ECLI:NL:RBGEL:2023:2269

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/05/412529 / HA ZA 22-535
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in civiele procedure met provisionele vordering tot medewerking aan levering van onroerend goed

Op 12 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een vonnis gewezen in een civiele zaak waarin een incident aan de orde was. De eisers in het incident, [eis.inc.1] en [eis.inc.1], vorderden provisionele maatregelen met betrekking tot de levering van een woning, die voortvloeide uit een huurkoopovereenkomst. De eisers stelden dat zij in financiële problemen waren geraakt door een zakelijk geschil en dat zij de woning wilden afnemen. De verweerders, [verw.inc.1] en [verw.inc.2], voerden verweer en betwistten de vorderingen van de eisers. De rechtbank oordeelde dat de provisionele vordering van de eisers niet kon worden toegewezen, omdat zij onvoldoende belang hadden bij de toewijzing. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde de eisers in de kosten van het incident. Tevens werd een mondelinge behandeling in de hoofdzaak bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en de stellingen van partijen nader te onderbouwen. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor het opgeven van verhinderdagen van de partijen en hun advocaten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/412529 / HA ZA 22-535 / 1521 / 1787
Vonnis in incident van 12 april 2023
in de zaak van

1.[verw.inc.1] ,

2.
[verw.inc.2],
beiden wonende te [plaats] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. C.J. van Dijk te Ede (Gld),
tegen

1.[eis.inc.1] ,

2.
[eis.inc.2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. R.M. Rijpstra te Arnhem.
Verweerders in het incident zullen hierna [verw.inc.1] en [verw.inc.2] worden genoemd. Eisers in het incident zullen hierna [eis.inc.1] en [eis.inc.1] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord en eis in reconventie tevens houdende een provisionele eis in reconventie;
  • conclusie van antwoord in (provisionele) reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in de hoofdzaak

in conventie

2.1.
[verw.inc.1] en [verw.inc.2] stellen dat [eis.inc.1] en [eis.inc.1] als gevolg van een zakelijk geschil in de financiële problemen zijn geraakt. Zij hebben [eis.inc.1] en [eis.inc.1] daarom op verschillende manieren ondersteund. Zo heeft [verw.inc.1] op 16 mei 2012 een bedrag van € 62.500,00 aan [eis.inc.1] geleend om in zijn levensonderhoud en die van zijn gezin te kunnen voorzien. Deze lening moest op 30 juli 2017 door [eis.inc.1] worden terugbetaald. Tevens heeft [verw.inc.2] op 13 november 2015 haar woning aan de [adres+plaats] in huurkoop aan [eis.inc.1] en [eis.inc.1] verkocht. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat [eis.inc.1] en [eis.inc.1] gedurende 36 maanden maandelijks een huurkoopprijs van € 5.007,68 aan [verw.inc.2] zouden betalen en dat het restant van de huurkoopprijs uiterlijk op 2 januari 2019 moest worden voldaan. Volgens [verw.inc.1] en [verw.inc.2] hebben [eis.inc.1] en [eis.inc.1] de lening en het restant van de huurkoopprijs niet (tijdig) (terug)betaald. Op 12 maart 2019 is de huurkoopovereenkomst gewijzigd en verlengd. Partijen zijn daarbij nader overeengekomen dat het restant van de huurkoopprijs op 1 januari 2021 en de lening op
2 januari 2021 moest worden terugbetaald. [eis.inc.1] en [eis.inc.1] hebben de lening en het restant van de huurkoopprijs ook op die data niet (terug)betaald. [verw.inc.1] en [verw.inc.2] hebben [eis.inc.1] en [eis.inc.1] daarom in gebreke gesteld. Als gevolg daarvan zijn [eis.inc.1] en [eis.inc.1] in verzuim geraakt. Gelet op het verzuim van [eis.inc.1] en [eis.inc.1] vorderen [verw.inc.1] en [verw.inc.2] ontbinding van de huurkoopovereenkomst en ontruiming van de woning. Tevens maken zij aanspraak op betaling door [eis.inc.1] en [eis.inc.1] van een bedrag van € 173.022,34.
2.2.
[eis.inc.1] en [eis.inc.1] voeren verweer. Zij wijzen erop dat de huurkoopovereenkomst na 1 januari 2021 stilzwijgend is verlengd. Vervolgens hebben partijen op 15 februari 2022 afgesproken dat [eis.inc.1] en [eis.inc.1] zich zouden inspannen om de financiering voor de woning voor de zomer van 2022 rond te krijgen. [eis.inc.1] en [eis.inc.1] hebben aan deze inspanningsverplichting voldaan. Zij zijn dan ook niet tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen of in verzuim geraakt. [verw.inc.1] en [verw.inc.2] kunnen daarom geen aanspraak maken op de overeengekomen boete en gefixeerde schadevergoeding. Als de rechtbank oordeelt dat [eis.inc.1] en [eis.inc.1] toch zijn tekortgeschoten, rechtvaardigt die tekortkoming ontbinding van de huurkoopovereenkomst niet.
in reconventie
2.3.
[eis.inc.1] en [eis.inc.1] menen dat de huurkoopovereenkomst nog steeds van kracht is. [verw.inc.1] en [verw.inc.2] dienen daarom mee te werken aan levering van de woning, zeker nu [eis.inc.1] en [eis.inc.1] de woning willen afnemen en hun financieel adviseur heeft bevestigd dat zij dit ook kunnen financieren. Bovendien hebben [verw.inc.1] en [verw.inc.2] op 6 juli 2022 ten overstaan van de notaris toegezegd, onder voorwaarden, mee te zullen werken aan verlenging van de afspraken uit de huurkoopovereenkomst. Deze toezegging is vervolgens nader uitgewerkt en op 5 augustus 2022 door [verw.inc.1] en [verw.inc.2] bevestigd. Op grond hiervan mochten [eis.inc.1] en [eis.inc.1] erop vertrouwen dat deze afspraken zouden worden vastgelegd in een verlengingsovereenkomst, dan wel dat de verlenging van de huurkoopovereenkomst nader zou worden uitgewerkt, aldus steeds [eis.inc.1] en [eis.inc.1] . Op grond van het voorgaande vorderen [eis.inc.1] en [eis.inc.1] primair medewerking van [verw.inc.1] en [verw.inc.2] aan levering van de woning aan hen. Subsidiair vorderen zij medewerking van [verw.inc.1] en [verw.inc.2] aan schriftelijke vastlegging bij een notaris van de op 6 juli 2022 tussen partijen gemaakte afspraken en op 5 augustus 2022 nader uitgewerkte en bevestigde afspraken. Meer subsidiair vorderen zij [verw.inc.1] en [verw.inc.2] te veroordelen tot dooronderhandeling ter nadere invulling en aanvulling van de gemaakte afspraken.
2.4.
[verw.inc.1] en [verw.inc.2] voeren verweer. Zij betwisten dat [eis.inc.1] en [eis.inc.1] nakoming van de huurkoopovereenkomst kunnen vorderen, zolang die overeenkomst niet ontbonden is. Voorts betwisten [verw.inc.1] en [verw.inc.2] dat er op 6 juli 2022 bindende afspraken tussen partijen zijn gemaakt. Ook op 5 augustus 2022 hebben partijen geen wilsovereenstemming bereikt. Voorts hebben [eis.inc.1] en [eis.inc.1] onvoldoende onderbouwd gesteld en gemotiveerd waarom op [verw.inc.1] en [verw.inc.2] een verplichting tot dooronderhandeling zou rusten.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eis.inc.1] en [eis.inc.1] vorderen, vooruitlopend op het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de primaire vordering in reconventie in de hoofzaak, [verw.inc.1] en [verw.inc.2] te veroordelen tot medewerking aan levering van de woning. [eis.inc.1] en [eis.inc.1] hebben recht en belang bij deze vordering, omdat zij niet weten of zij bij het wijzen van een eindvonnis in de hoofdzaak nog steeds in staat zijn om het restant van de huurkoopprijs te financieren.
3.2.
[verw.inc.1] en [verw.inc.2] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in het incident

4.1.
De door [verw.inc.1] en [verw.inc.2] ingestelde vorderingen vloeien voort uit de huurkoopovereenkomst die [verw.inc.2] en [eis.inc.1] en [eis.inc.1] op 13 november 2015 hebben gesloten. Op die overeenkomst is de Tijdelijke wet huurkoop onroerende zaken van toepassing (artikel 200 Overgangswet NBW). In artikel 14 van de Twhoz is bepaald dat artikel 93 onder c Rv niet van toepassing is op vorderingen voortvloeiend uit die wet. In dit geval betekent dit dat voor de bepaling van de bevoegdheid om kennis te nemen van het geschil tussen [verw.inc.1] en [verw.inc.2] en [eis.inc.1] en [eis.inc.1] niet de aard, maar de waarde van de door [verw.inc.1] en [verw.inc.2] ingestelde vorderingen bepalend is. Gelet op de waarde van de vorderingen van [verw.inc.1] en [verw.inc.2] , weergegeven onder 2.1., acht de kamer voor andere zaken dan kantonzaken zich bevoegd om van het geschil tussen partijen en dus ook van de provisionele vordering van [eis.inc.1] en [eis.inc.1] kennis te nemen.
4.2.
Volgens [verw.inc.1] en [verw.inc.2] valt uit het petitum in de conclusie van antwoord en eis in reconventie, tevens houdende een provisionele eis in reconventie van [eis.inc.1] en [eis.inc.1] niet goed op te maken welke vordering als provisionele vordering is bedoeld. Uit de kopjes ‘Primaire reconventionele vordering (tevens provisioneel)’ (pagina 3) en ‘Primaire reconventionele en provisionele vordering: uitvoering Huurkoopakte’ (pagina 16) in het lichaam van de conclusie van antwoord begrijpt de rechtbank dat alleen de primaire vordering in reconventie van [eis.inc.1] en [eis.inc.1] als provisionele vordering is bedoeld, te meer nu in de kopjes die betrekking hebben op de subsidiaire en meer subsidiaire vordering niet vermeld staat dat deze vorderingen ook provisionele vorderingen zijn. De rechtbank zal de provisionele vordering van [eis.inc.1] en [eis.inc.1] hierna beoordelen.
4.3.
De provisionele vordering van [eis.inc.1] en [eis.inc.1] tot medewerking van [verw.inc.1] en [verw.inc.2] aan levering van de woning kan alleen worden toegewezen als zij daarbij een voldoende belang hebben (artikel 223 Rv). Dit kan bijvoorbeeld daarin bestaan dat [eis.inc.1] en [eis.inc.1] de afloop van de hoofdzaak niet kunnen afwachten. [eis.inc.1] en [eis.inc.1] hebben in dit kader gesteld dat de financiering van de woning door het potentieel lange verloop van de procedure in gevaar kan komen. Nog afgezien van het feit dat [eis.inc.1] en [eis.inc.1] deze stelling niet hebben toegelicht, bergt de onzekerheid waarop [eis.inc.1] en [eis.inc.1] wijzen eveneens de mogelijkheid in zich dat de financiering niet in gevaar komt. Daarmee bestaat onvoldoende belang bij toewijzing van de provisionele vordering. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.4.
[eis.inc.1] en [eis.inc.1] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verw.inc.1] en [verw.inc.2] worden tot op heden begroot op € 598,00 aan salaris van de gemachtigde.
in de hoofdzaak
4.5.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
4.6.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter mondelinge behandeling de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
4.7.
In beginsel wordt ter mondelinge behandeling aan de raadslieden van partijen de gelegenheid geboden de juridische standpunten van partijen nader toe te lichten. Daarbij mag gebruik worden gemaakt van beknopte spreekaantekeningen, waarbij van een maximale vrije spreektijd van 10 minuten moet worden uitgegaan. Uitgebreide mondelinge en schriftelijke uiteenzettingen zullen niet worden toegestaan.
4.8.
Op de mondelinge behandeling zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eis.inc.1] en [eis.inc.1] in de kosten van dit incident, aan de zijde van [verw.inc.1] en [verw.inc.2] tot op heden begroot op € 598,00.
in de hoofdzaak
5.3.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen het nader onderbouwen van hun stellingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. G.F. van den Berg in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
5.4.
bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
26 april 2023voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met juli 2023, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
5.7.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.8.
wijst partijen er op, dat voor de mondelinge behandeling twee uur zal worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023.