ECLI:NL:RBGEL:2023:1302

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
9627238 CV EXPL 22-134
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de gevolgen van de coronacrisis voor een overeenkomst tot overname van een inburgeringsschool

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 januari 2023 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure over een overeenkomst tot de overname van een inburgeringsschool. De eiser, een vennootschap onder firma, heeft zich beroepen op onvoorziene omstandigheden als gevolg van de coronacrisis, met als argument dat deze omstandigheden de uitvoering van de overeenkomst fundamenteel hebben verstoord. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een fundamentele verstoring van het evenwicht in de overeenkomst, noch dat het doel van de overeenkomst onbereikbaar is geworden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de coronamaatregelen weliswaar als onvoorziene omstandigheden kunnen worden gekwalificeerd, maar dat deze niet van dien aard zijn dat de gedaagde partij geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mocht verwachten. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 19.762,50 aan de eiser, vermeerderd met contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagde partij gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de contractuele verplichtingen en de risico's die inherent zijn aan bedrijfsovernames, vooral in het licht van onvoorziene omstandigheden zoals de coronacrisis.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens: 9627238 CV EXPL 22-134
Grosse aan: mr. E. van Sark
Afschrift aan: mr. A. Aaryf
Verzonden d.d.
vonnis d.d. 18 januari 2023 van de kantonrechter
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [eis in conv sub 1] VOF,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:

2. [eis in conv sub 2] ,

3. [eis in conv sub 3] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. E. van Sark,
tegen
[ged in conv/eis in reconv] , h.o.d.n. [ged in conv/eis in reconv] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. A. Aaryf.
Partijen zullen hierna gezamenlijk [eis in conv/verw in reconv] en [ged in conv/eis in reconv] worden genoemd. Eiser sub 2 wordt hierna aangeduid als [eis in conv sub 2] en eiser sub 3 als [eis in conv sub 3] .

1.Het verdere procesverloop

1.1
Het verloop blijkt uit:
 het tussenvonnis van 24 augustus 2022;
 de akte aan de zijde van [ged in conv/eis in reconv] ;
 de antwoordakte aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] .
1.2
Hierna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in conventie en in voorwaardelijke reconventie

2.1
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 24 augustus 2022.
2.2
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen wordt de coronacrisis als onvoorziene omstandigheid aangemerkt die partijen niet in de overeenkomst hebben verdisconteerd.
Ter beantwoording ligt thans de vraag voor of de coronacrisis als onvoorzienbare omstandigheid van dien aard is dat [eis in conv/verw in reconv] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten en
of de onvoorziene omstandigheid al dan niet voor rekening van [ged in conv/eis in reconv] dient te komen.
2.3
In het kader van de beantwoording van de hiervoor bedoelde vraag is van belang
of er sprake is (geweest) van een fundamentele verstoring van het evenwicht in het contract dat partijen hebben gesloten dan wel of de overeenkomst haar zin heeft verloren doordat
het doel dat partijen ermee hadden onbereikbaar is geworden dan wel of nakoming van de overeenkomst uitermate bezwaarlijk is geworden. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval relevant, waaronder de aard van de overeenkomst, de belangen van partijen, de mate waarin [ged in conv/eis in reconv] door de coronamaatregelen is geraakt en de financiële positie van [ged in conv/eis in reconv]
2.4
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun stellingen in dit kader nader met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Van deze mogelijkheid hebben zij beiden gebruik gemaakt. Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen rusten op [ged in conv/eis in reconv]
de stelplicht en bewijslast van haar beroep op 6:258 lid 1 BW. [ged in conv/eis in reconv] heeft echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld om aan te kunnen nemen dat de onvoorziene omstandigheid aan ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst in de weg staat. Daartoe wordt als volgt overwogen.
2.5
Aard overeenkomst
Allereerst is de aard van de overeenkomst tussen partijen van belang. Partijen hebben,
na een onderhandelingsperiode waarbij de overnameprijs veelvuldig onderwerp van
gesprek is geweest, een overnameovereenkomst gesloten op grond waarvan [ged in conv/eis in reconv] de inburgeringsschool van [eis in conv/verw in reconv] heeft voortgezet. Een bedrijfsovername gaat echter altijd gepaard met (financiële) risico’s. Dat [ged in conv/eis in reconv] zich daar ook van bewust is blijkt uit haar
e-mail van 2 december 2019, zoals vermeld onder overweging 2.2 van het tussenvonnis.
De na het sluiten van de overnameovereenkomst en de daadwerkelijke overname optredende omstandigheden, waaronder fluctuaties in omzet en resultaten, komen dan ook in beginsel voor rekening en risico van [ged in conv/eis in reconv]
2.6
Effect coronamaatregelen op bedrijfsactiviteiten
2.6.1
[ged in conv/eis in reconv] stelt zich op het standpunt dat zij tijdens de periode waarin de coronamaatregelen van kracht waren – namelijk van 16 maart 2020 tot 7 juni 2020,
van 15 december 2020 tot 20 maart 2021, van 22 maart 2021 tot 19 juni 2021 en van
16 december 2021 tot 15 januari 2022 – haar bedrijfsactiviteiten volledig heeft moeten staken en zij geen mogelijkheid had om cursisten te bedienen. Volgens [ged in conv/eis in reconv] is haar daardoor de mogelijkheid ontnomen om omzet te genereren.
2.6.2
Voornoemde stelling is, in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door [eis in conv/verw in reconv] , onvoldoende onderbouwd. Allereerst heeft [eis in conv/verw in reconv] in dit kader terecht gesteld dat in het door [ged in conv/eis in reconv] bij productie 10 overgelegde financiële overzicht over de periode januari 2021 tot en met maart 2021 inkomsten genoteerd zijn bij de groepen 1 en 2. Hieruit wordt afgeleid dat [ged in conv/eis in reconv] ook in de periode waarin wel coronamaatregelen van kracht waren omzet heeft gegenereerd. Hoe zij dat overigens voor elkaar heeft gekregen is onduidelijk vooral nu, blijkens de publicaties van Blik op Werk die als productie 16 zijn overgelegd, fysiek onderwijs in die periode niet was toegestaan. Ook is niet gebleken dat [ged in conv/eis in reconv] over de periode van 22 maart 2021 tot 19 juni 2021 haar bedrijfsactiviteiten volledig heeft moeten staken. Uit het financiële overzicht volgt immers dat [ged in conv/eis in reconv] ook over die periode omzet heeft gegenereerd.
2.6.3
Verder staat vast dat het [ged in conv/eis in reconv] in de overige voornoemde periodes (beperkt) toegestaan was om les op afstand te geven aan bepaalde groepen waarmee zij omzet zou kunnen genereren. Daarin is een essentieel verschil gelegen met de door [ged in conv/eis in reconv] aangehaalde rechtspraak waarin het ging om achtereenvolgens een hotel en een horecabedrijf. Deze zaken kenmerken zich in de regel door de omstandigheid dat deze bedrijven niet op afstand diensten kunnen verlenen. [ged in conv/eis in reconv] heeft onvoldoende uitgelegd waarom zij in de gegeven omstandigheden geen gebruik kon maken van afstandsonderwijs teneinde omzet te genereren. [ged in conv/eis in reconv] heeft volstaan met de blote stelling dat zij heeft getracht een digitale omgeving beschikbaar te stellen maar dat hiervoor onvoldoende animo was omdat de cursisten daarvoor investeringen moesten doen en zij niet bereid waren om hun lesbudget daarvoor in te zetten. Dit is onvoldoende. Dit geldt te meer nu [eis in conv/verw in reconv] heeft aangevoerd dat [eis in conv sub 2] tijdens de coronamaatregelen gratis online les heeft gegeven aan zijn twee lesgroepen, hetgeen betekent dat er wel degelijk een digitale leeromgeving gecreëerd kon worden en er ook animo voor afstandsonderwijs bestond. Dat die cursisten niet bereid waren om daarvoor hun lesbudget in te zetten is weliswaar denkbaar, maar die stelling heeft [ged in conv/eis in reconv] niet met stukken, zoals brieven of Whatsapp-verkeer, onderbouwd.
Aldus valt niet in te zien dat [ged in conv/eis in reconv] gedurende alle voornoemde periodes waarin de coronamaatregelen van kracht waren geheel beperkt was in haar mogelijkheden haar bedrijfsactiviteiten voort te zetten en omzet te genereren.
2.7
Financieel nadeel als gevolg onvoorziene omstandigheid
2.7.1
Daarnaast is niet komen vast te staan of en zo ja, in welke mate, [ged in conv/eis in reconv] financieel nadeel heeft geleden als gevolg van de coronapandemie en de invoering van de beperkende coronamaatregelen. [ged in conv/eis in reconv] heeft haar stellingen op dit punt immers onvoldoende onderbouwd en daartoe wordt als volgt overwogen.
2.7.2
Zoals reeds onder 2.4 en 2.5 van het tussenvonnis is overwogen heeft [eis in conv/verw in reconv]
een bedrag van € 30.600,00 in verband met de overstap van 72 oud [eis in conv/verw in reconv] cursisten en een bedrag van € 5.525,00 in verband met 13 [eis in conv/verw in reconv] cursisten die na onderbreking in 2020 bij [ged in conv/eis in reconv] zijn gestart of die op de wachtlijst van [eis in conv/verw in reconv] stonden en in 2020 bij [ged in conv/eis in reconv] zijn gestart, bij [ged in conv/eis in reconv] in rekening gebracht. [ged in conv/eis in reconv] heeft zich op het standpunt gesteld dat er van de hiervoor genoemde 72 cursisten 7 cursisten nimmer bij [ged in conv/eis in reconv] zijn gestart en er 29 cursisten zijn gestopt en er van de hiervoor genoemde 13 cursisten
5 cursisten nooit zijn gestart, waardoor zij substantieel financieel nadeel heeft geleden. Dit financiële nadeel bedraagt volgens [ged in conv/eis in reconv] € 62.653,38. Zij heeft ter onderbouwing heeft zij bij productie 7 een vergelijking van de resultaten in de situatie met en zonder het bestaan van de coronamaatregelen overgelegd.
2.7.3
[ged in conv/eis in reconv] wordt niet gevolgd in haar voornoemde stelling dat er 7 cursisten nimmer bij [ged in conv/eis in reconv] zijn gestart. Uit het financiële overzicht blijkt immers dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] weliswaar niet in maart 2020 maar wel in augustus 2020 zijn gestart. Zoals reeds in het tussenvonnis onder overweging 4.5.7 is overwogen volgt uit de (uitleg van de) overeenkomst dat [ged in conv/eis in reconv] ook voor de cursisten die later dan op 1 maart 2020 zijn gestart een bedrag van € 425,00 per cursist dient te betalen.
2.7.4
Uit het financiële overzicht blijkt wel dat de overige 4 door [ged in conv/eis in reconv] genoemde cursisten niet in 2020 bij [ged in conv/eis in reconv] zijn gestart en dat er in 2020 29 cursisten zijn gestopt met het volgen van taallessen bij [ged in conv/eis in reconv] Ook volgt hieruit dat er 5 van de 13 cursisten (die na onderbreking weer les gingen volgen bij [ged in conv/eis in reconv] en cursisten die op de wachtlijst stonden)
niet in 2020 zijn gestart met het volgen van lessen bij [ged in conv/eis in reconv] , waarover hierna onder 2.8.2 meer. Dat deze cursisten niet zijn gestart of in 2020 zijn gestopt vanwege de coronapandemie of de als gevolg daarvan getroffen overheidsmaatregelen is echter niet, althans onvoldoende door [ged in conv/eis in reconv] gesteld. [ged in conv/eis in reconv] heeft enkel een lijst met de namen van de cursisten en het financiële overzicht overgelegd, maar zij heeft niet specifiek aangegeven waarom deze cursisten niet zijn gestart of gestopt met het volgen van de taallessen. Dit had wel op haar weg gelegen. [eis in conv/verw in reconv] heeft immers aangevoerd dat het aan [ged in conv/eis in reconv] zelf te wijten is dat de hiervoor genoemde 4 cursisten niet zijn gestart omdat zij niet voor 1 maart 2020 een volledige intake met die cursisten heeft afgenomen en een contract heeft getekend, hetgeen zij wel had moeten doen. Nu zij dit niet heeft gedaan konden die cursisten voor
1 maart 2020 gemakkelijker wegblijven of overstappen naar een andere inburgeringsschool. Verder zijn er volgens [eis in conv/verw in reconv] tal van redenen waarom een cursist in de loop van het jaar stopt, zoals de omstandigheid dat de cursist niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan, de cursist een ontheffing op medische gronden krijgt, de cursist overstapt naar een andere taalschool of vanwege privé redenen van de cursist. En zoals reeds in het tussenvonnis onder overweging 4.5.7 is overwogen volgt uit de (uitleg van de) overeenkomst dat [ged in conv/eis in reconv] ook voor de cursisten die eerder dan eind 2020 klaar zijn of alsnog stoppen met het volgen van taallessen het bedrag van € 425,00 per cursist verschuldigd is.
2.7.5
Verder staat vast dat de overheid tijdens de coronapandemie diverse steunpakketten in het leven heeft geroepen om ondernemers financieel tegemoet te komen. [ged in conv/eis in reconv] is daarom in dit kader ook opgedragen om inzicht te geven in eventuele besparingen en ontvangen tegemoetkomingen die zij van de overheid heeft gekregen. Dit inzicht heeft
zij niet, althans onvoldoende gegeven. [ged in conv/eis in reconv] heeft enkel aangegeven dat zij in totaal
€ 4.000,00 aan overheidssteun heeft ontvangen en dat zij dit bedrag naar evenredigheid heeft verdeeld over de vaste lasten van de verschillende locaties van [ged in conv/eis in reconv] Hieruit wordt afgeleid dat [ged in conv/eis in reconv] het bedrag van € 4.000,00 aan TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten) heeft ontvangen. [ged in conv/eis in reconv] heeft echter nagelaten het besluit of de besluiten op grond waarvan dit bedrag aan haar is toegekend te overleggen, zodat niet kan worden nagegaan of voornoemd bedrag daadwerkelijk (aan TVL) is toegekend en of dit bedrag is toegekend voor alle vestigingen van [ged in conv/eis in reconv] Zoals terecht door [eis in conv/verw in reconv] is gesteld kan zij nu niet controleren of dit bedrag juist is en of eventueel bezwaar bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) en beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven zinvol was geweest. Verder heeft [ged in conv/eis in reconv] ook niet gesteld en onderbouwd of zij bijvoorbeeld de TOGS (Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren) of de TOZO (Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers), heeft aangevraagd en verkregen en bovendien heeft zij tegenstrijdige stellingen ingenomen over de aanspraak op de NOW (Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid). Enerzijds stelt de gemachtigde van [ged in conv/eis in reconv] dat de kosten voor de wel in loondienst zijnde docenten slechts voor 60% werden gecompenseerd en anderzijds stelt zij dat [ged in conv/eis in reconv] geen aanspraak maakt op NOW omdat haar werknemers pas op 1 maart 2020 in dienst zijn getreden. Volgens [eis in conv/verw in reconv] had [ged in conv/eis in reconv] desalniettemin een NOW-aanvraag kunnen doen omdat voor de vaststelling van de NOW-tegemoetkoming de voorganger en de opvolger een geheel vormen en in dit geval sprake was van overgang van overneming.
2.7.6
Voorts wordt in aanmerking genomen dat partijen met het sluiten van de overnameovereenkomst hebben beoogd dat [ged in conv/eis in reconv] de inburgeringsschool in de toekomst
op lucratieve wijze voort zal zetten. Weliswaar is dit doel niet binnen 1,5 à 2 jaar bereikt, maar het ligt in de lijn der verwachting dat dit doel wel binnen afzienbare tijd kan worden gerealiseerd. Vanaf 17 januari 2022 is de mobiliteit weer op gang gekomen en het openbare leven grotendeels hervat. Dit betekent dat [ged in conv/eis in reconv] haar bedrijfsactiviteiten weer volledig heeft kunnen uitoefenen en zij omzet heeft kunnen genereren. Aannemelijk is zelfs dat, zoals [eis in conv/verw in reconv] ook heeft gesteld, [ged in conv/eis in reconv] afgelopen jaar en komend jaar zelfs meer dan de verwachte omzet heeft of zal kunnen genereren. Vaststaat immers dat cursisten de plicht hebben om in te burgeren en dat zij door de coronapandemie extra tijd en verlenging van hun inburgeringstermijn hebben gekregen. Dat betekent dat de cursisten die tijdens de coronapandemie geen lessen konden dan wel wilden volgen, afgelopen jaar die lessen hebben gevolgd of aankomend jaar die lessen zullen gaan volgen. Tegen deze achtergrond is niet uitgesloten dat er slechts sprake was van een tijdelijke daling van de omzet en resultaten van [ged in conv/eis in reconv] en [ged in conv/eis in reconv] de misgelopen omzet in ieder geval in de nabije toekomst geheel dan wel ten dele kan terugverdienen.
2.8
Slotsom
2.8.1
De conclusie is dat de coronacrisis en de in verband daarmee getroffen overheidsmaatregelen op zichzelf weliswaar als onvoorziene omstandigheden als bedoeld in artikel 6:258 lid 1 BW kwalificeren, maar dat deze onvoorziene omstandigheden niet van dien aard zijn dat [ged in conv/eis in reconv] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst mocht verwachten. Er is in dit geval niet gebleken dat sprake is van een fundamentele verstoring van het evenwicht tussen partijen, dat het doel van de overeenkomst onbereikbaar is geworden of dat nakoming uitermate bezwaarlijk is geworden, waardoor aanpassing van de overeenkomst gerechtvaardigd is. Er bestaat dus geen grond voor de door [ged in conv/eis in reconv] verlangde wijziging van de overeenkomst.
2.8.2
Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen dient [ged in conv/eis in reconv] in beginsel het restant van het door [eis in conv/verw in reconv] in rekening gebrachte bedrag te betalen, zijnde (€ 16.362,50 +
€ 5.525,00 =) € 21.612,50. In deze procedure is discussie tussen partijen blijven bestaan of [ged in conv/eis in reconv] gehouden is het bedrag van (13 cursisten x € 425,00 =) € 5.525,00 aan [eis in conv/verw in reconv] te voldoen. [eis in conv/verw in reconv] heeft in dat kader steeds aangegeven dat [ged in conv/eis in reconv] een opgave zou doen hoeveel van de onder b) en c) van overweging 4.5.2 van het tussenvonnis genoemde cursisten in 2020 zouden gaan starten bij [ged in conv/eis in reconv] , maar omdat zij deze opgave nooit heeft ontvangen is zij uitgegaan van de bij productie 6 overgelegde lijst met namen. [ged in conv/eis in reconv] heeft weliswaar steeds betwist dat alle 13 cursisten bij haar zijn gestart maar zij heeft deze stelling tot op heden niet genoegzaam met stukken onderbouwd. Uit het thans door haar overgelegde financiële overzicht volgt echter dat er 5 cursisten nimmer bij [ged in conv/eis in reconv] zijn gestart. Nu [eis in conv/verw in reconv] de inhoud van het financiële overzicht op dit specifieke punt niet heeft bestreden, wordt uitgegaan van de juistheid daarvan. Dit betekent dat [ged in conv/eis in reconv] , overeenkomstig artikel 1.3 en 2.4 van de overeenkomst, een bedrag van (8 x € 425,00 =) € 3.400,00 aan [eis in conv/verw in reconv] verschuldigd is. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen, zoals hieronder in het dictum vermeld.
2.8.3
Gelet op het voorgaande wordt een bedrag van (€ 16.362,50 + € 3.400,00 =)
€ 19.762,50 aan hoofdsom worden toegewezen. Nu [ged in conv/eis in reconv] geen specifiek verweer heeft gevoerd tegen de medegevorderde contractuele rente van 5%, zal deze als op de wet gegrond worden toegewezen, zoals hierna vermeld.
2.8.4
[eis in conv/verw in reconv] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. [eis in conv/verw in reconv] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Nu tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten geen afzonderlijk verweer is gevoerd, worden deze toegewezen met inachtneming van het volgende. Het toewijsbare bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit bedraagt, met inachtneming van de toewijsbare hoofdsom, € 972,63 (exclusief btw). Dit bedrag wordt toegewezen.
2.8.5
De door partijen aangevoerde argumenten die in het voorgaande niet aan de orde zijn gekomen behoeven geen bespreking, nu deze in het licht van hetgeen is vastgesteld en overwogen niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
2.8.6
[ged in conv/eis in reconv] wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie.
2.8.7
Zoals reeds in het tussenvonnis onder 4.6.1 is overwogen wordt aan de beoordeling van de voorwaardelijke reconventie niet toegekomen. Als uitgangspunt geldt dat in reconventie daarom geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. Er is geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

3.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
3.1
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] om aan [eis in conv/verw in reconv] te betalen een bedrag van € 19.762,50, te vermeerderen met de contractuele rente van 5% over € 16.362,50 vanaf 1 januari 2021 tot 16 oktober 2021 en over € 19.762,50 vanaf 16 oktober tot de dag van algehele voldoening;
3.2
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad
€ 972,63 (exclusief btw);
3.3
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [eis in conv/verw in reconv] gevallen en vastgesteld als volgt:
a. kosten dagvaarding € 129,48
b. griffierecht € 1.384,00
c. salaris gemachtigde € 777,50 (2,5 punt x € 311,00);
3.4
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5
wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.
(ldj)