ECLI:NL:RBGEL:2023:20

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
22/2745
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ergo- en haptotherapie onder de Jeugdwet

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die om voorzieningen in de vorm van ergo- en haptotherapie had verzocht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg. Eiser had op 21 maart 2022 een verwijzing van de jeugdarts ontvangen voor deze therapieën en verzocht verweerder om toekenning op grond van de Jeugdwet (Jw). Verweerder heeft de beslistermijn op 16 mei 2022 verlengd, waarna eiser op 17 mei 2022 verweerder in gebreke stelde. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 13 december 2022 behandeld.

De rechtbank oordeelde dat de gevraagde voorzieningen niet onder de reikwijdte van de Jeugdwet vallen, maar onder de Zorgverzekeringswet. Dit betekent dat verweerder eerst moest besluiten of de voorzieningen op grond van de Jw aan eiser konden worden toegekend. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet te laat was met het nemen van de beslissing, aangezien de beslistermijn tijdig was verlengd. Eiser kon daarom niet in gebreke stellen en het beroep werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en dat de verwijzing naar haptotherapie ook niet onder de Jw viel, maar onder de Zorgverzekeringswet.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2745

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R.C.A. van Niftrik),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doesburg, verweerder

(gemachtigde: mr. D. van Tilborg).

Procesverloop

Op 21 maart 2022 heeft de jeugdarts van de GGD Gelderland-Midden eiser verwezen voor ergo- en haptotherapie. Op diezelfde dag heeft eiser verweerder verzocht om toekenning van een voorziening, bestaande uit ergo- en haptotherapie, op grond van de Jeugdwet (Jw).
Verweerder heeft op 16 mei 2022 de beslistermijn verlengd (verdaagd) met maximaal zes weken.
Met het Formulier dwangsom niet tijdig beslissen heeft eiser verweerder op 17 mei 2022 in gebreke gesteld.
Vervolgens is op 31 mei 2022 beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld.
Op 14 juni 2022 heeft verweerder beslist op de ingebrekestelling en het verzoek om vergoeding van dwangsommen.
Op 24 juni 2022 heeft verweerder (positief) beslist op de aanvraag tot toekenning van ergo- en haptotherapie.
De rechtbank heeft het beroep op 13 december 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In deze procedure moet de rechtbank alleen beslissen over het beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
2.1.
Artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Het tweede lid bepaalt dat die redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven of geen mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
Artikel 4:14, derde lid, van de Awb bepaalt dat, bij ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, het bestuursorgaan dat binnen deze termijn aan de aanvrager meedeelt en daarbij een redelijke termijn noemt binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat beroep, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, kan worden ingediend zodra
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen
én
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
2.2.
De Jw voorziet niet in een aanvraagprocedure die afwijkt van de hierover in de Awb opgenomen bepalingen. Dat betekent dat verweerder binnen een redelijke termijn een beschikking op de aanvraag moest nemen. Uitgaande van de aanvraagdatum 21 maart 2021 had verweerder uiterlijk 17 mei 2022 een besluit moeten nemen. De rechtbank zal dan ook moeten beoordelen wat in het onderhavige geval een redelijke termijn is (geweest), of verweerder binnen die redelijke termijn heeft beslist en of verweerder de beslistermijn met ten hoogste zes weken heeft mogen verlengen.
3. De rechtbank stelt voorop dat de verwijzing door de jeugdarts naar ergotherapie een verwijzing naar (para)medische zorg betreft die niet onder de reikwijdte van de Jw valt, maar onder die van de Zorgverzekeringswet. [1]
Ook de verwijzing naar de haptotherapie betreft naar het oordeel van de rechtbank verwijzing naar (para)medische zorg waarvoor vanuit een aanvullende zorgverzekering een vergoeding kan worden verkregen. Anders gezegd, het betreft hier geen verwijzing naar jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, aanhef en onder e van de Jw. [2]
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, van de Jw [3] op grond waarvan verweerder aan hem een voorziening
moettoekennen. Dat had wel op zijn weg gelegen.
4. Omdat er geen sprake was van een verwijzing op grond van de Jw moest verweerder eerst een besluit nemen over de vraag of verweerder, in strijd met het bepaalde in de Jw, deze voorziening toch, op grond van de Jw, aan eiser wilde toekennen en zo ja, wat de aard en omvang daarvan zou zijn. De rechtbank acht het voorstelbaar dat verweerder voor het nemen van deze (contra legem)beslissing meer tijd nodig heeft gehad dan acht weken, de in artikel 4:14, derde lid, van de Awb bedoelde (redelijke) termijn. Verweerder heeft dan ook, zij het op een zeer laat moment maar voor het verstrijken van de beslistermijn de beslistermijn met ten hoogste zes weken kunnen verlengen.
5. Verweerder was dan ook niet te laat met het nemen van de beslissing. Dat betekent dat eiser verweerder niet op 17 mei 2022 in gebreke heeft kunnen stellen. Daaruit vloeit voort dat eiser vervolgens ook geen beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag heeft kunnen instellen.
Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.V. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bij ergotherapie is de behandeling gericht op het opheffen, verminderen of compenseren van lichamelijke of psychische stoornissen, beperkingen of handicaps. De persoon krijgt advies, instructie, training of behandeling om weer algemene dagelijkse of arbeidsgerelateerde handelingen te kunnen doen en weer zo zelfstandig mogelijk te kunnen functioneren in zijn leefsituatie, woonsituatie of werksituatie. De zorgverzekeraar vergoedt de kosten voor maximaal 10 behandeluren per kalenderjaar. Bron: Ergotherapie (Zvw) | Verzekerde zorg | Zorginstituut Nederland
2.Het college is er in ieder geval verantwoordelijk voor dat: jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, onverminderd de daarbij te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Indien er meerdere oorzaken ten grondslag liggen aan de betreffende problematiek en daardoor zowel een vorm van zorg, op grond van een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, als een soortgelijke voorziening op grond van deze wet kan worden verkregen, is het college gehouden deze voorziening op grond van deze wet te treffen.