ECLI:NL:RBGEL:2023:1120

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
05-052147-21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bijstandsfraude en witwassen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 6 maart 2023 heeft de politierechter in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bijstandsfraude en witwassen. De verdachte, geboren op een onbekende datum in een onbekende plaats, heeft gedurende een periode van meer dan acht jaar onjuiste informatie verstrekt aan de gemeente Wijchen om een bijstandsuitkering te verkrijgen. De tenlastelegging omvatte valsheid in geschrift, het opzettelijk nalaten van het verstrekken van relevante gegevens en het medeplegen van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De politierechter oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met voldoende bewijs dat de verdachte samen met een medeverdachte een gezamenlijke huishouding voerde en opzettelijk informatie had verzwegen. De verdachte ontving een taakstraf van 90 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. Tevens werd een bedrag van € 84.750, dat in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De politierechter hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheid en het tijdsverloop van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.052147.21
Datum uitspraak : 6 maart 2023
Tegenspraak
Schriftelijk vonnis van de politierechter
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats/-land] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. D. van der Beek, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode 1 juni 2011 tot en met 30 september 2015, te Wijchen, in elk geval in Nederland, een of meerdere geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een aanvraagformulier (voor de Wet Werk en Bijstand) en/of een of meerdere inlichtingenformulieren (voor de Participatiewet en/of Wet Werk en Bijstand) van de gemeente Wijchen, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van (wijzigingen in) de woon-/leefsituatie, (toename van) vermogen en/of inkomsten - valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk
- ( op het aanvraagformulier) vermeld dat zij alleenstaand was, en/of - vermeld dat er geen wijzigingen waren in haar woon-/leefsituatie (terwijl zij, verdachte, een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] ), en/of
- vermeld dat het vermogen van haar, verdachte, en/of haar gezinsleden (te weten [medeverdachte] en/of verdachtes inwonend kind) niet was toegenomen, en/of
- vermeld dat zij, verdachte en/of haar gezinsleden (te weten [medeverdachte] en/of verdachtes inwonend kind) geen inkomsten hebben ontvangen, en/of
- vermeld dat zij, verdachte, en/of haar gezinsleden (te weten [medeverdachte] en/of verdachtes inwonend kind), niet elders en/of in het buitenland hun verblijf hebben gehad (terwijl zij, verdachte, en/of haar gezinsleden elders/in het buitenland hun verblijf hebben gehad vanwege vakantie),
en/of die formulieren ondertekend, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij, op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 8 april 2019, te Wijchen, althans in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet en/of artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering en/of een bijzondere bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door (telkens) niet (volledig) te melden aan de gemeente Wijchen, dan wel aan het bestuur van die gemeente, zakelijk weergegeven: - dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] , en/of
- dat zij, verdachte, (aldus uit dien hoofde) over inkomsten beschikte en/of heeft kunnen beschikken, en/of
- dat zij, verdachte en/of haar partner heeft/hebben beschikt en/of kunnen beschikken over vermogen (hetwelk het zogenaamde bescheiden vermogen (ver) te boven ging), en/of
- ( voorafgaand aan haar, verdachtes, vakanties) dat zij, verdachte, op vakantie zou gaan;
3.
zij, op of omstreeks 8 april 2019, te Wijchen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een geldbedrag (te weten 84.750 euro), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en/of haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 8 april 2019, te Wijchen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), voorhanden heeft gehad, en/of een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 (valsheid in geschrift), feit 2 (nalaten tijdig gegevens te verstrekken) alsmede aan feit 3 primair (opzetheling, maar dan voor een bedrag van € 60.000, zijnde het bedrag dat [verdachte] voor [medeverdachte] zou hebben bewaard). In zijn schriftelijk requisitoir heeft hij de bewijsmiddelen opgesomd en zijn standpunt toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van alle feiten (gedeeltelijke) vrijspraak bepleit voor de periode die burgemeester en wethouders van Wijchen bij de in 2022 getroffen schikking in de bestuurszaak buiten beschouwing hebben gelaten, te weten de periode tot 1 januari 2018. Voor zover de verdenking het schikkingsbedrag van € 21.244,50 te boven gaat, dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Ten aanzien van feiten 1 en 2 heeft de raadsman betoogd dat medeverdachte [medeverdachte] (verder: [medeverdachte] ) slechts uiting heeft gegeven aan zijn betrokkenheid richting verdachte, de moeder van zijn zoontje, die beiden met gezondheidsproblemen kampen of hebben gekampt. Van een gezamenlijke huishouding is geen sprake geweest. Verdachte heeft formulieren niet valselijk opgemaakt en evenmin nagelaten gegevens te verstrekken. Van opzet of oogmerk is geen sprake.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman onder meer betoogd dat het bezit van het aangetroffen contante geld te verklaren is vanuit de Armeense cultuur van verdachte en [medeverdachte] en de oorlogssituatie in het gebied van herkomst (Nagorno-Karabach). Verdachte en [medeverdachte] leefden zuinig, spaarden en namen geld op van de bank om het contant thuis te bewaren. Van het aangetroffen geld is een deel van verdachte, een deel van haar moeder en/of ouders en een deel van [medeverdachte] , hoewel [medeverdachte] niet wist dat zijn geld met dat van anderen werd bewaard en [verdachte] niet wist van het geld van haar moeder.
In relatie tot de bepleite vrijspraak is aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte] zich verkeerd begrepen en behandeld voelen door onder meer de overheid, die geen of te weinig oog heeft gehad voor de andere gebruiken en de buitenlandse afkomst van verdachte en [medeverdachte] , en de bestuursrechter; volgens de raadsman is het woord “toeslagenaffaire” niet ver weg.
Beoordeling door de politierechter
Relevantie bestuursrechtelijke schikking (feiten 1, 2 en 3)
Het nadeel door de aan verdachte (verder: [verdachte] ) verweten bijstandsfraude is door de gemeente oorspronkelijk becijferd op ruim € 130.000. Via een bestuursrechtelijk traject is dit bedrag kennelijk van verdachte en (medeverdachte ten aanzien van de heling danwel het witwassen:) [medeverdachte] teruggevorderd.
In de hoger beroepsprocedure bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft [verdachte] (met [medeverdachte] ) op 25 oktober 2022 een schikking getroffen met burgemeester en wethouders van Wijchen. Die schikking houdt blijkens het door de CRvB opgemaakte proces-verbaal in: de vordering tot 1 januari 2018 vervalt, over de jaren 2018 en 2019 betalen [verdachte] en [medeverdachte] (bijzondere) bijstand terug aan het college (
politierechter: totaal € 21.244,50), het beslag op de woning wordt doorgehaald, [verdachte] en [medeverdachte] trekken het hoger beroep in en partijen verlenen elkaar in deze zaak (naar de politierechter begrijpt: de bestuurszaak) over en weer finale kwijting en partijen dragen ieder de eigen proceskosten.
Het feit, dat in de bestuursrechtelijke zaak een schikking (in de hiervoor beschreven zin) is getroffen, heeft naar het oordeel van de politierechter geen gevolgen voor de beoordeling van het bewijs in de strafzaak. Volgens vaste rechtspraak vormt de strafrechter zich een zelfstandig oordeel en geeft de strafrechter een eigen waardering van de bewijsmiddelen (zie ECLI:NL:HR:2004:AO5690). De politierechter wijst er verder op dat in de bestuurszaak geen eindoordeel door de bestuursrechter is gegeven, maar slechts een schikking tussen partijen is getroffen. Een schikking in de bestuurszaak bovendien, waarbij noch van de kant van de gemeente noch van de zijde van [verdachte] enige erkenning van relevante rechtsfeiten heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de politierechter is er dus geen reden om [verdachte] vrij te spreken voor zover het betreft de periode tot 1 januari 2018 of voor zover het betreft een bedrag boven € 21.244,50.
Feiten 1 en 2 (valsheid in geschrift; nalaten tijdig gegevens te verstrekken)
De politierechter zal feiten 1 en 2 gezamenlijk bespreken gelet op hun verwevenheid. Daarbij ziet elk bewijsmiddel op het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdenking terzake feiten 1 en 2 komt neer op uitkeringsfraude. [verdachte] wordt met name verweten dat zij als alleenstaande een uitkering ontving, terwijl zij ondertussen met [medeverdachte] een gemeenschappelijke huishouding voerde.
De politierechter is van oordeel dat er wettig en overtuigend bewijs is dat [verdachte] zich aan deze uitkeringsfraude schuldig heeft gemaakt. De politierechter overweegt daartoe als volgt.
[verdachte] heeft per 1 juni 2011 bij de gemeente Wijchen een uitkering aangevraagd voor een alleenstaande op grond van de Wet Werk en Bijstand (per 1 januari 2015: Participatiewet). Die uitkering is haar ook toegekend. De voorwaarden (zie art. 17 WWB, art. 17 Pw) voor het verkrijgen van die uitkering houden onder meer in dat zij voor het recht op uitkering relevante wijzigingen doorgeeft, elke maand inkomstenbriefjes en/of wijzigingsformulieren inlevert [2] en toestemming vraagt voor vakantie. Deze voorwaarden zijn [verdachte] in de Nederlandse en ook in de Armeense taal uitgereikt. Volgens de gemeente heeft [verdachte] gedurende de gehele uitkeringsperiode geen wijzigingen gemeld. [3]
[verdachte] heeft verklaard dat zij weet dat zij wijzigingen, zoals werk, trouwen of samenwonen, moet doorgeven aan de gemeente en dat zij de formulieren naar waarheid moet invullen. Naar haar zeggen kent zij de Nederlandse taal goed, heeft zij geen tolk nodig en kan zij ook goed Nederlands lezen. [4]
Verblijf buitenland
[verdachte] is tijdens de uitkeringsperiode meermalen [medeverdachte] op vakantie geweest naar het buitenland (onder meer Spanje en Griekenland) [5] en heeft daarvoor geen toestemming gevraagd aan de gemeente. [6]
Naar het oordeel van de politierechter heeft [verdachte] geen afdoende verklaring gegeven voor het niet vragen van deze toestemming.
Gezamenlijke huishouding met [medeverdachte] , inkomsten
[verdachte] huurde tot 1 juni 2011 een kamer in het een-slaapkamer-huurappartement van [medeverdachte] in Beuningen. De verhuurder was niet op de hoogte van deze onderhuursituatie.
Per 1 juni 2011 verhuisde [verdachte] naar de woning in Wijchen, waar zij nog steeds verblijft. [medeverdachte] is in januari 2014 verhuisd naar Malden, tot november 2017, waarna hij op een kamer aan de [adres] zou hebben gewoond.
In september 2011 trok [naam (ex)partner medeverdachte] met haar drie kinderen in het kader van gezinshereniging in bij [medeverdachte] en hebben zij daarna samengewoond tot november 2017 in Malden. In het dossier wordt het aan de hand van bij verdachte aangetroffen beeldmateriaal en een dagboek onderbouwde vermoeden beschreven dat [naam (ex)partner medeverdachte] de zus is van [verdachte] en dat sprake is van een schijnrelatie tussen [medeverdachte] en [naam (ex)partner medeverdachte] . [7]
In juni 2018 heeft [medeverdachte] een woning gekocht aan de [adres] . [8]
[verdachte] heeft in augustus 2015 via IVF een zoon gekregen, waarvan [medeverdachte] de vader is. Hij heeft het kind in 2018 erkend. [9] [medeverdachte] ontvangt sinds 1 mei 2009 geen uitkering meer; sindsdien voorziet hij door werk (pakketbezorger) in zijn onderhoud.
Uit onderzoek naar het pingedrag van [medeverdachte] volgt dat hij vooral in Wijchen pint, en in 4 jaar tijd maar 3x in Malden (toen zijn officiële woonplaats). [10]
Uit onderzoek naar de telefoongegevens van [medeverdachte] volgt dat hij in de periode 21 oktober 2018 tot 20 maart 2019 718x een mast in Wijchen aanstraalt en 666x belt met [verdachte] . [11]
Uit onderzoek naar het waterverbruik in [verdachte] woning in de periode 1 november 2011 tot 23 december 2014, dus voor de geboorte van haar zoon, blijkt dat sprake is van een verbruik dat past bij 2x een eenpersoons huishouden. [12]
Op nota’s voor onderhoud of keuring van de auto van [medeverdachte] uit 2017 en 2018 staat [verdachte] adres in Wijchen als [medeverdachte] adres vermeld. [13]
Op de nota van TUI voor de vakantie in Griekenland in 2017 staan [verdachte] , [medeverdachte] en hun zoon als reizigers vermeld. [14]
De administratie van [medeverdachte] (zowel privé als zakelijk) is bij de doorzoeking in april 2019 aangetroffen bij [verdachte] op zolder. [15]
Door diverse personen zijn verklaringen afgelegd waaruit volgt dat [verdachte] met [medeverdachte] samenleefde op haar - voor beoordeling van deze strafzaak relevante - officiële adres in Wijchen. Bovendien hebben meerdere getuigen verklaard dat [medeverdachte] niet of nauwelijks aanwezig was op zijn officiële woonadres(sen). De getuigen hebben [verdachte] en [medeverdachte] herkend van foto’s. [16]
Uit verklaringen van getuigen rondom
het adres in Beuningenvolgt dat volgens [naam getuige 1] een vrouw (nierpatiënte) bij de man kwam wonen en zei dat ze zijn vriendin was. [17] Volgens getuige [naam getuige 2] heeft de man op het adres in Beuningen nooit met de vrouw en drie kinderen gewoond. De man en de vrouw die er daarvoor woonde, verhuisden naar Wijchen. [18]
Uit de verklaring van getuige [naam getuige 3] volgt dat op
het adres in Wijcheneerst een vrouw alleen kwam wonen en dat er later een man bij kwam. Die buurman plaatste in 2012 een schutting. Hij had een bestelbus en een BMW en bracht pakketten rond. De man gaat al 7 jaar lang vroeg de deur uit. [19] Uit de verklaring van getuige [naam getuige 4] volgt dat de man (op het adres in Wijchen) ook kwam wonen, dat hij de schutting betaalde, bij PostNL werkt en vroeg de deur uitgaat. [20] Uit de verklaringen van getuigen [naam getuige 5] en [naam getuige 6] volgt dat de man en vrouw er sinds 7 jaar wonen, ze hebben inmiddels een kindje, de man rijdt pakketten rond en heeft een BMW. [21]
Als het gaat om [medeverdachte]
adres in Malden, dan valt op dat getuige [naam getuige 7] verklaart zich niet te kunnen voorstellen dat er een man woonde; hij heeft geen witte bus of BMW gezien. [22] Uit de verklaringen van getuigen [naam getuige 8] en [naam getuige 9] volgt dat de man er af en toe is, maar in Armenië woont. De man met de BMW en witte bus is een andere man, aldus deze getuigen. Die man komt wel eens met een vrouw en klein kind op visite. [23]
Volgens verhuurder [naam getuige 14] heeft [medeverdachte] nooit gewoond aan
de [adres]. [24]
Voor zover het gaat om de woning aan
[adres]heeft getuige [naam getuige 10] verklaard dat de woning sinds een half jaar wordt verbouwd, maar dat er niemand woont. [25]
Naar het oordeel van de politierechter volgt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat [verdachte] en [medeverdachte] in de tenlastegelegde periodes in Wijchen een gezamenlijke huishouding voerden en dat [verdachte] die informatie heeft verzwegen voor de gemeente door ten onrechte op formulieren in te vullen dat ze alleenstaand was en door na te laten door te geven dat ze samenwoonde met [medeverdachte] .
Het feit dat getuige [naam getuige 11] (over adres Wijchen) bij de rechter-commissaris heeft gesteld dat haar eerdere voor [verdachte] belastende verklaring bij de sociale recherche niet klopt en dat de buren [naam getuige 3] bijna met iedereen problemen hebben, leidt niet tot een ander oordeel. [naam getuige 11] heeft namelijk niet kunnen uitleggen waarom de verklaring die zij eerder aflegde en haar werd voorgelezen voor ondertekening, niet zou kloppen.
De bij de rechter-commissaris door getuigen [naam getuige 12] ( [leeftijd] jaar oud) en [naam getuige 13] over [medeverdachte] adres [adres] afgelegde verklaringen leiden evenmin tot een ander oordeel. De reden daarvoor is dat deze getuigen geen afdoende verklaring hebben kunnen geven voor de gang van zaken rondom de eerder ingevulde schriftelijke verklaringen en de vragen die dat heeft opgeroepen over wie een eerdere verklaring op papier zette, en wie vervolgens ontbrekende gegevens invulde. Bovendien hebben deze twee getuigen verschillend verklaard over de vraag of er vooroverleg is geweest over de zaak of over het verhoor bij de rechter-commissaris, waarbij [medeverdachte] hun vervoer naar de rechtbank heeft verzorgd. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van hun ontlastende verklaringen.
Vermogen
Tijdens de doorzoeking in april 2019 is in [verdachte] woning een bedrag van ongeveer
€ 85.000 in contanten gevonden. Volgens [verdachte] is een deel van dat geld van haar: zij heeft van haar uitkering € 7.000 in contanten gespaard. Dat spaargeld heeft zij naar haar zeggen niet opgegeven bij de gemeente. [26]
Naar het oordeel van de politierechter heeft [verdachte] geen afdoende verklaring gegeven voor het achterhouden danwel niet verstrekken van deze informatie.
Eindconclusie feiten 1 en 2
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, los maar ook in samenhang beschouwd, komt de politierechter tot de conclusie dat [verdachte] niet alleen valsheid in geschrift heeft gepleegd door onjuiste schriftelijke informatie aan de gemeente te verstrekken voor het verkrijgen en behouden van een uitkering, maar ook dat zij opzettelijk heeft nagelaten tijdig gegevens te verstrekken aan de gemeente, terwijl zij wist dat die informatie van belang was voor de beoordeling van haar recht op uitkering. Dit betekent dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 3 (heling danwel witwassen van € 84.750, bedrag tenlastelegging)
Juridisch kader
De politierechter stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van art. 420bis, eerste lid, onder a en b Sr opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Naar vaste jurisprudentie kan, in het geval waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld of goed uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Bij toetsing door de rechter dienen de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien daarvan sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of het goed. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld of goed waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Toepassing juridisch kader in deze zaak
De politierechter heeft hiervoor overwogen en beslist dat [verdachte] en [medeverdachte] een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. In de (dus) door hen samen bewoonde woning in Wijchen is bij de doorzoeking in april 2019 een bedrag van € 84.7
80 in contanten aangetroffen en in beslag genomen.
In de commode, in een agenda uit 2013, zaten 2 biljetten van 10 euro, 3 biljetten van 20 euro,
12 biljetten van 50 euro, 1 biljet van 100 euro, totaal: 780 euro.
In de commode, in een luier, zaten: 106 biljetten van 50 euro, 37 biljetten van 100 euro, totaal: 9000 euro. In de commode, in een koker, zaten twee “sealbags”. In de eerste “sealbag” zaten 92 biljetten van 100 euro, 204 biljetten van 200 euro, totaal: 50.000 euro. In de tweede “sealbag’ zaten 250 biljetten van 100 euro, totaal: 25.000 euro.
In de keukenkast is in een tas nog een portemonnee aangetroffen met geld erin. Dit geld,
175 euro, is
nietin beslag genomen.
Uit het dossier volgt dat [verdachte] op 14 juli 2011 € 188 vermogen had en een uitkering ontving. [27] [medeverdachte] , die sinds 2009 werkt als pakketbezorger en wiens vermogen tot die tijd was vastgesteld op € 0, had in januari 2011 zeer gering contant saldo. [28] De vraag rijst dan ook hoe [verdachte] en [medeverdachte] in globaal 8 jaar tijd aan dit grote contante geldbedrag zijn gekomen. De politierechter stelt vast dat er geen direct bewijs is voor een specifiek gronddelict, zoals een drugsdelict.
De politierechter is van oordeel dat de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Daarbij is van belang dat het gaat om een groot bedrag, waarvan het voorhanden hebben niet genoodzaakt wordt door het beroep of bedrijf van [verdachte] en [medeverdachte] . Verder bestaat een groot deel van het bedrag uit niet gangbare biljetten van € 100 en € 200. [29] Algemeen bekend is dat in de criminaliteit grote contante bedragen gangbaar zijn.
De sociale recherche heeft een kasopstelling gemaakt van het
contantegeld van [medeverdachte] per 1 januari 2011. [medeverdachte] genoot tot 1 mei 2009 een bijstandsuitkering, waarbij zijn vermogen op € 0 is vastgesteld. [30]
De inkomsten en uitgaven die [medeverdachte]
giraal(via zijn bankrekeningen) deed, zijn
nietin die kasopstelling betrokken. Deze girale inkomsten (waaronder die als zelfstandig pakketbezorger) en uitgaven zijn wel uitvoerig geanalyseerd, waarbij werd vastgesteld dat dit alle verklaarbare reguliere en legale inkomsten en uitgaven betroffen.
De eerste twee auto’s (Audi en Ford Transit) zijn buiten de kasopstelling gelaten omdat deze voor 2011 zijn aangekocht. De Fiat Ducato bouwjaar 2016 is buiten de kasopstelling gelaten omdat deze vanaf een bankrekening is betaald.
Volgens de sociale recherche deed [medeverdachte] in de periode 1 januari 2011 tot en met 1 februari 2019 diverse contante opnamen, in totaal € 131.295. De contante verkoopopbrengst van de Ford Transit en de Fiat Ducato (bouwjaar 2008) is geschat op minimaal € 10.000 per auto, dus
€ 20.000 totaal. Dit brengt de contante ontvangsten op minimaal € 151.295.
Tegenover deze contante inkomsten staan contante uitgaven. In de periode 1 januari 2011 tot en met 1 februari 2019 deed [medeverdachte] diverse contante stortingen op zijn bankrekeningen, tot een totaalbedrag van € 98.574,50. Daarnaast werden 3 auto’s contant betaald, namelijk de Fiat Ducato, de Peugeot Boxer en de BMW, tot een geschat totaalbedrag van circa € 52.500. Dit brengt de contante uitgaven op (circa) € 151.074,50.
Er is dus sprake van een nagenoeg verwaarloosbaar verschil tussen de
contanteontvangsten en de
contanteuitgaven. Reeds op grond van deze onderdelen van de kasopstelling van het contante geld van [medeverdachte] stelt de politierechter vast dat de herkomst van het volledige bij verdachte en haar medeverdachte aangetroffen en in beslag genomen contante geldbedrag van
€ 84.7
8onverklaarbaar is.
De vraag is vervolgens of verdachte een verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Verklaringen [verdachte] en [medeverdachte] over het contante geld
[verdachte] heeft op vragen van de rechter-commissaris vlak voor aanvang van de doorzoeking gezegd dat er € 700 in huis was. Vervolgens heeft zij, geconfronteerd met het aangetroffen geld, verklaard dat zij zelf geen geld heeft. Bij het eerste recherche verhoor heeft [verdachte] verklaard dat zij zelf € 7.000 zou hebben gespaard dat in een portemonnee in een luier lag en dat zij niet wist dat er meer geld in haar huis lag. Wanneer [verdachte] wordt geconfronteerd met de verklaring van [medeverdachte] , antwoordt [verdachte] dat [medeverdachte] haar had gevraagd zijn spaargeld te bewaren, het zou € 60.000 of € 70.000 kunnen zijn, en dat zij dacht dat hij het al had meegenomen. Geconfronteerd met geld dat in een koker is aangetroffen, heeft zij eerst verklaard dat zij het geld niet in de koker had gestopt en even later dat zij het geld daar zelf in had gestopt. Veel later, voor het eerst bij de reclassering voor het rapport van 1 februari 2021, heeft [verdachte] verklaard dat een deel van het geld ook van haar ouders (of moeder) zou kunnen zijn. Volgens [verdachte] heeft zij € 7.000 kunnen sparen omdat zij niet veel eet en zuinig is.
De politierechter acht de verklaring die [verdachte] heeft gegeven voor haar aandeel in het aangetroffen geld, niet aannemelijk geworden. In de eerste plaats zijn die verklaringen niet aannemelijk, omdat [verdachte] verschillende, tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het geld. In de tweede plaats is de verklaring vanuit “rekenkundig” oogpunt niet aannemelijk.
De uitkering die [verdachte] ontvangt, is immers naar algemeen bekend, geen vetpot en dekt de noodzakelijke kosten van bestaan. Bovendien heeft [verdachte] in de loop der jaren diverse grotere uitgaven gedaan, zoals ruim € 4.000 voor de IVF-procedure en kosten voor meerdere vakanties in het buitenland. Naast een vakantie in Parijs van voor start van de tenlastegelegde periode, zijn [verdachte] en [medeverdachte] samen op vakantie geweest op Kreta (2x, waarvan 1x in 2011), Barcelona (2012), Rome (in 2013 of 2014), Texel, Leganes Spanje (2014), Kos (2017).
Wat [verdachte] verder heeft aangevoerd, is niet (voldoende) onderbouwd zodat het geen verdere bespreking behoeft.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij 5 dagen in de week werkt als pakketbezorger. In 2016 en 217 heeft hij 6 dagen per week gewerkt in verband met de aanschaf van een eigen huis. Volgens [medeverdachte] is van het in Wijchen aangetroffen contante geld € 60.000 van hem. Een pakket met alleen bankbiljetten van € 100 en € 200, totaal € 50.000, heeft hij in juni 2018 aan [verdachte] gegeven en een pakket van € 10.000, met biljetten van € 100 en € 50, heeft hij in december aan [verdachte] gegeven. Dat geld komt van zijn zakelijke rekening af, hij had dat door de jaren heen gepind, en hij heeft [verdachte] gevraagd om dat geld voor hem te bewaren. Hij heeft de woning aan de Archimedesstraat gekocht met bijna € 60.000 eigen geld van zijn bankrekening. Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat hij tijdens zijn relatie met [naam (ex)partner medeverdachte] en haar drie kinderen (politierechter: die relatie zou 6 jaar hebben geduurd) alles voor hen betaalde. Bij de inhoudelijke behandeling op 13 februari 2023 is namens verdachte aangevoerd dat bij die
€ 60.000 € 10.000 zat die [medeverdachte] geleend had van een kennis, dat de Audi eigenlijk van een ander was en door die ander ook betaald, dat [medeverdachte] zelf regelmatig geld uitleende dat hij in minder gangbare coupures terug kreeg en dat “klein briefgeld” werd omgewisseld omdat vanuit cultureel oogpunt de voorkeur wordt gegeven aan “groot briefgeld”.
De politierechter acht de verklaring die door of namens [medeverdachte] is gegeven voor het aangetroffen geld, niet aannemelijk geworden nu die verklaringen niet of nauwelijks concreet zijn onderbouwd en bovendien op onderdelen tegenstrijdig zijn. Uit zijn eerste verklaringen volgt immers dat de biljetten die hij [verdachte] naar zijn zeggen in bewaring gaf, gepind had, terwijl later, als informatie in het dossier beschikbaar is dat biljetten van € 100 en € 200 niet gepind kunnen worden, wordt aangevoerd dat kleine biljetten om culturele redenen zijn omgewisseld naar grote bankbiljetten of dat geld werd uitgeleend en dan in grotere coupures werd terugbetaald. Over de Audi heeft [medeverdachte] bij de sociale recherche verklaard dat de Audi privé was, dat die is gestolen en dat hij daar niets meer van heeft gehoord. De lening van
€ 10.000 is gezien de bij pleidooi overgelegde niet ondertekende en summiere verklaring (mail?) van [naam 2] kennelijk in 2018 tot stand gekomen zodat niet duidelijk is waarom [medeverdachte] daar niet eerder over heeft verklaard. Aan de met stukken en een toelichting onderbouwde financiële gegevens van de sociale recherche zoals hiervoor besproken, wordt evenmin afbreuk gedaan door het bij pleidooi overgelegde overzicht van kasopnames over 2009 (2e half jaar) en 2010. Laatstgenoemde overzichten zijn namelijk erg summier; deze bevatten in de kern niet meer dan een opsomming van data en geldbedragen. Daar komt bij dat [medeverdachte] binnen een jaar na beëindiging van de bijstandsuitkering in 2009 minimaal € 35.000 contant besteedt aan de aankoop van 2 voertuigen. Steun voor [medeverdachte] verklaringen kan in de verklaringen van [verdachte] niet worden gevonden omdat die verklaringen, zoals hiervoor besproken, tegenstrijdig zijn en daardoor niet aannemelijk.
Eindconclusie feit 3
De politierechter kan de herkomst van het aangetroffen geld niet vaststellen. Daarom volgt vrijspraak van de primair ten laste gelegde heling.
Uit de hiervoor besproken bewijsmiddelen volgt echter wel dat sprake is van het medeplegen van witwassen. Met voldoende mate van zekerheid kan immers worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft zodat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Verdachte heeft gezien de bewijsmiddelen minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geld uit misdrijf afkomstig was.
Het medeplegen volgt uit de samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] ten aanzien van het hiervoor beschreven bewaren en verstoppen van het geld in “ [verdachte] ” woning terwijl zij een gezamenlijke huishouding voerden.
Dat in de tenlastelegging € 84.7
50 staat, berust op een kennelijke verschrijving die de politierechter in de bewezenverklaring zal herstellen omdat dit niet in verdachtes nadeel is. Het gaat immers om het in beslag genomen geldbedrag, waarvan de omvang vaststaat.

3. De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1, 2 en 3 subsidiair heeft begaan, te weten dat:
1.
zij, op
een ofmeerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode 1 juni 2011 tot en met 30 september 2015, te Wijchen, in elk geval in Nederland, een of meerdere geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een aanvraagformulier (voor de Wet Werk en Bijstand) en/of een of meerdere inlichtingenformulieren (voor de Participatiewet en/of Wet Werk en Bijstand) van de gemeente Wijchen, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van (wijzigingen in) de woon-/leefsituatie, (toename van) vermogen en/of inkomsten - valselijk heeft opgemaakt
en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk
- ( op het aanvraagformulier) vermeld dat zij alleenstaand was, en/of
- vermeld dat er geen wijzigingen waren in haar woon-/leefsituatie (terwijl zij, verdachte, een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] ), en/of
- vermeld dat het vermogen van haar, verdachte, en/of haar gezinsleden (te weten [medeverdachte] en/of verdachtes inwonend kind) niet was toegenomen, en/of
- vermeld dat zij, verdachte en/of haar gezinsleden (te weten [medeverdachte] en/of verdachtes inwonend kind) geen inkomsten hebben ontvangen, en/of
- vermeld dat zij, verdachte, en/of haar gezinsleden (te weten [medeverdachte] en/of verdachtes inwonend kind), niet elders en/of in het buitenland hun verblijf hebben gehad (terwijl zij, verdachte, en/of haar gezinsleden elders/in het buitenland hun verblijf hebben gehad vanwege vakantie),
en/of die formulieren ondertekend, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
zij, op
een ofmeerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 8 april 2019, te Wijchen, althans in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 Participatiewet en/of artikel 17 Wet Werk en Bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij, verdachte, wist
, althans redelijkerwijze moest vermoedendat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een bijstandsuitkering en/of een bijzondere bijstandsuitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door (telkens) niet (volledig) te melden aan de gemeente Wijchen, dan wel aan het bestuur van die gemeente, zakelijk weergegeven:
- dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met [medeverdachte] , en/of
- dat zij, verdachte, (aldus uit dien hoofde) over inkomsten beschikte en/of heeft kunnen beschikken, en/of
- dat zij, verdachte en/of haar partner heeft/hebben beschikt en/of kunnen beschikken over vermogen (hetwelk het zogenaamde bescheiden vermogen (ver) te boven ging), en/of
- ( voorafgaand aan haar, verdachtes, vakanties) dat zij, verdachte, op vakantie zou gaan;
3. subsidiair
zij, op
of omstreeks8 april 2019, te Wijchen
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.7
80 euro), de werkelijke aard en de herkomst,
de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsingheeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.7
80 euro), was,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro), voorhanden heeft gehad,en/of een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.7
80 euro),
heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van 84.750 euro) gebruik heeft gemaakt,terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en)
, althans redelijkerwijs moest(en) vermoedendat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Feit 2:
In strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, meermalen gepleegd
Feit 3 subsidiair:
Medeplegen van witwassen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat toepassing wordt gegeven aan art. 9a Sr (schuldigverklaring zonder strafoplegging). Verder is gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het tijdsverloop.
De beoordeling door de politierechter
De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De politierechter heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van [verdachte] .
Uit [verdachte] strafblad blijkt dat haar in 2012 voor een diefstal een strafbeschikking is opgelegd. De reclassering heeft over [verdachte] gerapporteerd dat zij een nierziekte heeft en slechtziend is. Zij ontvangt een bijstandsuitkering. [verdachte] heeft geen hulpvraag. Het recidiverisico wordt laag ingeschat. [verdachte] is in staat een taakstraf uit te voeren, aldus de reclassering.
De politierechter overweegt verder als volgt.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude, door ongeveer 8 jaar lang onjuiste informatie te verschaffen over relevante persoonlijke omstandigheden en inkomsten. De gemeente is daardoor niet in staat geweest op juiste wijze te bepalen of en, zo ja, in hoeverre [verdachte] recht had op een uitkering. Sociale voorzieningen zijn alleen bestemd voor degenen die er recht op hebben en daarvan echt afhankelijk zijn. Uitkeringsinstanties moeten erop kunnen vertrouwen dat hun de juiste gegevens worden aangeleverd. Door haar handelen heeft [verdachte] misbruik gemaakt van het sociale zekerheidsstelsel en is de samenleving financieel benadeeld. De politierechter maakt [verdachte] daarvan een verwijt.
Daarnaast heeft [verdachte] zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het witwassen van een bedrag van ongeveer € 85.000. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en het draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt namelijk onderliggende strafbare feiten af en realiseert de mogelijkheid van geldelijke beloning voor die strafbare feiten. [verdachte] heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Het witwassen van een groot geldbedrag roept zorgen op over de kans op herhaling, naast de lange duur van de bijstandsfraude. Het gaat hier niet om een incidentele strafbare fout.
De politierechter stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. [verdachte] is op 8 april 2019 aangehouden en in verzekering gesteld. De politierechter doet uitspraak op 6 maart 2023. Daarmee is de redelijke termijn, nu niet van bijzondere omstandigheden is gebleken, met bijna twee jaar overschreden. De politierechter zal met deze omstandigheid rekening houden bij de op te leggen straf.
Het tijdsverloop en de beslissing om het witwasbedrag verbeurd te verklaren zijn naast de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] reden om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het zijn ook redenen om te kiezen voor een andere afdoening dan alleen de maximale taakstraf zoals geëist door de officier van justitie.
De politierechter zal [verdachte] een taakstraf opleggen van 90 uur, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis. Op deze taakstraf komt in mindering de tijd die [verdachte] in verzekering heeft doorgebracht naar de bekende maatstaf van 2 uur aftrek per dag in verzekering doorgebracht.
Daarnaast wordt [verdachte] een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden opgelegd met een proeftijd van twee jaar. Deze voorwaardelijke sanctie dient ertoe [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, maar ook om de ernst van de bewezen feiten te onderstrepen.

8.De beoordeling van het beslag

De officier van justitie heeft verzocht van het in beslag genomen contante geldbedrag een bedrag van € 59.799,50 verbeurd te verklaren. Op het bij de doorzoeking aangetroffen geldbedrag van € 84.7
80 van is conservatoir beslag gelegd, civielrechtelijk door de gemeente en strafrechtelijk door het openbaar ministerie. Gezien de bestuursrechtelijke schikking zal de gemeente een bedrag van € 21.244,50 uitwinnen met instemming van het Functioneel parket, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft verzocht het beslag op te heffen en het geld terug te geven.
De politierechter overweegt dat het
volledigein beslag genomen bedrag van € 84.7
80 verbeurd moet worden verklaard, nu sprake is van medeplegen van witwassen van dat geldbedrag. Dat in de tenlastelegging € 84.7
50 staat, berust op een kennelijke verschrijving die de politierechter in de bewezenverklaring heeft hersteld.
De politierechter is niet bevoegd een beslissing te nemen over de gelegde conservatoire beslagen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 225, 227b en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De politierechter:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzijverdachte zich binnen de proeftijd van 2 jaar aan een strafbaar feit schuldig maakt;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een taakstraf van 90 uur, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis;
 bepaalt dat op deze taakstraf in mindering wordt gebracht de tijd in verzekering doorgebracht, met dien verstande dat voor iedere dag in verzekering doorgebracht, twee uur op de taakstraf in mindering wordt gebracht;

verklaart verbeurdhet in beslag genomen geldbedrag van € 84.7
80,--.
Dit vonnis is gegeven door mr. M.C. van der Mei, politierechter, in tegenwoordigheid van H.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 maart 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [naam verbalisant] , [naam verbalisant] en [naam verbalisant] van Intergemeentelijke Sociale Recherche Tweestromenland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 29072019180038, gesloten op 29 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Vanaf oktober 2015 heeft de gemeente Wijchen de maandelijkse inkomstenformulieren afgeschaft en vervangen door wijzigingsformulieren.
3.Aangifte gemeente Wijchen p. 983-986; proces-verbaal p. 4-5.
4.Verhoor verdachte, p. 60-61.
5.Verhoor verdachte, p. 63.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2023.
7.Proces-verbaal p. 50; verslag IND d.d. 26 februari 2019, p. 955-956; vertaling tolk beeld en couveuse-dagboek, p. 939-942.
8.Voormelde adressen blijken uit proces-verbaal, p. 12.
9.Akte van geboorte en latere vermelding betreffende erkenning, p. 947-948.
10.Proces-verbaal, p. 26 (bijlagen 26 (p. 567-590), 27 (p. 591-640) en 28 (p. 641-696)).
11.Proces-verbaal, p. 46-48 (bijlage 30, Gevorderde mastgegevens, p. 729-828).
12.Proces-verbaal, p. 30.
13.Losse dossierpagina 829 resp. 831.
14.Losse dossierpagina 931.
15.Losse dossierpagina 967.
16.Proces-verbaal, p. 17.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 1] , p. 171-182.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 2] , p. 183-186.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 3] , p. 121-128.
20.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 4] , p. 132.
21.Proces-verbaal van verhoor getuigen [naam getuige 5] en [naam getuige 6] , p. 137.
22.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 7] ., p. 155.
23.Proces-verbaal van verhoor getuigen [naam getuige 8] en [naam getuige 9] , p.159.
24.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 14] ,, p. 191.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige 10] , p. 195.
26.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 13 februari 2023.
27.Proces-verbaal, p. 36.
28.Proces-verbaal kasopstelling, p. 978.
29.Proces-verbaal, p. 38.
30.Proces-verbaal kasopstelling, p. 977-981.