2016 door [eis.conv./verw.reconv.] betaalde bedrag van € 23.000,00 voor het nieuwe OHW, is op grond van de overeenkomst van december 2014 niet toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is immers dat partijen bij de betaling van dit bedrag door [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv. 1] eenzelfde of soortgelijke afspraak hebben gemaakt voor het onvoorziene geval dat [betrokkene 2] niet tot betaling van dit OHW zou overgaan. De stelling van [eis.conv./verw.reconv.] dat het onlogisch zou zijn dat zij het incassorisico zou hebben overgenomen van [ged.conv./eis.reconv. 1] gelet op het feit dat het hier een oninbare vordering zou betreffen, maakt het voorgaande niet anders. Deze redenering is bovendien onnavolgbaar aangezien uit de overgelegde stukken genoegzaam is gebleken dat [betrokkene 1] nog heel lang stellig overtuigd was van het toekomstige succes van de ondernemingen van [betrokkene 2] en er dus geenszins vanuit ging dat de vordering oninbaar zou zijn. Dit blijkt onder meer uit het voorstel van [eis.conv./verw.reconv.] van eind 2015 om het OHW in een aparte BV onder te brengen (zie onder 3.11). De andere maten daarentegen hebben te kennen gegeven het incassorisico niet langer te willen dragen.
Onrechtmatige daad als grondslag
5.35.
Tenslotte resteert de vraag of de vordering tot betaling van € 119.289,38 geheel of gedeeltelijk toewijsbaar is op de door [eis.conv./verw.reconv.] subsidiair aangevoerde grondslag van onrechtmatige daad. De rechtbank is van oordeel dat van onrechtmatig handelen van de zijde van [ged.conv./eis.reconv. 1] niet is gebleken. [eis.conv./verw.reconv.] heeft daartoe ook onvoldoende gesteld. Het is evident dat met de kennis van nu en de onverhaalbaarheid van de vordering op [betrokkene 2] , de door [eis.conv./verw.reconv.] gemaakte afspraken niet voordelig hebben uitgepakt. Dit betekent echter niet dat [eis.conv./verw.reconv.] de schade die daaruit voortvloeit volledig bij [ged.conv./eis.reconv. 1] kan neerleggen met de niet of nauwelijks onderbouwde stelling dat [ged.conv./eis.reconv. 1] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
5.36.
De vordering tot betaling van € 119.289,38 wordt in verband met het voorgaande tot een bedrag van € 64.321,62 toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.37.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft gevorderd [gedn.conv./eis.reconv.] . te veroordelen tot betaling van € 2.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, uitgaande van een toe te wijzen geschatte totale hoofdsom van € 200.000,00. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eis.conv./verw.reconv.] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden (sommaties van 17 oktober 2019 en 9 april 2021) dient het tegendeel te worden afgeleid. De sommatie van 17 oktober 2019 betrof bovendien niet de vordering die hier voor ruim € 64.000,00 wordt toegewezen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten moet reeds daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.38.
[eis.conv./verw.reconv.] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld nu van alle ingestelde vordering slechts een vordering deels toewijsbaar is. Deze proceskosten worden aan de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.] . begroot op een bedrag van
€ 4.982,00 voor salaris advocaat (2 punten volgens tarief VI x € 2.491,00).
De door [gedn.conv./eis.reconv.] . gevorderde nakosten zullen worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing vermeld.
in reconventie
Terugbetaling van de leningen met rente
5.39.
Niet in geschil is dat op 15 december 2014 aan [eis.conv./verw.reconv.] , naast de door [betrokken bedrijf 2] . verstrekte lening van € 2.500,00, de volgende leningen zijn verstrekt door:
[betrokken bedrijf 9] € 5.500,00
[ged.conv./eis.reconv. 4] . € 11.000,00
[ged.conv./eis.reconv. 3] . € 5.500 ,00
[betrokken bedrijf 10] B.V. € 5.500,00
5.40.
[gedn.conv./eis.reconv.] . legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de bovenstaande leninggevers deze bedragen aan [eis.conv./verw.reconv.] hebben geleend ten behoeve van de overname van het OHW van [betrokkene 2] door [eis.conv./verw.reconv.] en dat hierover 4% rente dient te worden betaald. [eis.conv./verw.reconv.] heeft niet aan haar inspanningsverplichting voldaan om het OHW bij [betrokkene 2] te innen, waardoor de leninggevers de leningen met een termijn van zeven dagen hebben kunnen opeisen op 20 c.q. 21 december 2018. Op grond van artikel 7:129e BW geldt in ieder geval een termijn van zes weken. Bij brief van 16 januari 2019 is [eis.conv./verw.reconv.] gesommeerd tot betaling van de leningen en de verschenen rente. Per die datum was [eis.conv./verw.reconv.] , na aftrek van de in september 2016 reeds betaalde rente, aan de bovengenoemde vennootschappen respectievelijk verschuldigd: € 6.236,79 (a.), € 12.473,57 (b.), € 6.236,79 (c.) en 6.236,79 (d.). Vanaf 16 januari 2019 wordt de wettelijke handelsrente over deze bedragen gevorderd, aangezien vanaf het moment van opeising niet langer de contractuele maar de wettelijke handelsrente over de hoofdsommen is verschuldigd, aldus [gedn.conv./eis.reconv.] .
Opeisbaarheid hoofdsommen
5.41.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de betreffende leningen met een rente van 4% zijn verstrekt. In geschil is echter of de leningen kunnen worden opgeëist. Artikel 7:129e BW bepaalt dat de lener verplicht is het op grond van de overeenkomst verschuldigde terug te geven binnen zes weken nadat de uitlener heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor terugbetaling uit de overeenkomst voortvloeit. Uit de overeenkomst van december 2014 vloeit geen ander tijdstip voor terugbetaling voort, zodat in beginsel de wettelijke termijn van zes weken geldt. Volgens [eis.conv./verw.reconv.] is echter mondeling afgesproken dat betalingen door [eis.conv./verw.reconv.] op de leningen afhankelijk zouden zijn van de aflossingen op het OHW, waarmee zij kennelijk wil zeggen dat de leningen door de holdingvennootschappen niet kunnen worden opgeëist zolang [betrokkene 2] niet is overgegaan tot betaling van het OHW. Dat blijkt echter nergens uit. De leninggevers zijn er blijkens de correspondentie wel van uitgegaan dat bij [eis.conv./verw.reconv.] de financiële ruimte aanwezig zou zijn om de leningen terug te betalen indien [betrokkene 2] aan [eis.conv./verw.reconv.] zou betalen, maar daarmee is niet gezegd dat de leningen nooit opgeëist zouden kunnen worden indien [betrokkene 2] het OHW niet zou betalen. [eis.conv./verw.reconv.] heeft de opeisbaarheid van de leningen dan ook onvoldoende onderbouwd betwist.
5.42.
Gelet op het voorgaande konden de leningen ingevolge artikel 7:129e BW worden opgeëist. De termijn van zes weken is gaan lopen vanaf het moment dat de uitleners bij brieven van 20 c.q. 21 december 2018 hebben medegedeeld tot opeising over te gaan. Van de brief van [betrokkene 5] aan [eis.conv./verw.reconv.] is geen kopie overgelegd maar de ontvangst van die brief is door [eis.conv./verw.reconv.] niet betwist. Zes weken later, en dus op 1 februari 2019, zijn de leningen derhalve opeisbaar geworden. Gelet op hetgeen de rechtbank onder 5.31 heeft overwogen over de door [ged.conv./eis.reconv. 1] gestelde tekortkoming in de nakoming van een op [eis.conv./verw.reconv.] rustende inspanningsverplichting, wordt niet uitgegaan van opeisbaarheid per een eerdere datum.
5.43.
[betrokkene 5] en Zwartjé hebben in het kader van deze procedure aan [ged.conv./eis.reconv. 2] (gedaagde 2) de last gegeven om op eigen naam de leningen met rente en kosten voor hen te innen.
Om die reden zullen, naast de rente, de volgende hoofdsommen worden toegewezen aan:
[ged.conv./eis.reconv. 2] (namens [betrokken bedrijf 9] en [betrokken bedrijf 10] ) € 11.000,00
[ged.conv./eis.reconv. 4] . € 11.000,00
[ged.conv./eis.reconv. 3] . € 5.500,00
Rente over de leningen
5.44.
[eis.conv./verw.reconv.] heeft, anders dan haar verweer dat de leningen niet opeisbaar zijn, geen separaat verweer gevoerd tegen de gevorderde rente over de hoofdsommen. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft beslist omtrent de datum van opeisbaarheid, is de contractuele rente van 4% over de hoofdsommen verschuldigd vanaf 2015 tot 1 februari 2018 (6 weken na 21 december 2018). De gevorderde wettelijke handelsrente vanaf 1 februari 2019 is niet toewijsbaar. De geldleningsovereenkomsten kwalificeren immers niet als handelsovereenkomsten in de zin van artikel 6:119a BW. De wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf 1 februari 2019 is wel toewijsbaar. Met de verrekening van 7 september 2016 heeft [eis.conv./verw.reconv.] de over 2015 verschuldigde rente reeds betaald. Aan rente zal dan ook worden toegewezen, de verschuldigde contractuele rente vanaf 1 januari 2016 tot 1 februari 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 februari 2019.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.45.
[gedn.conv./eis.reconv.] . vordert een bedrag van € 885,00 aan buitengerechtelijke incassokosten ter zake de vordering van [ged.conv./eis.reconv. 4] , en driemaal een bedrag van € 650,00 voor de andere drie vorderingen. Zij heeft daarbij verwezen naar haar brieven van 20 en 21 december 2018, en de sommatiebrief van 16 januari 2019. Het verweer van [eis.conv./verw.reconv.] dat geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en dat die ook niet nodig waren, slaagt niet. [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en dat [eis.conv./verw.reconv.] niet bereid was vrijwillig te voldoen. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn in overeenstemming met de wettelijke staffel zoals vermeld in artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en zullen daarom worden toegewezen.
Terugbetaling onverschuldigd betaalde rente
5.46.
[ged.conv./eis.reconv. 1] stelt dat op 7 september 2016 ten onrechte een bedrag van € 2.859,41 is verrekend ten gunste van [eis.conv./verw.reconv.] . [betrokkene 8] is per abuis uitgegaan van een lening van [eis.conv./verw.reconv.] aan de Maatschap. Volgens [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft zij derhalve onverschuldigd betaald en heeft zij op grond van artikel 6:203 lid 2 BW recht op teruggave van dit bedrag. Volgens [eis.conv./verw.reconv.] is er geen sprake geweest van een vergissing en heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] met deze verrekening erkend dat er sprake was van een lening waarover de Maatschap rente verschuldigd was.
5.47.
De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat [ged.conv./eis.reconv. 1] door verrekening aan [eis.conv./verw.reconv.] heeft betaald, onverschuldigd is betaald. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft vastgesteld, is geen sprake van een door [eis.conv./verw.reconv.] aan [ged.conv./eis.reconv. 1] verstrekte lening. Dat [betrokkene 8] daar kennelijk abusievelijk vanuit is gegaan , brengt niet meer dat [eis.conv./verw.reconv.] daardoor heeft mogen begrijpen dat een leningsovereenkomst tot stand was gekomen. Uit de e-mail van [eis.conv./verw.reconv.] van december 2014 en de door [eis.conv./verw.reconv.] betaalde facturen blijkt immers dat de rechtsgrond voor de betaling van € 71.468,47 geen leningsovereenkomst betrof. Dat partijen nadien hebben afgesproken dat de titel voor die betaling als een leningsovereenkomst moet worden aangemerkt is niet komen vast te staan. [eis.conv./verw.reconv.] heeft die stelling ook onvoldoende feitelijk onderbouwd, waardoor zij niet tot bewijslevering zal worden toegelaten.
5.48.
De vordering tot terugbetaling van het bedrag van € 2.859,41 zal dan ook worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar aangezien artikel 6:119a BW slechts ziet op de situatie dat betaling van het op grond van het een handelsovereenkomst verschuldigde niet tijdig plaatsvindt. De wettelijke rente ex artikel 6:116 BW is wel toewijsbaar en zal ook worden toegewezen vanaf 21 januari 2019. Gelet op een sommatiebrief van [ged.conv./eis.reconv. 1] van 16 januari 2019 is [eis.conv./verw.reconv.] dat moment in verzuim en wettelijke rente verschuldigd.
Schending relatiebeding
5.49.
[ged.conv./eis.reconv. 1] legt aan haar vordering tot betaling aan haar van € 40.000,00 ten grondslag dat [eis.conv./verw.reconv.] het tussen hen geldende relatiebeding heeft geschonden. Dit relatiebeding is opgenomen in artikel 8 lid 2 van de maatschapsovereenkomst en is tot drie jaar na beëindiging van de maatschapsovereenkomst geldig. De maatschapsovereenkomst is per 1 juli 2015 ontbonden zodat het beding tenminste is doorgelopen tot 1 juli 2018. [eis.conv./verw.reconv.] is in de jaren 2016 tot en met 2018 in strijd met het verbod van lid 2 werkzaam geweest voor cliënten/relaties van het accountantskantoor, meer in het bijzonder voor [betrokkene 2] , waarbij het resultaat buiten [ged.conv./eis.reconv. 1] is gebleven. Er is aantoonbaar sprake van minimaal acht losse overtredingen. Op grond van lid 3 wordt de boete verbeurd ten behoeve van de ‘andere partijen’. De enige overgebleven maat is [ged.conv./eis.reconv. 1] dus zij is gerechtigd tot de boete, aldus [ged.conv./eis.reconv. 1] .
5.50.
[eis.conv./verw.reconv.] betoogt dat als het relatiebeding al is blijven doorwerken na ontbinding van de Maatschap op 1 juli 2015, het dan in ieder geval drie jaar na dato, dus op 1 juli 2018, is geëxpireerd. Verder betoogt zij dat het bekend was dat [eis.conv./verw.reconv.] nog steeds werkzaamheden voor [betrokkene 2] verrichtte en [ged.conv./eis.reconv. 1] daar nooit bezwaar tegen heeft gehad. Tenslotte beroept [eis.conv./verw.reconv.] zich op verjaring en rechtsverwerking, en op matiging van de gevorderde boetes omdat deze niet in verhouding staan tot de financiële waarde van het werk dat met de schending gemoeid zou zijn.
5.51.
De rechtbank is van oordeel dat [eis.conv./verw.reconv.] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat werkzaamheden die zij vanaf 2016 verrichtte voor [betrokkene 2] niet op bezwaren stuitten bij [ged.conv./eis.reconv. 1] en buiten het relatiebeding vielen. Uit de correspondentie (zie onder meer de e-mail van [betrokkene 8] van 21 december 2015) [betrokkene 9] immers genoegzaam gebleken dat [ged.conv./eis.reconv. 1] [betrokkene 2] niet meer als klant wilde houden aangezien [betrokkene 2] al sinds 2013 niet betaalde. Bovendien blijkt uit de brief van de voormalige advocaat van [gedn.conv./eis.reconv.] . aan [eis.conv./verw.reconv.] van 30 oktober 2019 (bijlage bij productie 24 bij dagvaarding) dat [ged.conv./eis.reconv. 1] ervan op de hoogte was dat [eis.conv./verw.reconv.] vanaf 2016 rechtstreeks voor [betrokkene 2] is gaan werken (zie onder punt 4 sub f). Dat werd toen kennelijk niet aangemerkt als een overtreding van het relatiebeding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] tegenover de betwisting van [eis.conv./verw.reconv.] , dan ook onvoldoende nader onderbouwd dat het relatiebeding is overtreden doordat [eis.conv./verw.reconv.] de betreffende werkzaamheden rechtstreeks voor [betrokkene 2] heeft uitgevoerd.
5.52.
De vordering van [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling van € 40.000,00 aan [ged.conv./eis.reconv. 1] wordt afgewezen.
Proceskosten (compensatie)
5.53.
Gelet op het feit dat beide partijen in reconventie op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, zullen de kosten in reconventie tussen hen worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
6.1.
veroordeelt [ged.conv./eis.reconv. 1] tot betaling aan [eis.conv./verw.reconv.] van € 64.321,62,
6.2.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] in de proceskosten, aan de kant van [gedn.conv./eis.reconv.] . begroot op € 4.982,00,
6.3.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, aan de zijde van [gedn.conv./eis.reconv.] . begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
6.4.
verklaart de veroordeling onder 6.1 uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie:
6.5.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling aan [ged.conv./eis.reconv. 2] van € 11.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 januari 2016 tot 1 februari 2019, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 1 februari 2019 tot de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.300,00,
6.6.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling aan [ged.conv./eis.reconv. 4] . van
€ 11.000,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 januari 2016 tot 1 februari 2019, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 februari 2019 tot de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 885,00,
6.7.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling aan [ged.conv./eis.reconv. 3] . van € 5.500,00, te vermeerderen met de contractuele rente van 4% vanaf 1 januari 2016 tot 1 februari 2019, en te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf 1 februari 2019 tot de dag van volledige betaling, alsmede te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 650,00,
6.8.
veroordeelt [eis.conv./verw.reconv.] tot betaling aan [ged.conv./eis.reconv. 1] van € 2.859,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2019 tot de dag van volledige betaling,
6.9.
compenseert de kosten, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen,
In conventie en in reconventie
6.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.