Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
[gedaagde partij],
1.De procedure
2.De feiten
“Uit verklaringen ter terechtzitting gedaan van de kant van [eisende partij] blijkt dat [eisende partij] inmiddels [naam BV 2] heeft verkocht en dat nog (slechts) enkele honderdduizenden guldens in de vennootschap aanwezig zijn. Door als directeur/aandeelhouder van [naam BV 2] haar vermogen zodanig te reduceren heeft [eisende partij] aan AGF de mogelijkheid ontnomen om, indien AGF in de hoofdprocedure in het gelijk wordt gesteld, zich in voldoende mate op dat vermogen te kunnen verhalen. In dat geval is geenszins ondenkbaar dat AGF [eisende partij] zal kunnen aanspreken voor de schade die zij als gevolg van zijn handelingen als directeur/aandeelhouder van [naam BV 2] heeft geleden.”
“In opgemelde kwestie heeft AGF besloten na onze uitgebreide conclusie van antwoord de handdoek in de ring te werpen en tussentijds de procedure te royeren (…).
De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 18 mei 2011 (productie 11 van [eisende partij] ) overwogen dat in het tussenvonnis is beslist dat [eisende partij] persoonlijk aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven premievordering van Allianz op [naam BV 2] ten bedrage van € 1.529.230,-- “zoals vastgesteld in de arbitrale procedure”. Voorts heeft de rechtbank in haar eindvonnis overwogen dat [eisende partij] substantiële middelen heeft onttrokken aan [naam BV 2] met als gevolg dat [naam BV 2] geen verhaal biedt voor de door de arbiters toegewezen vorderingen alsmede dat [eisende partij] daarmee onrechtmatig jegens [naam BV 2] heeft gehandeld en dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken. Bij eindvonnis is [eisende partij] veroordeeld om aan Allianz een bedrag van in totaal € 2.714.798,-- te betalen.
3.De vordering en het verweer
[naam advocaat] heeft de in 1998 gestarte procedure niet op de juiste wijze beëindigd. Het royement van de bodemprocedure verhindert niet dat de procedure alsnog in een later stadium weer op de rol wordt geplaatst. [naam advocaat] heeft destijds geen noodzakelijke overeenkomst opgesteld, waarbij de beëindiging van de procedure en het jegens [eisende partij] doen van afstand door AGF van haar vordering van € 5.500.000,-- (de rechtbank leest dit als 5.500.000 gulden omdat in 1999 de euro nog niet was ingevoerd) is geregeld. [naam advocaat] heeft daarmee niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat had mogen worden verwacht. Was de procedure op omstreeks 17 februari 1999 door [naam advocaat] wel op de juiste wijze beëindigd dan was het eerdere voor [eisende partij] gunstige arrest van het hof van 12 februari 2013 niet vernietigd en had Allianz daarna geen executoriale titel om op [eisende partij] een vordering van meer dan 5.500.000 gulden te verhalen. In dat geval zou geen openbare verkoop van het destijds aan [eisende partij] in eigendom toebehorende pand te Heilig Landstichting hebben plaatsgevonden.
4.De beoordeling
8 december 2010 heeft geoordeeld dat [eisende partij] persoonlijk aansprakelijk is voor de onbetaald gebleven premievordering van Allianz op [naam BV 2] ten bedrage van € 1.529.230,--
Uit het kortgeding vonnis van 23 februari 1998 volgt dat een arbitrageprocedure tussen AGF en [naam BV 2] duidelijkheid zou verschaffen over de vordering van AGF op [naam BV 2] en dat - in het geval dat AGF in de arbitrageprocedure gelijk zou krijgen en [naam BV 2] geen verhaal zou bieden, hetgeen AGF al vóór het royement voorzag- AGF [eisende partij] kon aanspreken voor haar schade. Tijdens de doorhaling van de procedure was er al een arbitrageprocedure aanhangig tussen AGF en [naam BV 2] en AGF was er destijds van overtuigd dat [eisende partij] gelden die AGF toebehoorden had weggesluisd naar andere rekeningen, waardoor [naam BV 2] mogelijk geen verhaal zou bieden voor haar vordering als de gegrondheid daarvan in de arbitrageprocedure zou komen vast te staan. Het is niet aannemelijk dat AGF op het moment van doorhaling van de bodemprocedure bereid zou zijn geweest om afstand te doen van haar vordering op [eisende partij] .
4.15. Voor AGF, wier vordering op [naam BV 2] ook in hoger beroep waren afgewezen, was het op dat moment duidelijk dat zij de arbitrageprocedure tegen [naam BV 2] zou moeten vervolgen om haar vordering op [naam BV 2] toegewezen te kunnen krijgen. Met het arrest van het hof was voor AGF het verwijt dat [eisende partij] aan AGF toekomende gelden zou hebben weggesluisd nog niet van tafel, maar kon AGF daarmee op dat moment niets. Dit zou pas weer aan de orde kunnen komen indien AGF in de arbitrageprocedure in het gelijk zou worden gesteld en [naam BV 2] geen verhaal zou bieden voor de geldvordering van AGF.
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)