ECLI:NL:RBGEL:2023:2093

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
9987605
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • F.M.Th. Quaadvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot btw-compensatie in verband met wijziging sportvrijstelling en huurovereenkomst

In deze zaak vordert T&L Vastgoed B.V. (hierna: T&L) van de gemeente Nijmegen (hierna: de gemeente) een bedrag aan btw-compensatie naar aanleiding van een wetswijziging die de btw-sportvrijstelling heeft verruimd. De huurovereenkomst tussen T&L en de gemeente, die betrekking heeft op de ijsfunctie van het Triavium complex, is in 1998 gesloten en bevat bepalingen over de huurprijs en btw-verplichtingen. T&L stelt dat de gemeente vanaf 1 januari 2019, door de wijziging van de wet, niet langer btw kan verrekenen en daarom een compensatie van 10% over de huurprijs verschuldigd is. De gemeente betwist dit en stelt dat de wetswijziging niet aan haar toe te rekenen is.

De kantonrechter oordeelt dat de verruiming van de sportvrijstelling geen beslissing van de belastingdienst betreft en dus niet leidt tot de door T&L gevorderde btw-compensatie. De rechter wijst erop dat de gemeente niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wetswijziging die door de overheid is doorgevoerd. Daarnaast wordt het beroep van T&L op onvoorziene omstandigheden afgewezen, omdat niet is aangetoond dat de wijziging in de wet zodanig is dat de gemeente meer nadeel zou moeten dragen dan T&L. De vorderingen van T&L worden afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. F.M.Th. Quaadvliet op 7 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 9987605 \ CV EXPL 22-2017
Vonnis van 7 april 2023
in de zaak van
T&L VASTGOED B.V.,
te Nijmegen,
eisende partij,
hierna te noemen: T&L,
gemachtigde: mr. B. Martens,
tegen
GEMEENTE NIJMEGEN,
te Nijmegen,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: mr. M.C. Willems-Muller.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 september 2022
- de mondelinge behandeling van 15 december 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeente Nijmegen is 100% aandeelhoudster van Multifunctioneel Congres- en IJsbaancomplex Exploitatie B.V. (hierna te noemen: de Exploitatie B.V.).
2.2.
Op 12 november 1998 hebben de rechtsvoorganger van T&L als verhuurder en de Exploitatie B.V. als huurder een huurovereenkomst gesloten met ingang van 24 september 1998 voor de ijsfunctie van het Triavium complex in Nijmegen, zulks voor de duur van 35 jaar. De ijsfunctie omvatte blijkens de huurovereenkomst kort gezegd de ijsbanen, tribunes, daarbij behorende horeca, bij de ijsbanen behorende apparatuur en technische installaties.
2.3.
In de huurovereenkomst staat: “
(…)
Artikel 4 R.O.Z.-model
4.1
Op de onderhavige overeenkomst zijn van toepassing de “Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Kantoorruimten en andere bedrijfsruimten niet ex artikel 7A:1624 BW” zoals deze bepalingen zijn opgesteld door de Raad voor Onroerende Zaken, een en ander voor zover in de onderhavige overeenkomst van die bepalingen niet wordt afgeweken.
(…)
Artikel 5 Huurprijs
5.1
De huurprijs bedraagt f 1.400.000,-- (…) per jaar (…).
5.2
Jaarlijks (…) zal de huurprijs (dus exclusief de toeslag) worden aangepast overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 4.1. van de Algemene Bepalingen (…)
5.3
De hiervoor genoemde bedragen met betrekking tot de huurtermijnen zijn exclusief BTW. Huurder is over de in artikel 5.1 genoemde huurprijs en toeslag BTW verschuldigd. Indien door omstandigheden, toe te rekenen aan Huurder, op grond van beslissingen van de belastingdienst aan Huurder geen BTW in rekening kan worden gebracht zal, zulks in afwijking van het in artikel 15.2 van de Algemene Bepalingen bepaalde, de huurprijs en de toeslag worden verhoogd met 10 %.
(…)
Artikel 6 Onderhoud en instandhouding
6.1
In afwijking c.q. aanvulling (…) zijn de kosten van het gehele onderhoud (…) - met betrekking tot de technische installaties die in bijlage 5 zijn aangeduid met letter O alsmede alle kosten van het onderhoud - derhalve ook de kosten van groot onderhoud en vervanging - van de inventaris (…) voor rekening van huurder.
(…)
Artikel 8 Overdracht rechten: onderhuur
8.1
In afwijking van het in artikel 3 van de Algemene Bepalingen bepaalde is Huurder te allen tijde gerechtigd om, met instandhouding van de huurovereenkomst tussen Huurder en Verhuurder, de exploitatie van het gehuurde aan een derde over te dragen c.q. die op een andere wijze door een derde te laten uitvoeren, tenzij Verhuurder zich om zeer zwaarwichtige redenen niet met die derde kan verenigen.
(…)
Huurder is evenwel te allen tijde gerechtigd de exploitatie van het gehuurde en/of de rechtsverhoudingen uit de onderhavige overeenkomst over te dragen aan (een dienst van) de gemeente Nijmegen, danwel een rechtspersoon waarin de gemeente Nijmegen overwegende zeggenschap heeft.
(…)
Artikel 14 Hoofdelijkheid
14.1
De gemeente Nijmegen stelt zich hierbij hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming, door Huurder, van de uit deze overeenkomst voor Huurder voortvloeiende verplichtingen. (…)
14.2
De gemeente verplicht zich thans reeds om, indien de huurovereenkomst tussen huurder en verhuurder voor het verstrijken van de overeengekomen duur van 35 jaar eindigt (…) alsdan in de plaats te treden van huurder en derhalve de huurovereenkomst met verhuurder tezamen met de exploitatie van de ijsfunctie voor de dan nog resterende tijd voor te zetten. (…)
(…)
2.4.
Op de huurovereenkomst zijn de Algemene Bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte niet ex artikel 7A:1624 BW (hierna: algemene bepalingen) van toepassing. In deze algemene bepalingen staat, voor zover hier van belang: “
(…)
Betalingen
(…)
14.2
Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege vanaf de vervaldag een direct opeisbare boete van 2% per maand van het verschuldigde met een minimum van f 250,- per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt. (…)
Belastingen, lasten, heffingen, premies enz.
15.1
Indien is overeengekomen dat over de huurprijs omzetbelasting in rekening wordt gebracht, zal verhuurder het optieverzoek, als bedoeld in 5.2 van de huurovereenkomst, indienen bij de desbetreffende inspectie.
15.2
Indien het optieverzoek niet wordt ingewilligd dan is huurder, boven de huurprijs aan verhuurder een bedrag verschuldigd dat overeenkomt met het bedrag aan omzetbelasting dat verschuldigd zou zijn indien het verzoek wel was ingewilligd.
Indien een optieverzoek wordt ingewilligd met ingang van een latere datum dan waarom was verzocht, is huurder vanaf de overeengekomen ingangsdatum tot aan de datum van ingang van de met omzetbelasting belaste huurprijs, boven die huurprijs aan verhuurder een bedrag verschuldigd dat overeenkomt met het bedrag aan omzetbelasting.
(…)
2.5.
In het najaar van 2010 heeft de gemeente kenbaar gemaakt dat zij opvolgend huurder zou worden. Zij maakte aldus gebruik van de mogelijkheid die art. 8.1 van de huurovereenkomst bood. Met ingang van 1 januari 2011 heeft de gemeente de overeenkomst onder gelijkblijvende voorwaarden voortgezet.
2.6.
Met ingang van 1 januari 2019 is de btw-sportvrijstelling (artikel 11, lid 1, onderdeel e, van de Wet op de omzetbelasting 1968) gewijzigd in die zin dat ook de exploitatie van sportaccommodaties onder de sportvrijstelling valt. Dit heeft tot gevolg dat de btw op kosten die toerekenbaar zijn aan de terbeschikkingstelling van sportaccommodaties per die datum niet meer aftrekbaar is.
2.7.
Op 10 december 2018 heeft de gemeente aan T&L het volgende bericht:

(…) De gemeente huurt van T&L (…) de ijsbaan in het Triavium complex. (…) De huurprijs wordt berekend inclusief BTW. Op 1 januari 2019 vervalt van overheidswege echter het Sportbesluit. Dit betekent dat vanaf dat moment niet meer belast kan worden verhuurd. Vriendelijk verzoek ik u om hiermee, bij de eerstvolgende facturering, rekening te houden. (…)
2.8.
Omdat T&L ook voor het tijdvak 2019/2020 de huur inclusief btw factureerde heeft de gemeente per mail van 7 augustus 2019 het volgende aan T&L bericht:

(…) Op 1 augustus 2019 hebben wij bijgevoegde factuur van u ontvangen voor de huur van het Triavium (…) Door een wetswijziging per 1-1-2019 is het echter niet langer toegestaan dat de Gemeente Nijmegen het object met b.t.w. belast van u kan huren. Hierover hebben wij u eind 2018 op de hoogte gesteld (…). Dit is dus geen vrijwillige keuze van de Gemeente Nijmegen maar een door het ministerie opgelegde wetswijziging. Dit betekend dus dat er niet langer b.t.w. over de huur in rekening gebracht mag worden.
Ik verzoek u daarom een creditnota te verzenden voor bijgevoegde factuur en ons een nieuwe, correcte factuur (…) vrij van b.t.w. toe te zenden. (…)
2.9.
Op 20 augustus 2019 heeft T&L aan de gemeente laten weten dat de huurprijs verhoogd met 21% btw verschuldigd blijft. Zij schreef onder meer:
“Met andere woorden: gelet op de afspraken in de huurovereenkomst bent u hetzij 21% compensatie hetzij 10% compensatie verschuldigd.”
2.10.
De gemeente is met ingang van 24 september 2019 wel de huurprijs blijven voldoen, maar gestopt met het betalen van het btw bedrag. Op 2 oktober 2019 hebben partijen een bespreking gehad over de ontstane btw discussie. Ze zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.11.
Op 31 juli 2020 heeft T&L het Triavium verkocht en geleverd aan Skate B.V. (hierna: Skate) en is Skate opvolgend verhuurder van de gemeente geworden.
2.12.
Bij brief van 5 oktober 2020 heeft de inspecteur van de Belastingdienst onder meer aan (de accountant va de) gemeente Nijmegen geschreven:
“Per 1 januari 2019 is artikel 11, eerste lid, onderdeel e van de Wet OB gewijzigd. Hierdoor wordt vanaf 1 januari 2019 het Triavium (grotendeels) gebruikt voor btw-vrijgestelde activiteiten, namelijk de beoefening van sport. Dit heeft als gevolg dat niet meer wordt voldaan aan het 90%-criterium.”

3.Het geschil

3.1.
T&L vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente met ingang van 24 september 2019 aan T&L, althans de verhuurder, een bedrag aan BTW-compensatie verschuldigd is: (i) gelijk aan 10%, berekend over de geldende huurprijs, althans (ii) gelijk aan het nadeel dat T&L, althans de verhuurder, lijdt doordat BTW over de kosten niet meer in vooraftrek kan worden genomen, althans (iii) gelijk aan een in goede justitie vast te stellen percentage van het nadeel dat T&L, althans de verhuurder lijdt doordat BTW over kosten niet meer in vooraftrek kan worden genomen;
II. de gemeente te veroordelen om aan T&L te betalen:
primair
a. een bedrag van € 101.945,30, zijnde 10% over de huurprijs gedurende het tijdvak 24 september 2019 tot en met 23 september 2020 van € 1.019.453,03 (exclusief btw) per jaar, te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 2% per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 tot de dag van algehele voldoening;
b. een bedrag van € 97.627,97, zijde 10% over de huurprijs gedurende het tijdvak 24 september 2020 tot en met 23 september 2021 van € 976.279,70 (exclusief btw) per jaar, te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 2% per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening;
c. een bedrag van € 97.917,61, zijnde 10% over de huurprijs gedurende het tijdvak 24 september 2021 tot en met 23 september 2022 van € 979.176,10 (exclusief btw) per jaar, te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 2% per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2019 tot de dag van algehele voldoening;
subsidiair
€ 396.167,- althans een in goede justitie te bepalen bedrag, zijnde de schade, althans een gedeelte van de schade doordat de btw over de kosten in het tijdvak 1 oktober 2019 tot en met 23 september 2020 niet meer in vooraftrek kan worden genomen, te vermeerderen met de overeengekomen boeterente van 2% per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente vanaf de dag van de betreffende betaalperiode, althans vanaf de dag van het betekenen van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
met veroordeling van de gemeente in de proceskosten, te voldoen binnen zeven dagen na het wijzen van het vonnis, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt T&L het volgende ten grondslag. Partijen hebben bij het sluiten van de huurovereenkomst afgesproken dat over de huurprijs 21% btw wordt betaald danwel een btw compensatie van 10%. Dit volgt uit art. 5.3 van de huurovereenkomst, nu daarin is opgenomen dat indien door omstandigheden, toe te rekenen aan de gemeente, geen btw in rekening kan worden gebracht, de huurprijs en de toeslag worden verhoogd met 10% (de btw compensatie). Er heeft zich een aan de gemeente toe te rekenen omstandigheid voorgedaan. Vanaf 1 januari 2019 is het Sportbesluit vervallen. Daar is een belastingvrijstelling voor in de plaats gekomen. Deze vrijstelling geldt voor exploitanten met een niet-winstoogmerk. De gemeente had er op dat moment voor kunnen kiezen de exploitatie van het Triavium te laten plaatsvinden door een dochtervennootschap met winstoogmerk. Zij had Triavium ook tegen de werkelijke kosten met een winstopslag onder kunnen verhuren. In dat geval was nog steeds 21% btw verschuldigd. Het ligt in de risicosfeer van de gemeente en is aan haar toe te rekenen dat zij heeft nagelaten voor een van die opties te kiezen. Door dit nalaten is de gemeente in ieder geval de 10% btw compensatie verschuldigd.
Ten tweede beroept T&L zich erop dat de wijziging in de btw regelgeving van overheidswege in de verhouding tussen T&L en de gemeente heeft te gelden als een onvoorziene omstandigheid (art. 6:258 BW). Ook op die grond is de gemeente daarom 10% btw compensatie verschuldigd. Het nadeel dat partijen leiden door de gewijzigde regelgeving moet 50/50 worden verdeeld.
Ten derde beroept T&L zich op de eisen van redelijkheid en billijkheid, waaruit voortvloeit dat niet alleen de verhuurder (die nu meer kosten heeft), maar ook de gemeente nadeel moet lijden door de gewijzigde regelgeving (art. 6:248 BW). Ook daarom moet de gemeente 10% btw compensatie betalen.
3.3.
Verder, zo stelt T&L, is een boeterente van 2% per maand verschuldigd op grond van art. 14.2 van de algemene bepalingen, omdat de gemeente te laat betaalt. Subsidiair wordt de wettelijke handelsrente of de wettelijke rente gevorderd.
3.4.
T&L is met Skate overeengekomen dat T&L rechthebbende met betrekking tot de vordering blijft na verkoop van het Triavium. Daarom kan T&L nu deze procedure tegen de gemeente voeren. De akte van cessie is overgelegd.
3.5.
De gemeente voert verweer. De gemeente concludeert tot niet-ontvankelijkheid van T&L, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van T&L, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van T&L in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de btw geldt als uitgangspunt dat de verhuur van onroerend goed is vrijgesteld (art. 11 lid 1 aanhef en onder b eerste zin Wet op de omzetbelasting 1968). Tot 1 januari 2019 hadden een verhuurder en een huurder van een onroerende zaak de mogelijkheid te opteren voor met btw belaste verhuur. Dit optieverzoek was alleen mogelijk, wanneer de onroerende zaak “volledig of nagenoeg volledig” voor btw belaste handelingen werd gebruikt. Als voor deze verhuur geopteerd werd, moest een huurder bij het optieverzoek onder meer aangeven dat hij de onroerende zaak gebruikt voor belaste doeleinden waarvoor hij voor ten minste 90% recht op aftrek van voorbelasting heeft (de 90%-verklaring). In 1998 hebben de (rechtsvoorganger van de) gemeente en (de rechtsvoorganger van) T&L geopteerd voor deze verhuur en de belastingdienst heeft het verzoek goedgekeurd. Dit heeft er toe geleid dat de verhuur van het Triavium met btw was belast.
4.2.
Naar aanleiding van het arrest van het Europese Hof van Justitie van 19 december 2013 (ECLI:EU:C:2013:861 Bridport and West Dorset Golf Club Limited) is per 1 januari 2019 de vrijstelling van art. 11 lid 1 sub e van de Wet op de omzetbelasting 1968 verruimd. Dit heeft er (kort gezegd) toe geleid dat de mogelijkheid om btw te verrekenen op investeringen in en onderhoudskosten van binnen- en buitensport accommodaties is vervallen. Als de instelling geen winstoogmerk heeft komt het recht om btw af te trekken te vervallen. Als de instelling wel winst beoogt, geldt de btw vrijstelling niet.
4.3.
Deze wijziging heeft ertoe geleid dat de verhuur van het Triavium, voor zover deze zag op de ijsfunctie, aan de gemeente niet langer btw belast kon plaatsvinden.
4.4.
T&L stelt zich op het standpunt dat de gemeente op grond van art. 5.3 van de huurovereenkomst een toeslag dient te betalen van 10% (de btw compensatie).
4.5.
Partijen zijn het met elkaar eens dat de gemeente niet “schuldig is aan” de wetswijziging die heeft geleid tot verruiming van de sportvrijstelling. Volgens T&L komt de verruiming echter wel krachtens in het verkeer gelden opvattingen voor rekening van de gemeente. De gemeente betwist dit.
4.6.
Hetgeen partijen verdeeld houdt moet allereerst beoordeeld worden aan de hand van art. 5.3 van de huurovereenkomst. Hierin staat dat de gemeente over de huurprijs een toeslag btw verschuldigd is. Daarnaast staat in dit artikel dat indien door omstandigheden, toe te rekenen aan de huurder, op grond van beslissingen van de belastingdienst aan huurder geen btw in rekening kan worden gebracht de huurprijs en de toeslag zal worden verhoogd met 10%. Nu partijen over de uitleg van dit artikel van mening verschillen (volgens T&L is gezien de wijziging van de sportvrijstelling 10% verschuldigd en volgens de gemeente niet) komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Niet alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van deze bepaling is daarvoor relevant, maar ook kan van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltex-maatstaf).
4.7.
De gemeente en T&L zijn professionele partijen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst allebei werden bijgestaan door advocaten. Vaststaat dat partijen, voorzien van juridische bijstand, over de inhoud van art. 5.3 hebben onderhandeld. Er mag dus zeker waarde worden gehecht aan wat letterlijk in het artikel staat en aangenomen mag worden dat partijen begrepen hebben wat ze met elkaar overeenkwamen.
4.8.
In de definitieve versie van art. 5.3 zijn partijen afgeweken van art. 15.2 van de ROZ bepalingen, conform de mogelijkheid die art. 4 van de huurovereenkomst partijen bood. In art. 5.3 staat dat de huurprijs wordt verhoogd met de btw compensatie van 10% als door omstandigheden, toe te rekenen aan de gemeente, op grond van beslissingen van de belastingdienst geen BTW in rekening kan worden gebracht. Gezien de context waarin de huurovereenkomst tot stand is gekomen en het gegeven dat voor btw belaste huur geopteerd diende te worden middels het indienen van een optieverzoek bij de belastingdienst, kan de conclusie geen andere zijn dat met “beslissingen van de belastingdienst” wordt gedoeld op de beslissing op het ingediende optieverzoek. Dit klemt te meer nu art. 5.3 van de huurovereenkomst verwijst naar art. 15.2 van de algemene bepalingen, welk artikel gaat over het optieverzoek. Partijen hebben dus, naar het oordeel van de kantonrechter, bedoeld te regelen dat een opslag van 10% gaat gelden wanneer door toedoen van de gemeente de belastingdienst bepaalt dat geen btw belaste verhuur wordt toegestaan.
4.9.
De verruiming van de sportvrijstelling is geen beslissing van de belastingdienst op een optieverzoek. Naar het oordeel van de kantonrechter betekent dit dat de verruiming van de vrijstelling niet leidt tot toepassing van het rechtsgevolg dat art. 5.3 bepaalt (een opslag van 10%). Als partijen ook bij andere omstandigheden dan omstandigheden rondom het optieverzoek hadden gewild dat de opslag van 10% zou gaan gelden, hadden zij dat overeen moeten komen. Nu dat niet is gebeurd, gaat de kantonrechter ervan uit dat partijen dat ook niet bedoeld hebben te regelen.
4.10.
Naar het oordeel van de kantonrechter is evenmin sprake van een “aan de gemeente toe te rekenen” omstandigheid. Daarvan zou, kijkend naar art. 15.2 van de algemene bepalingen, sprake kunnen zijn als de gemeente door eigen toedoen niet langer aan het materiële vereiste van de 90% norm zou voldoen of geen optieverzoek zou indienen. Een dergelijke omstandigheid zou in de risicosfeer van de gemeente kunnen liggen. De verruiming van de sportvrijstelling, ontstaan door een wetswijziging die ingegeven is door rechtspraak op Europees niveau, doet dat niet.
4.11.
Van de gemeente kon en kan ook niet worden verwacht, zoals T&L heeft betoogd, dat zij het Triavium commercieel gaat exploiteren met een winstoogmerk, dan wel de ijsbaan inzet voor andere doeleinden dan het gebruik voor kunstschaatsen of ijshockey, zodat de btw-sportvrijstelling niet geldt. De gemeente heeft gesteld dat exploitatie met winstoogmerk gezien de verhouding kosten versus omzet leidt tot een onaanvaardbare tarief stijging. Om de ijsfunctie toegankelijk te houden is het Triavium niet commercieel te exploiteren. T&L heeft ook geen rechtsgrond aangevoerd op basis waarvan de gemeente kan worden gehouden een route met verlieslatende commerciële exploitatie te kiezen die (enkel) voor T&L fiscaal gunstig uit pakt. Daarbij komt dat partijen een overeenkomst hebben gesloten ten aanzien van de ijsfunctie van het Triavium. Naar het oordeel van de kantonrechter kan art. 5.3 dan ook niet zo worden uitgelegd dat in geval de gemeente door gewijzigde regelgeving geen (kansrijk) optieverzoek meer kan doen, dit een aan haar toe te rekenen omstandigheid is zoals bedoeld in art. 5.3 van de huurovereenkomst.
4.12.
T&L heeft nog betoogd dat de contra proferentem-regel zou moeten worden toegepast. Op grond van die regel moet onduidelijkheid in een bepaling in een overeenkomst voor rekening van de opsteller komen. De opsteller is volgens T&L de gemeente en dus moet een onduidelijkheid in art. 5.3 in het nadeel van de gemeente worden uitgelegd, aldus T&L. Nog daargelaten dat beide partijen aan de bepalingen van de overeenkomst en in het bijzonder aan art. 5.3 van de overeenkomst hebben geschaafd en de gemeente dus niet “de opsteller” is, geldt dat naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake is van onduidelijkheid. Helder is dat wanneer sprake is van omstandigheden, toe te rekenen aan de huurder, op grond van beslissingen van de belastingdienst een 10% opslag plaatsvindt. In andere gevallen is geen sprake van 10% opslag.
4.13.
T&L heeft zich ook beroepen op onvoorziene omstandigheden. Dit beroep wordt verworpen. Het is juist dat beide partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst niet hebben voorzien dat een wetswijziging zou volgen met een verruiming van de sportvrijstelling. Niet iedere onvoorziene omstandigheid leidt echter tot wijziging van de overeenkomst. Er moet sprake zijn van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. De lat van art. 6:258 BW ligt hoog. T&L heeft weliswaar gesteld dat de verruiming van de sportvrijstelling voor haar onvoordelig uitpakt, maar onvoldoende onderbouwd waarom dit betekent dat de overeenkomst moet worden aangepast in de zin die zij voorstelt (nadeel evenredig verdelen). Het mag zo zijn dat T&L nadeel leidt, maar de gemeente heeft ook onderbouwd dat de wetswijziging juist voor haar nadelig uitpakt. Op grond van de overeenkomst komt veruit het grootste deel van de kosten voor het (met btw belaste) onderhoud immers voor haar rekening. Zij kan weliswaar een beroep doen op een compensatieregeling, de Specifieke uitkering stimulering sport (Spuk), maar zij heeft onbetwist gesteld dat dit haar volledige nadeel niet opheft. Dat betekent dat beide partijen door de wetswijziging nadeel ondervinden. Het had daarom op de weg van T&L gelegen om, hoewel beide partijen nadeel lijden, te onderbouwen waarom de gemeente (toch) meer nadeel moet dragen dan zij nu draagt, mede in het licht van de aanvankelijke risicoverdeling die partijen in hun contract hebben verwerkt. Nu T&L dit onvoldoende heeft gedaan, geldt dat het beroep op art. 6:258 BW niet slaagt. Het beroep van T&L op de corona jurisprudentie met betrekking tot de huur van bedrijfsruimte wordt door de kantonrechter verworpen. Anders dan bij de coronapandemie is geen sprake van een uitzonderlijke, de volksgezondheid betreffende omstandigheid van algemene aard, waardoor het nadeel (bijvoorbeeld) 50/50 over partijen zou moeten worden verdeeld. Zulks geldt temeer in het licht van de stellingen van de gemeente dat de wetswijziging juist voor haar nadelig uitpakt.
4.14.
T&L heeft tot slot een beroep gedaan op art. 6:248 BW. Daarvoor geldt dat art. 6:258 BW een lex specialis is van art. 6:248 BW. Nu het beroep van T&L op art. 6:258 BW niet slaagt, slaagt daarom het beroep van T&L op art. 6:248 BW ook niet, nu T&L geen andere omstandigheden heeft aangevoerd dan in het kader van haar beroep op art. 6:258 BW. Zij stelt immers (andermaal) dat zij geen btw meer kan verrekenen en daardoor nadeel leidt dat niet (enkel) voor haar rekening moet blijven.
4.15.
De conclusie luidt dat de vorderingen van T&L zullen worden afgewezen. T&L is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de gemeente vastgesteld op € 2.644,00 (2,00 punten × € 1.322,00) aan salaris gemachtigde. De gevorderde nakosten worden toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 132,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt T&L in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 2.644,00 aan salaris gemachtigde en € 132,00 aan kosten die na dit vonnis zullen ontstaan
,te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Th. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.
610 \ 40141